Brief regering : Geannoteerde agenda formele Raad Werkgelegenheid en Sociaal Beleid (wsbvc) van 12 juni 2023
21 501-31 Raad voor de Werkgelegenheid, Sociaal Beleid, Volksgezondheid en Consumentenzaken
Nr. 709
BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 30 mei 2023
Op 12 juni aanstaande vindt de Formele Raad WSBVC plaats te Luxemburg. Hierbij zend
ik u de Geannoteerde Agenda voor deze Raad toe. Conform de vastgestelde afspraken
informeer ik uw Kamer middels de Geannoteerde Agenda tevens over de voortgang van
de onderhandelingen inzake de herziening van de Coördinatieverordening Sociale Zekerheid
en het EU-richtlijnvoorstel verbetering van arbeidsvoorwaarden bij platformwerk.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
C.E.G. van Gennip
GEANNOTEERDE AGENDA FORMELE RAAD WERKGELEGENHEID EN SOCIAAL BELEID (WSBVC) 12 juni
2023
In deze Geannoteerde Agenda treft u aan:
– Kwartaalrapportage t.a.v. herziening Coördinatieverordening Sociale Zekerheid (COM(2016)
815);
– Informatie over de Formele Raad WSBVC van 12 juni 2023.
Kwartaalrapportage: herziening Coördinatieverordening Sociale Zekerheid (883/2004)
Op 13 december 2016 heeft de Europese Commissie een voorstel gepubliceerd voor de
herziening van Verordening 883/2004 (hierna: het herzieningsvoorstel). Deze Verordening
ziet op de coördinatie van sociale zekerheidssystemen van de lidstaten. Hieronder
vindt u de kwartaalrapportage over de lopende onderhandelingen met betrekking tot
het herzieningsvoorstel. Nadat ik Uw Kamer het Verslag van de Informele Raad Werkgelegenheid
en Sociaal Beleid van 3-4 mei te Stockholm heb gestuurd1, hebben zich geen relevante ontwikkelingen voorgedaan. Het herzieningsvoorstel staat
niet op de agenda van deze Formele Raad.
Terugblik trilogen
Tot op heden is er in de triloogfase geen akkoord bereikt over het herzieningsvoorstel.
Onder zowel het Roemeense als Sloveense voorzitterschap was er uiteindelijk geen gekwalificeerde
meerderheid in de Raad voor de twee voorlopige politieke akkoorden. Nederland heeft
beide voorlopige politieke akkoorden niet gesteund vanwege bezwaren tegen aanpassingen
van het werkloosheidshoofdstuk.
Stand van zaken
Zoals aangegeven in het Verslag van de Informele Raad WSB van 3-4 mei, heeft er op
28 april een Coreper-vergadering plaatsgevonden waarin het Zweedse voorzitterschap
een voorstel presenteerde tot wijziging van het Raadsmandaat. Nederland heeft dit
voorstel niet gesteund vanwege bezwaren tegen de voorgestelde verruiming van de exportmogelijkheden
in het werkloosheidshoofdstuk, zoals ook de wens van Uw Kamer is. In aanloop naar
Coreper heeft Nederland samenwerking gezocht met andere lidstaten die ook zorgen hadden
bij het voorstel. Met inbegrip van Nederland, stemden uiteindelijk veertien lidstaten
tegen het nieuwe Raadsmandaat, waarop het voorstel verworpen werd. Het Zweedse voorzitterschap
beraadt zich nu op vervolgstappen.
Inzet Nederland
De herziening van Verordening 883/2004 is een belangrijk dossier voor Nederland en
heeft mijn volle aandacht. Uiteraard zal ik mij op verschillende fronten blijven inzetten
voor de Nederlandse belangen op dit dossier. Een aantal thema’s heeft in het bijzonder
mijn aandacht. Mijn inzet op het gebied van werkloosheid is, zoals Uw Kamer bekend
en ook conform de wens van Uw Kamer, onder meer gericht op het bereiken van een zo
kort mogelijke exportduur van de uitkering, gecombineerd met maatregelen gericht op
activering richting arbeid en verbetering van de handhaving. Wat betreft toepasselijke
wetgeving vind ik het belangrijk om situaties van premieshoppen tegen te gaan. Nieuwe
wetgeving op dit terrein moet daadwerkelijk bijdragen aan een betere handhaving en
geen zware administratieve lasten meebrengen voor het bedrijfsleven, werknemers of
voor de uitvoering.
Zoals ik in de voorgaande kwartaalrapportages aangaf, hou ik vast aan mijn inzet om
een reflectieperiode te introduceren. Dat biedt de Commissie gelegenheid om een geheel
nieuw herzieningsvoorstel te formuleren. Sinds de introductie van het herzieningsvoorstel
in 2016 hebben er fundamentele veranderingen plaatsgevonden op de arbeidsmarkt. Voorbeelden
daarvan zijn de toegenomen digitalisering van het arbeidsdomein en een toename in
het thuis en op afstand werken. Het huidige wijzigingsvoorstel is hierop onvoldoende
toegerust en leidt dus niet tot de benodigde modernisering.
Een variant hierop is om een reflectieperiode in te bouwen voor de twee controversiële
hoofdstukken waarover lidstaten geen overeenstemming kunnen bereiken (het werkloosheidshoofdstuk
en het hoofdstuk over A1-verklaringen en detacheringen). Door een reflectieperiode
toe te passen op deze twee hoofdstukken, kunnen we ons richten op het bereiken van
een akkoord op de overige vier hoofdstukken waarover wel consensus bestaat.2 Mocht dit een oplossingsrichting zijn waarvoor voldoende andere lidstaten openstaan
dan zal ik uw Kamer hierover verder informeren. Ook zal ik uw Kamer informeren als
er op dit dossier andere relevante ontwikkelingen zijn.
Informatie over de Formele Raad WSBVC, onderdeel Werkgelegenheid en Sociaal Beleid,
van 12 juni 2023
In het nu volgende informeer ik u over de Formele Raad WSBVC, onderdeel Werkgelegenheid
en Sociaal Beleid van 12 juni, waaraan ik voornemens ben deel te nemen. De Formele
Raad vindt plaats in Luxemburg.
Ten tijde van het opstellen van deze Geannoteerde Agenda zijn nog geen discussiestukken
gedeeld door het Zweedse voorzitterschap.
Agendapunt: Algemene oriëntatie EU-voorstel Richtlijn verbetering van Arbeidsvoorwaarden
bij Platformwerk (COM, 2021, 762)
Doel Raadsbehandeling
Vaststellen van een algemene oriëntatie. Dat is een politiek akkoord dat de voorlopige
Raadspositie vaststelt voor de onderhandelingen met het Europees Parlement.
Inhoud/achtergrond/tijdpad onderhandelingen
Het richtlijnvoorstel beoogt de arbeidsvoorwaarden voor platformwerkers te verbeteren
met een weerlegbaar rechtsvermoeden, waarmee de juiste arbeidsrechtelijke kwalificatie
van een platformwerker kan worden vastgesteld. Ook beoogt het richtlijnvoorstel de
transparantie en verantwoordingsplicht te verbeteren bij de inzet van automatische
monitorings- en besluitvormingssystemen bij platformwerk.
In het Verslag van de Formele Raad van 8 december 20223 informeerde ik uw Kamer dat onder het Tsjechisch Voorzitterschap helaas geen algemene
oriëntatie is bereikt. Conform de informatieafspraken heb ik u de afgelopen maanden
geïnformeerd over de voortgang van de onderhandelingen onder het huidige Zweedse Voorzitterschap.
Het Voorzitterschap is voornemens het richtlijnvoorstel te agenderen op de Raad als
een gekwalificeerde meerderheid voor een algemene oriëntatie haalbaar lijkt. Het Voorzitterschap
heeft echter in het Coreper van 24 mei jl. vooralsnog geen steun gekregen voor het
doorgeleiden van de compromistekst naar de Raad. Het Voorzitterschap zal waarschijnlijk
in aanloop naar de Raad de, mogelijk op onderdelen aangepaste, compromistekst nogmaals
voorleggen in een Coreper. Het Voorzitterschap beoogt om voorafgaand aan de Formele
Raad van 12 juni de vereiste gekwalificeerde meerderheid te krijgen. Als de Raad een
algemene oriëntatie aanneemt, kan het Spaanse Voorzitterschap starten met de triloogonderhandelingen
tussen de Raad, het Europees Parlement en de Commissie.
Inzet Nederland
Zoals aangegeven in het BNC-fiche staat het kabinet positief tegenover het oorspronkelijke
richtlijnvoorstel van de Europese Commissie. Het kabinet heeft de wens om schijnzelfstandigheid
tegen te gaan, in het bijzonder daar waar platforms gebruikmaken van aansturing via
algoritmen (als nieuwe manier van uitoefening van »gezag»). Dit sluit aan bij de tendens
in de rechtspraak (tot aan de hoogste rechter) in meerdere lidstaten waarin de rechter
heeft geoordeeld dat platformwerkers – in de voorliggende gevallen – werknemers zijn.
Het richtlijnvoorstel biedt een kans om de wensen van het kabinet op dat vlak te realiseren,
ook met oog op een gelijker speelveld tussen lidstaten en een duurzame ontwikkeling
van de platformeconomie.
In lijn met de Europese brief van 17 oktober jl.4 (die Nederland aan het Tsjechische Voorzitterschap stuurde tezamen met België, Slovenië,
Spanje, Italië, Luxemburg, Portugal en Malta) heeft Nederland – ook in de Raadswerkgroepen
die onder Zweeds voorzitterschap hebben plaatsgevonden en in Coreper van 24 mei jl.5 – de noodzaak benadrukt van een sterk en effectief weerlegbaar rechtsvermoeden in
het richtlijnvoorstel en een (ook voor publiekrechtelijke instanties) zo effectief
mogelijke uitwerking daarvan. Ik heb aangeboden het Voorzitterschap daarbij te helpen.
De richtlijn moet effectief zijn en platformwerkers daadwerkelijk ondersteunen, en
een verbetering ten opzichte van de bestaande situatie inhouden.
Belangrijkste discussiepunten
Het Zweedse Voorzitterschap heeft de behandeling van het Richtlijnvoorstel hervat
met de compromistekst die voorlag in de Formele Raad van 8 december jl.6 als vertrekpunt. De Raadswerkgroep is onder Zweeds voorzitterschap drie keer bij
elkaar gekomen en er zijn twee compromisteksten besproken. De focus lag daarbij op
het weerlegbaar rechtsvermoeden.
Hoewel het Voorzitterschap in de compromisteksten en de tekst die op 24 mei jl. voorlag
in Coreper heeft verduidelijkt dat er sprake moet zijn van de uitoefening van controle
en gezag door het digitaal arbeidsplatform, zijn de vormgeving en de criteria voor
het weerlegbaar rechtsvermoeden (artikelen 4 en 4a) niet substantieel aangepast. Ik
vind het belangrijk dat het rechtsvermoeden toekomstbestendig en effectief is. Dat
wil ik graag terugzien in de tekst. Ook vind ik een gelijk speelveld tussen lidstaten
van belang.
Indicatie krachtenveld Raad en Europees Parlement
Zoals ik aangaf in het Verslag van de Raad WSB van 13 en 14 oktober 20227 hebben de lidstaten die de Europese brief hebben ondertekend in algemene zin aangedrongen
op terugkeer naar het oorspronkelijke richtlijnvoorstel van de Europese Commissie.
De tekst van de Commissie is meer in balans als het gaat om de bescherming van platformwerkers
aan de ene kant, en de duurzame ontwikkeling van platforms aan de andere kant. Deze
lidstaten vormen samen geen gekwalificeerde meerderheid.
De lidstaten die meer terughoudendheid wensen ten aanzien van het rechtsvermoeden,
bijvoorbeeld door meer criteria te formuleren of de drempel voor het activeren van
het rechtsvermoeden te verhogen, vormen samen ook geen gekwalificeerde meerderheid.
Een aantal van hen wil het rechtsvermoeden verder aanpassen omdat ze bezorgd zijn
dat anders te veel «echte» zelfstandigen onder het rechtsvermoeden zouden vallen.
Nederland deelt deze zorg niet. Mijn inschatting is dat relatief weinig echte zelfstandigen
onder het rechtsvermoeden zouden vallen, zoals in het oorspronkelijke richtlijnvoorstel
van de Europese Commissie geformuleerd. De criteria uit het oorspronkelijke richtlijnvoorstel
van de Europese Commissie zijn afkomstig uit de jurisprudentie en dusdanig vormgegeven
dat zij toekomstbestendig zijn. Ik zie daarom ook niet de noodzaak om de criteria
verder te preciseren. Bovendien biedt het voorstel de mogelijkheid om het rechtsvermoeden
te weerleggen.8 Een kleine groep lidstaten stelt zich flexibel op ten aanzien van het onderhandelingsresultaat.
Tijdens de Formele Raad van 8 december jl. konden naast Nederland, Spanje, Portugal,
België, Luxemburg, Slovenië, Griekenland, Roemenië en Duitsland uiteindelijk de voorgestelde
algemene oriëntatie niet steunen. Gezien dit krachtenveld is de manoeuvreerruimte
van het Voorzitterschap uitermate beperkt.
Zoals ik aangaf in het Commissiedebat over de Raad WSB van 9 maart jl. vraagt een
algemene oriëntatie flexibiliteit van alle lidstaten, zowel van lidstaten die bedenkingen
hebben bij het Commissievoorstel, als ook van Nederland en de ons gelijkgezinde lidstaten.
Nederland kijkt in dat kader ook actief met gelijkgestemde lidstaten naar alternatieve
formuleringen, onder andere ten aanzien van het rechtsvermoeden, om tot een gekwalificeerde
meerderheid in de Raad te komen. Over de positie van het Europees Parlement heb ik
u geïnformeerd in het Verslag van de Formele Raad WSB van 13 maart jl.9
Agendapunt: Algemene oriëntatie herziening richtlijn ten behoeve van grenswaarden
voor lood en anorganische loodverbindingen en diisocyanaten
Doel Raadsbehandeling
Het Zweeds Voorzitterschap is voornemens een algemene oriëntatie te bereiken op het
richtlijnvoorstel op de WSB Raad van 12 juni. Met de algemene oriëntatie wordt de
Raadspositie vastgesteld voor de triloogonderhandelingen met het Europees Parlement.
Inhoud/achtergrond/tijdpad onderhandelingen
Het voorstel tot herziening van twee richtlijnen ten behoeve van grenswaarden voor
lood en anorganische loodverbindingen (hierna genoemd «lood») en diisocyanaten is
op 15 februari 2023 door de Europese Commissie gepubliceerd.10
De algemene oriëntatie die ter stemming voorligt, omvat ten eerste een verlaging van
de grenswaarden voor lood in Richtlijn 2004/37/EG en de invoering van nieuwe grenswaarden
voor diisocyanaten in Richtlijn 98/24/EG zoals beschreven in het BNC-fiche. De nieuwe
Europese grenswaarden voor lood liggen lager dan de huidige nationale grenswaarden.
Nederland heeft op dit moment geen wettelijke grenswaarde voor diisocyanaten.
Ten tweede is een uitzondering opgenomen voor werknemers waarvan de waarde van lood
in het bloed voor inwerkingtreding van de herziene richtlijn binnen de toegestane
waarde viel, maar boven de nieuwe grenswaarde uitkomt door blootstelling die in het
verleden heeft plaatsgevonden. Deze groep mag blijven werken met lood mits er een
dalende trend van de concentratie lood in het bloed wordt vastgesteld.
Ten derde bevat de algemene oriëntatie een aparte waarde voor «vrouwen van vruchtbare
leeftijd» ten opzichte van andere werkenden, waarboven medische monitoring voor deze
groep verplicht is vanwege de mogelijk ernstige risico’s die bestaan voor het nageslacht
door blootstelling aan lood.
De Raad stemt over dit Richtlijnvoorstel middels gekwalificeerde meerderheid. Bij
instemming door de Raad is het Zweeds Voorzitterschap gemandateerd om de onderhandelingen
aan te gaan tussen de Raad en het Europees Parlement, waarbij de Commissie een bemiddelende
rol vervult.
Inzet Nederland
Ik ben tevreden met de overeengekomen Raadspositie. Ik ben daarom voornemens om in
te stemmen met de Raadspositie. In het BNC-fiche apprecieerde het kabinet de voorgestelde
introductie van de grenswaarde voor diisocyanaten als positief en een stap in de goede
richting. Tegelijkertijd is het kabinet van mening dat een verdere verlaging op termijn
mogelijk zou moeten zijn. Gelet op de sterk uiteenlopende belangen in het krachtenveld,
acht ik het een goede stap dat in de voorgestelde algemene oriëntatie de grenswaarde
niet is afgezwakt ten opzichte van het Commissievoorstel.
Ik onderschrijf dat gezondheidseffecten van blootstelling aan lood voor het nageslacht
ernstig kunnen zijn. Daarom ondersteun ik de introductie van een aparte waarde voor
verplichte medische monitoring voor vrouwen van vruchtbare leeftijd in de algemene
oriëntatie. In het voorstel dat ter stemming voorligt is, mede op voorspraak van Nederland,
opgenomen dat de bescherming van het nageslacht van vrouwelijke werknemers niet mag
leiden tot een ongunstige behandeling van vrouwen op de arbeidsmarkt, en dat het belang
van gelijke behandeling van mannen en vrouwen wordt onderstreept. Dit uitgangspunt
maakte onderdeel uit van de kabinetsinzet zoals opgenomen in het BNC-fiche.
Indicatie krachtenveld Raad en Europees Parlement
Tijdens de bespreking van het richtlijnvoorstel in de Raadswerkgroep bleek dat naar
verwachting voldoende steun onder de lidstaten bestaat om een gekwalificeerde meerderheid
te behalen.
Naar verwachting bepaalt het Europees Parlement voor de start van het zomerreces haar
positie. De trilogen vinden vervolgens plaats onder het inkomende Spaans Voorzitterschap.
Agendapunt: Algemene oriëntatie Richtlijnen voor gelijkebehandelingsinstanties
Doel Raadsbehandeling
Bereiken van een algemene oriëntatie op het EU-richtlijnvoorstellen betreffende de
normen voor organen voor gelijke behandeling (gelijkebehandelingsinstanties).
Inhoud/achtergrond/tijdpad onderhandelingen
Het betreft twee inhoudelijk identieke richtlijnvoorstellen die standaarden geven
voor gelijkebehandelingsinstanties.11 Er is sprake van twee voorstellen, omdat de richtlijnen zijn gebaseerd op twee verschillende
grondslagen in het EU-verdrag (resp. artikel 19 Verdrag betreffende de werking van
de Europese Unie (VWEU)), waarover met unanimiteit wordt gestemd met goedkeuring van
het Europees Parlement, en artikel 157 VWEU, waarover met gekwalificeerde meerderheidsbesluitvorming
wordt gestemd en medebeslissing van het Europees Parlement). De voorstellen zien op
dezelfde instanties. De standaarden hebben betrekking op onder meer de onafhankelijkheid,
financiering, taken en (proces)bevoegdheden van deze instanties, die momenteel per
lidstaat kunnen verschillen. Op grond van bestaande richtlijnen over gelijke behandeling
moeten lidstaten gelijkebehandelingsinstanties opzetten die tot taak hebben advies
en bijstand te verlenen aan mensen die zich gediscrimineerd voelen en die adviezen
en aanbevelingen kunnen geven. De lidstaten wordt een ruime marge gelaten bij de inrichting
van deze instanties. Dat heeft volgens de Commissie geresulteerd in grote verschillen
tussen de lidstaten voor wat betreft onafhankelijkheid, bevoegdheden en effectiviteit
van deze instanties. Doel van de voorstellen is om waar nodig, deze instanties te
versterken zodat zij hun rol bij de aanpak van discriminatie beter kunnen vervullen.
Eerdere niet-bindende richtsnoeren met standaarden hebben niet het gewenste effect
gehad (namelijk waar nodig versterking van de positie van de positie en bevoegdheden
van gelijkebehandelingsinstanties en daarmee uniformering). Daarom heeft de Europese
Commissie nu bindende wetgeving in de vorm van deze twee richtlijnen voorgesteld met
minimumstandaarden voor gelijkebehandelingsinstanties.
In Nederland is het College voor de Rechten van de Mens het nationale mensenrechteninstituut
en als rechtsopvolger van de Commissie gelijke behandeling tevens de primaire gelijkebehandelingsinstantie.
Het College is ingesteld bij de Wet College voor de rechten van de mens, dat regels
geeft voor onafhankelijkheid, inrichting, taken en bevoegdheden. Binnenkort zal deze
wet worden geëvalueerd. Het College heeft onder meer tot taak om onderzoek te doen
naar de naleving van de mensenrechten (waaronder gelijke behandeling) in Nederland,
gevraagd en ongevraagd advies te geven over wetgeving, beleid en praktijk op het gebied
van onder meer (de aanpak van) discriminatie en om onderzoek te doen naar individuele
klachten over ongelijke behandeling. Met name met die taak vervult het College zijn
rol als gelijkebehandelingsinstantie zoals bedoeld in de richtlijnen. Het College
is daarnaast ook toezichthouder op het VN Verdrag inzake de rechten van personen met
een handicap.
De Europese richtlijnvoorstellen vereisen ook dat de gelijkebehandelingsinstanties
advies en bijstand bieden aan personen die zich gediscrimineerd voelen. Deze taak
is in Nederland met name belegd bij de antidiscriminatievoorzieningen die zijn ingesteld
bij de Wet gemeentelijke antidiscriminatievoorzieningen. De antidiscriminatievoorzieningen
zijn onafhankelijke stichtingen die soms een lokale, soms een regionale rol hebben.
Deze organisaties kunnen ook bemiddelen tussen partijen, voorlichting geven en adviezen
geven aan gemeenten en lokale organisaties over de aanpak van discriminatie. In de
tekst van de algemene oriëntatie is nu opgenomen dat de taken die zijn voorzien voor
gelijke behandelingsinstanties verspreid kunnen worden over verschillende instanties.
Inzet Nederland
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is beleidsinhoudelijk verantwoordelijk
voor dit dossier. Ik ben namens Nederland voornemens in te stemmen met de voorliggende
algemene oriëntaties van de EU-richtlijnvoorstellen. Het kabinet steunt de versterking
van de onafhankelijkheid en de rol en bevoegdheden van gelijkebehandelingsinstanties
in de Europese Unie. Niet in elk van de lidstaten is een organisatie ingericht die
aan de minimale eisen voldoet. Versterking van de positie van deze organisaties is
belangrijk voor de verwezenlijking van Europese kernwaarden als het recht op gelijke
behandeling zoals neergelegd in artikel 2 van het Verdrag betreffende de Europese
Unie en in de richtlijnen over gelijke behandeling. Het is dan ook wenselijk dat er
meer eenheid komt in de gelijkebehandelingsinstanties in de Europese Unie. Gelijkebehandelingsinstanties
vervullen tevens een essentiële rol bij onder meer de inzet voor vrouwen en lhbtiq+
rechten.
De richtlijnen houden verder geen substantiële wijzigingen in voor de praktijk zoals
deze reeds plaatsvindt in Nederland, nu het College voor de Rechten van de Mens en
de antidiscriminatievoorzieningen goeddeels aan de standaarden voldoen. Gevolg van
de invoering van de richtlijnen zal zijn dat het College voor de Rechten van de Mens
ook kennis zal kunnen nemen van klachten over ongelijke behandeling op grond van geslacht
bij de sociale zekerheid, zoals geregeld in Richtlijn 79/7/EEG van de Raad. Het tweede
punt betreft de financiering van gelijkebehandelingsinstanties. Nu daar ook antidiscriminatievoorzieningen
onder vallen, geldt ook het bredere vereiste van adequate financiering voor deze organisaties.
Een onderzoek door Berenschot naar de inrichting, het takenpakket en de financiering
van de antidiscriminatievoorzieningen is onlangs afgerond.12 De komende tijd zal door het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
in overleg met de betrokken partijen verdere richting worden bepaald.
Indicatie krachtenveld Raad en Europees Parlement
Het voorstel dat is gebaseerd op artikel 157 VWEU, en waarover met meerderheidsbesluitvorming
wordt gestemd, lijkt aan de hand van de bespreking in de Raadswerkgroepen de afgelopen
periode op voldoende steun onder de lidstaten te kunnen rekenen. Voor het voorstel
dat is gebaseerd op artikel 19 VWEU, waarover met unanimiteit wordt besloten, geldt
dat nog onhelder is of deze op steun van alle lidstaten kan rekenen. Deze onhelderheid
is mede ingegeven door de impasse die reeds langdurig bestaat op de Richtlijn Gelijke
Behandeling, waarvan de onderhandelingen sinds 2008 gaande zijn (zie ook het volgende
agendapunt).
De discussie in de Raadswerkgroepen zag voornamelijk op de procesbevoegdheden van
gelijke behandelingsinstanties, zoals vastgelegd in artikel 9 (procesvoering). De
huidige tekst biedt lidstaten voldoende implementatiemarge met betrekking tot dit
artikel. De inhoudelijke behandeling van de voorstellen in het Europees Parlement
was nog niet van start gegaan ten tijde van het uitgaan van de Geannoteerde Agenda.
Agendapunt: voortgangsrapportage en beleidsdebat EU-richtlijnvoorstel gelijke behandeling
van personen
Doel Raadsbehandeling
Het Zweeds Voorzitterschap heeft een beleidsdebat georganiseerd over het EU-richtlijnvoorstel
betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van personen ongeacht
godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid. Het discussiedocument
is ten tijde van het opstellen van de Geannoteerde Agenda nog niet beschikbaar. Het
Zweeds Voorzitterschap heeft eveneens een voortgangsrapportage opgesteld.13
Inhoud/achtergrond/tijdpad onderhandelingen
In 2008 heeft de Europese Commissie een voorstel gepubliceerd voor een richtlijn inzake
gelijke behandeling buiten de arbeid, ongeacht godsdienst of levensovertuiging, handicap,
leeftijd of seksuele gerichtheid. Het voorstel, gebaseerd op artikel 19 VWEU, schept
een kader voor het verbod van discriminatie op deze gronden. Het richtlijnvoorstel
wordt beschouwd als het sluitstuk van de EU-richtlijnen op het gebied van gelijke
behandeling, maar er is al lange tijd sprake van een impasse in de onderhandelingen.
Zweden heeft tijdens haar Voorzitterschap een Raadswerkgroep georganiseerd, waarbij
zij verzocht aan de lidstaten om aan te geven of zij behoefte zagen aan verdere verduidelijking
van bepaalde essentiële bepalingen met betrekking tot het begrip discriminatie, het
toepassingsgebied en aanpassingen voor personen met een handicap. Een groot aantal
lidstaten achtte geen verdere verduidelijking van bovengenoemde elementen noodzakelijk.
Eén lidstaat herhaalde haar standpunt dat het voorstel niet in overeenstemming is
met het subsidiariteitsbeginsel. Anderen zagen de noodzaak om verder te werken aan
de drie genoemde kwesties. Verschillende lidstaten riepen het Zweeds Voorzitterschap
op tot besprekingen op politiek niveau om, indien mogelijk, de impasse te doorbreken.
Inzet Nederland
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is beleidsinhoudelijk verantwoordelijk
voor dit dossier. Het kabinet heeft, zoals uiteengezet in het BNC-fiche, een positieve
houding tegenover het richtlijnvoorstel.14 Ik zal tijdens het beleidsdebat namens Nederland inbrengen dat ik grote waarde hecht
aan de bescherming van fundamentele rechten, waaronder het recht op gelijke behandeling.
Ik zal daarom het Zweeds Voorzitterschap bedanken dat zij een beleidsdebat op politiek
niveau organiseert, om daarmee te proberen de langdurige impasse op dit richtlijnvoorstel
te doorbreken. En ik zal bij mijn collega-ministers aandringen op een akkoord op dit
richtlijnvoorstel, zodat ook in Europees verband ambitie getoond wordt in het kader
van de bescherming van fundamentele rechten.
Tijdens het beleidsdebat zal ik toelichten dat Nederland vrijwel alle onderwerpen
in de richtlijn al door middel van nationale wetgeving heeft geregeld. Sinds Nederland
in 2016 het VN-verdrag handicap heeft geratificeerd en tegelijk de Wet gelijke behandeling
op grond van handicap of chronische ziekte heeft uitgebreid, worden voor Nederland
geen verstrekkende gevolgen meer verwacht, indien er een akkoord zou worden bereikt
over de richtlijn in de huidige vorm. In geval van een akkoord zal de Wet gelijke
behandeling op grond van leeftijd bij de arbeid moeten worden uitgebreid met een verbod
van onderscheid in het goederen en dienstenverkeer.
Indicatie krachtenveld Raad en Europees Parlement
Twee lidstaten hebben zich om redenen omtrent subsidiariteit eerder principieel tegen
het richtlijnvoorstel uitgesproken. Ook de nieuwe tekst van het Zweedse Voorzitterschap
bleek niet op steun van alle lidstaten te kunnen rekenen. Gezien het richtlijnvoorstel
unanimiteit vereist, bevindt besluitvorming over het richtlijnvoorstel zich daarmee
in een impasse.
Het Europees Parlement heeft de Raad middels resoluties meermaals opgeroepen om de
richtlijn aan te nemen.15
Agendapunt: Beleidsdebat Lentepakket Europees Semester
a. Bijdrage over de werkgelegenheids- en sociale beleidsaspecten van de landspecifieke
aanbevelingen: Aanbevelingen over de nationale hervormingsprogramma's voor 2023 aan
elke lidstaat
Doel Raadsbehandeling
De Raad zal van gedachten wisselen over het Lentepakket dat in het kader van het Europees
Semester is gepubliceerd. De Raad wordt gevraagd in te stemmen met de werkgelegenheids-
en sociale beleidsaspecten van de landspecifieke aanbevelingen uit het Lentepakket.
Inhoud/achtergrond/tijdpad onderhandelingen
Op woensdag 24 mei 2023 heeft de Europese Commissie het lentepakket in het kader van
het Europees Semester gepubliceerd. Het Lentepakket bestaat uit een analyse van het
economisch beleid van lidstaten in de landenrapporten, voorstellen voor landspecifieke
aanbevelingen (LSA’s), de voortgang m.b.t. het Stabiliteits- en Groeipact (SGP) en
de uitkomsten van de onderzoeken naar macro-economische onevenwichtigheden.
De voorgestelde landspecifieke aanbevelingen voor Nederland op sociaal- en werkgelegenheidsterrein
luiden als volgt:
3. Verminder prikkels om gebruik te maken van flexibele of tijdelijke contracten. Rekening
houdend met sectorspecifieke behoeften, pak structurele tekorten aan arbeidskrachten
en vaardigheden aan, onder meer door het onderbenutte arbeidspotentieel aan te boren
en bij- en omscholing te verbeteren, met name voor mensen met afstand tot de arbeidsmarkt
en inactieven.
4. […] Intensiveer de beleidsinspanningen gericht op het voorzien in en verwerven van
vaardigheden die nodig zijn voor de groene transitie.
Inzet Nederland
Een kabinetsreactie op de landspecifieke aanbevelingen zal naar verwachting op 2 juni
aan Uw Kamer worden verstuurd. Voor meer informatie over het Lentepakket en een uitgebreide
appreciatie van alle landspecifieke aanbevelingen wordt u verwezen naar deze brief.
Indicatie krachtenveld Raad en Europees Parlement
Op het moment van het schrijven van deze Geannoteerde Agenda zijn de LSA’s nog niet
besproken in Brusselse comités, er is derhalve nog geen beeld van het krachtenveld.
Het Europees Parlement heeft geen rol.
b. Horizontale Opinie van het Werkgelegenheidscomité en het Sociaal beschermings comité
over de 2023 cyclus van het Europees Semester
Doel
Bekrachtiging opinie Werkgelegenheidscomité (Employment Committee, EMCO) en Sociaal
Beschermings Comité (Social Protection Committee, SPC) over de Europees Semester cyclus
2023. Daarnaast zullen de voorzitters van EMCO en SPC door de beide comités opgestelde
hoofdboodschappen over een zogenoemd Raamwerk voor Sociale Convergentie (Social Convergence
Framework, SCF) presenteren.
Inhoud/achtergrond agendapunt
Het Sociaal Beschermings Comité en het Werkgelegenheidscomité hebben, zoals elk jaar,
een concept horizontale opinie opgesteld over de 2023 cyclus van het Europees Semester.
Deze is op het moment van schrijven van deze Geannoteerde Agenda nog niet afgerond.
De opinie bevat o.a. een analyse van de implementatie van de landspecifieke aanbevelingen
uit 2022. Gesteld wordt dat lidstaten progressie hebben geboekt en hervormingen hebben
doorgevoerd, maar dat structurele uitdagingen blijven bestaan, onder meer op het gebied
van stijgende kosten voor levensonderhoud.
Daarnaast hebben EMCO en SPC hoofdboodschappen over een Raamwerk voor Sociale Convergentie
(Social Convergence Framework, SCF)16 opgesteld, waarin wordt gereflecteerd op de mogelijke introductie van een dergelijk
raamwerk in het Europees Semester. Een SCF zou volgens de comités de mogelijkheid
kunnen bieden om binnen de jaarlijkse Semestercyclus op meer diepgaande en gestructureerde
wijze uitdagingen te identificeren die opwaartse sociale convergentie zouden kunnen
belemmeren. In de hoofdboodschappen wordt benadrukt dat een SCF zou moeten voorbouwen
op de methodologie die gebruikt wordt in het reeds bestaande Sociale Scoreboard en
niet zou moeten leiden tot buitensporige extra administratieve lasten voor de lidstaten.
Inzet Nederland
Naar verwachting kan Nederland instemmen met de voorliggende opinie over de Europees
Semester cyclus 2023.
Nederland zal de presentatie over het SCF aanhoren. Nederland onderschrijft het belang
van opwaartse sociaaleconomische convergentie en hecht waarde aan voldoende aandacht
voor werkgelegenheid en sociale aspecten binnen het Semester. Wel heeft Nederland
vragen t.a.v. de toegevoegde waarde van het SCF in aanvulling op bestaande Semesterprocessen
-en instrumenten. Een eventueel SCF zou zoveel mogelijk moeten voorbouwen op de bestaande
methodologie. Ook benadrukt Nederland het belang van het beperken van de administratieve
lasten.
Indicatie krachtenveld Raad en Europees Parlement
Naar verwachting zullen alle lidstaten kunnen instemmen met het voorliggende document
over de Europees Semester cyclus 2023. Naar verwachting zal een meerderheid van de
lidstaten zich kunnen vinden in de hoofdboodschappen over het SCF. Er is bij dit agendapunt
geen rol voor het Europees Parlement.
Agendapunt: Aanname Raadsaanbeveling versterken Sociale Dialoog
Doel Raadsbehandeling
Aanname van Raadsaanbeveling.
Inhoud/achtergrond/tijdpad onderhandelingen
De Europese Commissie publiceerde op 25 januari jl. een mededeling en een voorstel
voor een Raadsaanbeveling over de versterking van de sociale dialoog. De Commissie
stelt dat de sociale dialoog een cruciaal instrument is voor een goed functionerende
sociale markteconomie, maar signaleert tegelijkertijd dat de sociale dialoog in veel
lidstaten onder druk staat. Ook zijn werknemers in niet-standaard vormen van werk
minder goed georganiseerd en vertegenwoordigd. De Raadsaanbeveling bevat een oproep
aan lidstaten om te zorgen voor een gunstig klimaat voor de sociale dialoog op alle
niveaus, waarbij collectieve onderhandelingen worden bevorderd en het recht op vrijheid
van vereniging en vrijheid tot collectieve onderhandelingen geëerbiedigd worden. De
Commissie benadrukt het belang van sterke, onafhankelijke werknemers- en werkgeversorganisaties
en roept de lidstaten op maatregelen te treffen om deze organisaties te erkennen en
te beschermen en hun capaciteit te versterken. Lidstaten dienen sociale partners op
systematische, tijdige en zinvolle wijze te consulteren over sociaaleconomisch beleid
en ervoor te zorgen dat de hiervoor benodigde informatie beschikbaar is. Tot slot
wijst de Commissie op het belang van een toekomstbestendige overlegstructuur, met
aandacht voor het digitale tijdperk, een veranderende arbeidsmarkt en een eerlijke
en rechtvaardige energietransitie.
Inzet Nederland
Ik ben voornemens in te stemmen met de Raadsaanbeveling. Een sterke sociale dialoog
met solide sociale partners op nationaal en Europees niveau is voor Nederland van
groot belang. Het Nederlandse poldermodel kent een lange traditie en is sterk ontwikkeld,
waarbij sociale partners onderling, en sociale partners met de overheid, samenwerken
op sociaaleconomisch terrein. Dit zorgt voor stabielere arbeidsverhoudingen en een
positievere sociaaleconomische ontwikkeling. Gezien de positieve effecten van dit
stelsel op de Nederlandse arbeidsverhoudingen en economie, is het behouden van een
sterke sociale dialoog en collectief overleg op alle niveaus voor het kabinet van
grote betekenis. Nederland heeft ingezet op de erkenning van de verschillen tussen
nationale systemen en de rol en autonomie van sociale partners binnen het stelsel.
Het kabinet hecht hier waarde aan. In de Raadsaanbeveling is verduidelijkt dat lidstaten
voldoende ruimte krijgen om op een wijze die past binnen de nationale kaders invulling
te geven aan de streefdoelen en aanbevelingen zoals genoemd in het voorstel voor een
Raadsaanbeveling. Inzet is ook gepleegd op het beperken van rapportageverplichtingen
over de implementatie van de aanbeveling – daar waar deze overlap heeft met bestaande
instrumenten. Ik ben te spreken over de uitkomst van de onderhandelingen, en kan daarom
instemmen.
Indicatie krachtenveld Raad en Europees Parlement
Naar verwachting kunnen alle lidstaten instemmen met de Raadsaanbeveling. Er is geen
rol voor het Europees Parlement.
Agendapunt: Aanname Raadsconclusies over de integratie van het gendergelijkheidsperspectief
in beleidsmaatregelen, programma's en begrotingen
Doel Raadsbehandeling
Aanname van Raadsconclusies.
Inhoud/achtergrond/tijdpad onderhandelingen
Het Zweedse Voorzitterschap presenteerde concept-Raadsconclusies (hierna: Raadsconclusies)
over de integratie van het gendergelijkheidsperspectief in beleidsmaatregelen, programma's
en begrotingen. De Raadsconclusies benadrukken het belang van een tweeledige aanpak
van gendergelijkheid, waarbij gendermainstreaming, wordt gecombineerd met gendergelijkheidsbeleid en gerichte maatregelen ter bevordering
van gendergelijkheid. Gendermainstreaming is de systematische integratie van een gendergelijkheidsperspectief in alle beleidsmaatregelen
alsook programma's en begrotingen. Daarnaast worden de Europese Commissie en lidstaten,
aan de hand van een reeks concrete maatregelen, opgeroepen om gendermainstreaming te verwerken in al hun beleid- en begrotingsprocessen.
Inzet Nederland
Ik ben namens Nederland voornemens in te stemmen met de Raadsconclusies. Het kabinet
beziet de Raadsconclusies als oproep om haar beleids- en begrotingsprocessen tegen
het licht te houden en waardeert het overzicht aan concrete maatregelen dat daarbij
overwogen kan worden. Nederland heeft erop ingezet om in de tekst een balans te treffen
tussen de ambities van het kabinet op het vlak van gendermainstreaming én de huidige beleids- en begrotingsinrichting in Nederland. Deze balans wordt wat
het kabinet betreft voldoende gereflecteerd in de concept-Raadsconclusies die ter
aanname voorliggen in de Raad en het kan daarom instemmen.
Indicatie krachtenveld Raad en Europees Parlement
Naar verwachting kunnen alle lidstaten instemmen met de Raadsconclusies. Er is geen
rol voor het Europees parlement.
Indieners
-
Indiener
C.E.G. van Gennip, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.