Brief regering : Antwoorden op aanvullende vragen van de commissie over de uitspraak van het gerechtshof Den Haag over de sepotbeslissingen van het Openbaar Ministerie inzake de aangifte van knevelarij en beroepsmatige discriminatie en de aangifte van dwang door misbruik van gezag en lasterlijke aanklacht (o.a. Kamerstuk 31066-1147)
31 066 Belastingdienst
Nr. 1229
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARISSEN VAN FINANCIËN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 22 mei 2023
Hierbij sturen wij u de beantwoording van de vragen die op 8 februari 2023 zijn gesteld
door vaste commissie voor Financiën in het kader van een schriftelijk overleg over
de uitspraak van het gerechtshof Den Haag over de sepotbeslissingen van het Openbaar
Ministerie inzake de aangifte van knevelarij en beroepsmatige discriminatie en de
aangifte van dwang door misbruik van gezag en lasterlijke aanklacht (Kamerstuk 31 066, nr. 1147).
De Staatssecretaris van Financiën,
M.L.A. van Rij
De Staatssecretaris van Financiën,
A. de Vries
Vraag 1
Kunt u per wet (van die dertien) aangeven wanneer de Staatssecretaris (van financiën)
en/of de Minister hiervan op de hoogte waren of hadden kunnen zijn? De commissie ontvangt
graag een antwoord per wet.
Antwoord vraag 1
Alvorens hierop per situatie in te gaan, wordt eerst kort enige achtergrond rond de
dertien situaties uit de brief van 12 maart 2021 en de totstandkoming van het antwoord
op de vraag geschetst.1
Achtergrond
Uitgangspunt is steeds dat de Belastingdienst zich aan alle wet- en regelgeving houdt.
Dit neemt niet weg dat in een omvangrijke organisatie als de Belastingdienst, ondanks
alle inzet en inspanningen van de medewerkers, soms zaken helaas niet goed kunnen
gaan. Situaties waarin de Belastingdienst niet in overeenstemming met de wet handelt
of heeft gehandeld, zijn daarbij uiteraard ongewenst en de inzet is en blijft deze
zo snel en zorgvuldig mogelijk op te lossen.
Zoals aangegeven in de brief van 12 maart 2021 kent een begrip als «buitenwettelijk
handelen» vele schakeringen en facetten. Hierbij kan zich verder een grote variatie
aan situaties voordoen. De dertien illustratieve voorbeelden die in genoemde brief
zijn weergegeven dienen in deze context te worden gezien. De daar genoemde situaties
zijn heel uiteenlopend van karakter. Elk van deze situaties dient daarom op zijn eigen
merites te worden beoordeeld, waarbij de in de brief van 12 maart 2021 genoemde onderverdelingen
een rol kunnen spelen.
Totstandkoming van het antwoord
Allereerst is in het debat van 7 maart 2023 over de planning van de Belastingdienst
inzake de afhandeling van de toeslagenaffaire (Handelingen II 2022/23, nr. 58, item 20) richting het lid Omtzigt toegezegd voor bovenstaande vraag ook te kijken of het
mogelijk is deze te beantwoorden voor wat betreft de ambtelijke top van de Belastingdienst.
De dertien geschetste situaties zijn alle erg verschillend. Elk van de dertien situaties,
zoals beschreven in de brief van 12 maart 2021, is nader onderzocht. Voor elk van
de 13 situaties zijn drie stappen doorlopen:
1. Als uitgangspunt is eerst gekeken naar het moment dat uw Kamer als eerste over de
situaties is geïnformeerd en zijn de daaraan gerelateerde documenten uit het documentmanagementsysteem
Digidoc nagezocht.
2. Daarnaast is voor zover mogelijk navraag gedaan bij voormalige en huidige dossierhouders.
3. Naar aanleiding van de bovenstaande twee stappen is vervolgens een beeld gevormd van
het antwoord op de vraag wanneer de ambtelijke en politieke top hierover is geïnformeerd.
Soms leidde dit tot additioneel gericht onderzoek in Digidoc of mails die door medewerkers,
inclusief leidinggevende, beschikbaar werd gesteld.
Deze aanpak kent een aantal inherente beperkingen die maken dat geen volledigheid
gegarandeerd kan worden:
• Veelal zijn nota’s gevonden waarin de Staatssecretaris van Financiën geïnformeerd
is over de betreffende situatie. Een dergelijke nota is wel een goede indicatie in
welk tijdvak de Staatssecretaris hiervan in elk geval kennis heeft genomen. Hierbij
moet wel een voorbehoud gemaakt worden: het is mogelijk dat voorafgaand aan een dergelijke
nota de Staatssecretaris mondeling hierover geïnformeerd is, dit is niet meer te achterhalen.
Ook is niet uit te sluiten dat in nota’s, die niet zijn gevonden, (zijdelings) aan
één van de situaties wordt gerefereerd.
• Voor wat betreft de ambtelijke top van de Belastingdienst is het eerste moment van
informeren moeilijk te reconstrueren. Waar een Staatssecretaris veelal geïnformeerd
wordt via traceerbare nota’s is dat voor de ambtelijke top niet per se het geval.
In enkele gevallen was voor de ambtelijke top het eerste moment van informeren goed
traceerbaar en is daar in onderstaande antwoord op in gegaan. Bij de ambtelijke top
is uitgegaan van (plaatsvervangend) directeur-generaal.
• Niet uit te sluiten is dat de genoemde dertien situaties al eerder dan onderstaande
genoemde data in het publieke domein bekend waren, zoals via berichten in de media
of naar aanleiding van gerechtelijke uitspraken, en daarmee de bewindspersonen en
ambtelijke top hier ook mee bekend hadden kunnen of moeten zijn.
Tenslotte treft u waar relevant een verwijzing naar genoemde documenten als deze al
eerder openbaar zijn gemaakt. Voor sommige documenten is dat niet het geval, dan treft
u deze aan als bijlage bij deze antwoorden.
1. Mondeling intrekken van bezwaren (Kamerstuk 31 066, nr. 320)
In de antwoorden van 3 november 2016 op Kamervragen van het lid Omtzigt2 en in de brief van 13 december 20163 is de Kamer geïnformeerd over de door de Belastingdienst vanaf 2010 gehanteerde vereenvoudigde
werkwijze bij de behandeling van bezwaren («bellen bij bezwaar»). Omdat met dit «bellen
bij bezwaar» in strijd met de geldende voorschriften werd gehandeld, is deze werkwijze
in oktober 2016 aangepast zodat deze niet meer afwijkt van het wettelijke kader. De
(toenmalige) Staatssecretaris van Financiën is met de nota van 26 september 2016,
nr. 2016–158610 (bijgevoegd), op de hoogte gesteld van genoemde werkwijze. Aanleiding
voor deze nota was een Wob-verzoek inzake telefonisch horen naar aanleiding van een
uitspraak van Rechtbank Den Haag van 12 april 2016. Op basis van de gehanteerde zoekslag
is geen informatie gevonden waaruit volgt dat de Staatssecretaris vóór 26 september
2016 op de hoogte was van het mondeling intrekken van bezwaren en de strijdigheid
hiervan met de regelgeving. Ook kan op basis van de zoekslag niet worden vastgesteld
in hoeverre de DG Belastingdienst hier eerder in de periode van 11 november 2009 (eerste
werkinstructie bellen bij bezwaar) tot eind september 2016 van op de hoogte was.
2. O/GS en minnelijke schuldsanering (Invordering) (Kamerstuk 31 066, nr. 804)
Rondom opzet/grove schuld (O/GS) speelden diverse zaken, die ook op verschillende
momenten naar boven zijn gekomen. De Kamer is daar op verschillende momenten over
geïnformeerd. Naast de – al langer bekende – algemene notie dat O/GS gevolgen kon
hebben in de sfeer van de invordering, gaat het daarbij om de informatie die successievelijk
bekend is geworden over de wijze waarop Toeslagen en de Belastingdienst hier in de
praktijk mee zijn omgegaan. Zie ook bij punt 12. Het onderhavige punt heeft betrekking
op het door de Belastingdienst in bepaalde situaties – ook voor belastingschulden
– niet meewerken aan een verzoek tot minnelijke schuldsanering in combinatie met de
kwalificatie O/GS en/of de FSV-registratie «melding fraudepost». Over dit specifieke
onderwerp is de Kamer onder meer geïnformeerd in de brief van 27 januari 2021 inzake
de stand van zaken «Herstellen, Verbeteren, Borgen».4 In antwoord 276 op vragen van de vaste commissie voor Financiën over de het verslag
van de Parlementaire ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag5 is aangegeven dat signalen hierover – kort daarvoor – naar voren zijn gekomen uit
een interne reconstructie ten behoeve van het op dat moment lopende onderzoek van
de ADR. In de per mail aan de beide staatssecretarissen van Financiën verzonden nota
van 26 november 2020 (bijgevoegd) wordt kort melding gemaakt van een dergelijke signaal
en wordt aangegeven dat dit nader wordt uitgezocht. In maart 2021 is de werkwijze
aangepast.6 In het kader van het herstelbeleid FSV vindt een analyse plaats van de mogelijk onterechte
afwijzingen van MSNP-verzoeken in de periode 1 januari 2012 tot en met 31 maart 2021
en van de wijze waarop hiervoor herstel kan worden geboden.7
3. Ten onrechte niet-verminderde vervolgingskosten (Kamerstuk 31 066, nr. 798)
Bij brieven van 29 november 20198 en 2 maart 20209 is de Kamer er – voor het eerst – over geïnformeerd dat bij vermindering van aanslagen
in bepaalde situaties geen vermindering van vervolgingskosten (waaronder dwangbevelkosten)
heeft plaatsgevonden. Uit de in het kader van een Wob-verzoek op 7 februari 2020 openbaar
gemaakte stukken volgt dat de (toenmalige) bewindspersonen van Financiën bij nota
van 22 november 2019 van deze onjuiste handelwijze op de hoogte zijn gesteld.10 Uit die stukken kan verder worden afgeleid dat de DG Belastingdienst eerst kort daarvoor
is geïnformeerd, maar wanneer precies valt op basis hiervan niet met zekerheid vast
te stellen. Genoemde nota is door de DG Belastingdienst op 26 november 2019 geparafeerd
en door de Staatssecretaris van Financiën op 27 november 2019 gelezen. Voor de herstelactie
inzake de ten onrechte niet-verminderde vervolgingskosten wordt onder meer verwezen
naar de brief Stand van zaken Belastingdienst van 16 maart 202311.
4. Vergoeden invorderingsrente (Kamerstuk 31 066, nr. 798)
In de brief van 19 februari 202112 is de Kamer erover geïnformeerd dat er in bepaalde situaties sprake is van een onjuiste
toepassing van de regeling van de invorderingsrente. De inhoud van de problematiek
is deels vergelijkbaar met die van de ten onrechte niet-verminderde vervolgingskosten.
Uit de informatie die bijeen is gebracht ter zake van de herstelactie voor deze situatie
volgt dat de DG Belastingdienst op 31 juli 2020 per email (bijgevoegd) is gemeld dat
er een potentieel issue was rond de invorderingsrente. Dit is vervolgens nader uitgezocht.
De (toenmalige) Staatssecretaris van Financiën is er met de nota van 15 februari 2021,
nr. 2021–30380 (bijgevoegd) over geïnformeerd dat er in twee situaties ten onrechte
te veel invorderingsrente in rekening is gebracht. Voor de herstelactie inzake de
invorderingsrente wordt onder meer verwezen naar de brief Stand van zaken Belastingdienst
van 16 maart 202313.
5. Stuiten van verjarende schulden (Kamerstuk 31 066, nr. 607)
In de brief van 27 februari 202014 is de Kamer voor het eerst geïnformeerd over de problemen bij stuiting van verjarende
schulden. Gebleken was dat de verjaring van belastingschulden in voorkomende gevallen
niet (tijdig) was gestuit. Voor de vorderingen die waren verjaard is onderzocht of
daarbij ten onterechte invorderingsmaatregelen zijn genomen. Er kan op basis van de
verrichte zoekslag niet met zekerheid worden vastgesteld wanneer de (toenmalige) Staatssecretaris
van Financiën precies van deze problematiek op de hoogte is gebracht, maar dit lijkt
eerst kort daarvoor te zijn gebeurd. Het onderwerp is in een email van 21 februari
2020 (bijgevoegd) aan de toenmalige interim-DGBD gemeld. Over de afhandeling van dit
onderwerp is de Kamer bericht in de Voorjaarsbrief fiscale moties en toezeggingen
van 23 april 2021.15
6. AVG en Archiefwet
Rond het door de Belastingdienst voldoen aan de AVG en de Archiefwet speelden en spelen
diverse zaken die op verschillende momenten naar boven zijn gekomen. Uit het in de
brief van 12 maart 2021 bij deze situatie opgenomen kamerstuk volgt dat dit specifiek
ziet op de bevindingen rond de Fraude Signalering Voorziening (FSV) en het programma
«Herstellen, Verbeteren en Borgen». Op de historie van FSV en de AVG wordt uitgebreid
ingegaan in de brief van 28 april 202016 en de daarbij in de bijlage opgenomen tijdlijn. Daarin wordt vermeld dat de beide
bewindspersonen op 18 februari 2020 voor het eerst zijn geïnformeerd (zij ontvingen
toen de conceptantwoorden op gestelde persvragen). Verder wordt in deze tijdlijn weergegeven
hoe de AVG-beoordeling van FSV binnen de Belastingdienst heeft plaatsgevonden. Voor
de voortgang van het programma «Herstellen, Verbeteren en Borgen» en meer algemeen
de AVG-compliantie wordt onder meer verwezen naar de brief Stand van zaken Belastingdienst
van 16 maart 202317.
7. Strijdig handelen met de AVG bij de verwerking van persoonsgegevens. (Kamerstuk
31 066, nr. 683)
Deze situatie beschrijft de constatering van de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) in
haar onderzoek over drie verwerkingen van nationaliteit. Zie hiervoor ook het rapport
van de AP van 16 juli 2020 en de brief van 17 juli 2020.18 Over deze drie verwerkingen, te weten; Verwerking van dubbele nationaliteit, Gebruik nationaliteit in het risico-classificatiemodel
en Gebruik nationaliteit bij bestrijding misbruik kinderopvangtoeslag bij georganiseerde
fraude heeft de toenmalige Staatssecretaris uw Kamer bij brief van 11 juni 2019 geïnformeerd.19 De AP heeft daarbij aangegeven dat de tweede en derde genoemde verwerkingen discriminerend
en daarmee onbehoorlijk zijn. In het u op 30 september 2021 gezonden PWC-onderzoek
Reconstructie en tijdlijn van het memo-Palmen is tevens een reconstructie gegeven
van de juni week in 2019.20 Hierbij werd geconstateerd: «Hoewel het onderwerp «tweede nationaliteit» gedurende de besprekingen in de «juni-week»
van 2019 ter sprake kwam, was het niet een van de hoofdthema’s.» en «In de periode voor de «juni-week» van 2019 waren de emoties hoog opgelopen over de
mogelijke rol van (een tweede) nationaliteit bij CAF-onderzoeken In aanvulling daarop is relevant een nota van 3 mei 2019, die geparafeerd is door
de Staatssecretaris met datum 6 mei 2019, waarin ingegaan wordt op persvragen rondom
het bijhouden van nationaliteit bij Toeslagen. Deze nota is reeds openbaar.21 Tevens is er sinds juli 2017 een briefwisseling van de ambtelijke top met de AP geweest
inzake de (dubbele) nationaliteit bij Toeslagen. Dit wordt beschreven in het op 17 juli
2020 aan uw Kamer toegezonden rapport van de AP.
8. Herstelorganisatie Toeslagen (Kamerstuk 31 066, nr. 608)
Uit onder meer de rapporten van de commissie Donner en ADR en uit de hersteloperatie
is gebleken dat er verschillende fouten zijn gemaakt door de Belastingdienst/Toeslagen
bij de behandeling van aanvragen, controles en bezwaren van de ouders ten aanzien
van kinderopvangtoeslag. Deze onjuiste handelwijze heeft geleid tot strijdigheid met
verschillende wetten en beginselen van behoorlijk bestuur. Het ADR-rapport heeft expliciet
gekeken naar de kennis van de ambtelijke en politiek top. In de u op 2 december 2022
gezonden antwoorden op de aanvullende vragen van de rapporteurs van het debat over
het PwC-rapport memo-Palmen is in antwoord 15 geschetst wanneer de ambtelijke en politiek
top op de hoogte waren.22 Volledigheidshalve treft u dat onderstaand aan.
Hieronder de problemen waar de ADR-onderzoek naar heeft gedaan met de momenten dat
de ambtelijke top daarvan in ieder geval op de hoogte was.
1. het overschrijden van beslistermijnen inzake ingediende bezwaarschriften (december
2012)
2. de intensieve uitvraag van bewijsstukken (mei 2013)
3. de onduidelijkheid over ontbrekende bewijsstukken (februari 2014)
4. het ontbreken van proportionaliteit (maatwerk) (oktober 2012)
5. het ontbreken van de mogelijkheid voor een persoonlijke betalingsregeling (kwalificatie
«opzet/grove schuld») (januari 2006)
6. het stopzetten van toeslagen voordat onderzoek bij de burger was gedaan (september
2013)
Voor de eerste vijf punten gelden voor de politieke top dezelfde momenten. Voor het
zesde punt, het stopzetten van toeslagen voordat onderzoek bij de burger was gedaan,
geldt dat de politieke top in ieder geval bij aanbieding van het rapport «Geen powerplay
maar fairplay» van de Nationale ombudsman in augustus 2017 op de hoogte was.
9. 21-punten lijst (Kamerstuk 31 066, nr. 630)
Met de eerste Voortgangsrapportage (VGR) Kinderopvangtoeslag is op 28 april 2020 een
21-punten lijst naar uw Kamer gestuurd van kwesties in de uitvoering die volgens Toeslagen
zelf strijdig zouden zijn met wet- en regelgeving en zien op kinderopvang-, huur-
en zorgtoeslag en het kindgebonden budget.23 Deze lijst is verstuurd naar aanleiding van een toezegging aan uw Kamer van de toenmalige
Staatssecretaris in een brief van 18 december 2019 om alle systemen en processen in
de uitvoering van Toeslagen te toetsen in het licht van de geldende wet- en regelgeving.24 Een eerste conceptversie van deze lijst is op 16 december 2019 via mail door Toeslagen
aan de voormalige DG Belastingdienst toegestuurd. Daarop is deze via een nota met
de datum 17 december 2019 aan de toenmalige Staatssecretaris voorgelegd. Deze nota
heeft de toenmalige Staatssecretaris niet afgedaan maar de strekking is in ieder geval
wel bekend bij hem. Op een kopie is te lezen: «Niet afgedaan door Staatssecretaris, inhoud meegenomen in kamerbrief van 17 december». Hiermee werd de bovenstaande brief van 18 december 2019 bedoeld. Na het aftreden
van de toenmalige Staatssecretaris op 18 december 2019 is de lijst inhoudelijke verder
uitgewerkt. De nieuw aangetreden Staatssecretaris heeft via een nota met datum 27 maart
2020 deze lijst ontvangen. Deze heeft ze geparafeerd met datum 7 april 2020. De mail
van 16 december 2019 en de nota’s van 17 december 2019 en 27 maart 2020 zijn eerder
nog niet openbaar gemaakt; deze treft u als bijlage aan.
10. Vaktechnische waarborgen (Kamerstuk 35 510, nr. 46, vraag 183)
Deze situatie gaat om het proces rondom de vaktechnische waarborgen bij de uitvoering
van Toeslagen. Dit betreft overigens geen situatie waarbij niet in overeenstemming
met de wet is gehandeld, maar het versterken van vaktechnische waarborgen. Deze situatie
heeft overlap met nummer 8 rondom de herstelorganisatie Toeslagen. Voor wat betreft
de vaktechnische structuur heeft de toenmalige Staatssecretaris van Financien in een
brief van 11 oktober 2018 de verbetering aangekondigd van de vaktechnische inbedding
van Toeslagen.25 Voor zover na te gaan is, volgde deze aankondiging uit de aandacht van uw Kamer in
Kamervragen en debatten over het project CAF 11 van Belastingdienst/Toeslagen. In
een nota met datum 24 september 2018, die door de Staatssecretaris is geparafeerd
met datum 26 september 2018, is in een actielijst naar aanleiding van een bespreking
op 20 september 2018 beschreven: «Inbedding Toeslagen in vaktechnische infrastructuur BD middels beleidsbesluit» Een gespreksverslag van die bespreking van 20 september 2018 is niet teruggevonden.
Uit bovenstaande kan geconcludeerd worden dat de Staatssecretaris uiterlijk met de
nota van 24 september 2018 maar mogelijk in de bespreking van 20 september 2018 over
deze situatie is geïnformeerd. De DG Belastingdienst heeft akkoord gegeven op de nota
van 24 september 2018. De nota en bijlage van 24 september 2018 zijn al openbaar.26
11. Toeslagpartnerschap
Deze situatie betreft een bij de Raadspersonen Belastingdienst binnengekomen signaal
dat Toeslagen een uitspraak van de Raad van State van 20 december 2019 rondom het
stopzetten van toeslagen bij niet reageren op een schrijven van Toeslagen door een
toeslagpartners niet uitvoert.27 Er zijn geen nota’s gevonden waarmee de bewindspersoon hierover voorafgaand aan de
brief aan de Tweede Kamer van 12 maart 2021 is geïnformeerd. In een conceptversie,
met datum 10 maart 2021, van de brief aan van 12 maart 2021 stond de passage nog niet.
De bewindspersoon lijkt dan ook tussen 10 en 12 maart 2021 hierover te zijn geïnformeerd.
De ambtelijke top is voor het eerst over deze situatie geïnformeerd via een mail van
9 februari 2021. Deze treft u als bijlage aan.
12. Onterechte kwalificatie O/GS (Kamerstuk 31 066, nr. 739)
Rondom opzet/grove schuld (O/GS) speelden verschillende zaken, die ook op verschillende
momenten naar boven zijn gekomen. Uw Kamer is daar op verschillende momenten over
geïnformeerd. Tijdens een debat op 4 november 2019 over het Belastingplan 2020 heeft
de toenmalige Staatssecretaris hierop toegezegd de pauzeknop te hanteren. Dit is bij
brief van 8 november 2019 nader toegelicht.28 Zowel de ADR als de commissie Donner zijn ingegaan op O/GS.29 De ADR heeft later een apart onderzoek hiernaar gedaan.30 Bij de Kamerbrief van 27 november 2020, waarnaar deze situatie verwijst, is aan uw
Kamer gemeld dat de O/GS-kwalificatie veelvuldig is «.gesteld voor ouders die niet als fraudeur mochten worden beschouwd, en met alle
gevolgen van dien niet in aanmerking kwamen voor een persoonlijke betalingsregeling.31 De toenmalige Staatssecretaris was een dag vooraf, dus op 26 november 2020, geïnformeerd
over een intern memo uit 2016 die ziet op deze vorm van onterechte kwalificatie van
O/GS. Dit interne memo is daarna als bijlage meegestuurd met de brief aan uw Kamer
van 27 november 2020. Als bijlage treft u de per mail gestuurde notitie van 26 november
2020 hierover. De ambtelijke top is hier op 25 november 2020 via mail over geïnformeerd.
Deze treft u eveneens als bijlage aan.
13. Kindgebonden Budget (Kamerstuk 35 010, nr. 6)
Bij brief van 21 januari 2019 hebben de staatssecretarissen van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
en Financiën de Kamer ingelicht over de situatie waarbij ouders ten onrechte geen
kindgebonden budget hebben gekregen.32 Uit een mail blijkt dat de DG Belastingdienst uiterlijk op 21 december 2018 hiervan
op de hoogte is gesteld. De toenmalige Staatssecretaris van Financiën is hierover
door middel van een op 17 januari 2019 gedateerde nota op de hoogte gebracht, uit
zijn paraaf en commentaar kan achterhaald worden dat hij hiervan uiterlijk 20 januari
2019 op de hoogte was. De mail van 21 december 2018 en nota van 17 januari 2019 treft
u aan als bijlage. Deze situatie rondom het kindgebonden budget is via een hersteloperatie
eind 2021 afgerond op een beperkte groep ouders na die nog niet konden worden hersteld,
hierover is uw Kamer op 13 december 2021 geïnformeerd.33 Over de laatste groep ouders is uw Kamer geïnformeerd via brieven van 13 juli en
23 december 2022.34
Vraag 2
Bent u ervan op de hoogte dat er een aangifteplicht geldt bij een vermoeden van een
ambtsmisdrijf?
Antwoord vraag 2
Ja.
Vraag 3
Is ter zake advies aan de landsadvocaat gevraagd? Of is er ander juridisch advies
gevraagd? Als er advies gevraagd is, kunt u dat dan zeggen wanneer advies is uitgebracht
en door wie, zowel schriftelijk als mondeling? Kunt u al die adviezen ter beschikking
stellen aan de Kamer?
Deze vraag is alleen beantwoord voor de landsadvocaat. De commissie ontvangt graag
een antwoord op de andere onderdelen in de vraag.
Antwoord vraag 3
Er is ten aanzien van de vraag of er een aangifteplicht geldt ten aanzien van de dertien
voorbeelden waarin niet in overeenstemming met de wet is gehandeld voor zover we hebben
kunnen achterhalen geen juridisch advies gevraagd.
Vraag 4
Bent u bekend met het feit dat de inspectie overheidsinformatie en erfgoed op 3 oktober
heeft geconcludeerd dat de instructie bewaren chatberichten niet voldoet aan de Archiefwet?
Kunt u aangeven waarom art. 355 3° en 4° Sr. en/of art. 356 Sr hier wel of niet van
toepassing zijn en kunt u dat heel precies juridisch onderbouwen? Vanaf welk moment
wist de Minister-President of had hij kunnen weten dat hij niet voldeed aan de Archiefwet
met zijn wijze van archiveren? Kunt u hierop een heel precies antwoord geven?
De commissie ontvangt graag een antwoord zonder verwijzingen naar andere brieven,
een precies antwoord met een heldere datum.
Vraag 5
Ziet u aanleiding tot het doen van aangifte vanwege ambtsmisdrijven vanwege een vermoeden
van ambtsmisdrijven begaan door bewindspersonen en/of ambtenaren? Kunt u dit uitgebreid
onderbouwen?
Antwoord vraag 4 en 5
De Minister-President is bekend met het rapport van de Inspectie overheidsinformatie
en erfgoed van 3 oktober jl. Op dit rapport is een reactie opgesteld en deze is per
brief toegezonden aan de Tweede Kamer.35 Sinds eind mei 2022 verwijdert de Minister-President geen chatberichten en worden
deze bewaard ten behoeve van veiligstelling en archivering. Daarnaast is een advies
ontvangen van het Adviescollege Openbaarheid en Informatiehuishouding (hierna: het
Adviescollege)36 en van de regeringscommissaris Informatiehuishouding (hierna: de regeringscommissaris)37. Tevens is de Algemeen Rijksarchivaris gevraagd een reactie te geven op het advies
van het Adviescollege. De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft
een kabinetsreactie op deze adviezen aan de Tweede Kamer gestuurd.
De Minister-President ziet geen aanleiding te veronderstellen dat er een redelijk
vermoeden bestaat dat er een ambtsmisdrijf is begaan en ziet geen aanleiding tot het
doen van aangifte.
Indieners
-
Indiener
M.L.A. van Rij, staatssecretaris van Financiën -
Medeindiener
A. de Vries, staatssecretaris van Financiën