Brief regering : Reactie op verzoek commissie over de brief met PowerPointpresentatie van een docente Frans over de hoogte van de cijfers bij de centrale examens Frans en Duits
31 289 Voortgezet Onderwijs
Nr. 549
BRIEF VAN DE MINISTER VOOR PRIMAIR EN VOORTGEZET ONDERWIJS
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 22 mei 2023
De Vaste Kamercommissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft een brief met
PowerPointpresentatie ontvangen van een docente Frans over de hoogte van de cijfers
bij de centrale examens (CE’s) Frans en Duits. In de procedurevergadering van 23 maart
2023 heeft de commissie besloten graag een reactie van mij op deze presentatie te
ontvangen. Op 24 maart 2023 heeft de griffier van de vaste commissie dit verzoek aan
mij overgebracht. In deze brief ga ik in op uw verzoek.
In de PowerPointpresentatie genaamd «Het landelijk gemiddelde voor Frans en Duits
is in 2023 een 6,3. Alles staat vooraf vast» wordt door de docente Frans ingegaan
op de totstandkoming van de cijfers op de centrale examens (CE’s) Frans en Duits.
Medewerkers van OCW hebben gesproken met de docente Frans. Ik heb begrepen dat het
goed was om van haar meer te horen over de achtergrond van de presentatie. Alvorens
ik inhoudelijk inga op de presentatie wil ik mijn waardering uitspreken voor de betrokkenheid
van de betreffende docente. Ik vind het van belang om met elkaar in gesprek te zijn
en te blijven en waardeer het dan ook dat zij dit onderwerp onder mijn aandacht brengt.
Voorts wil ik graag stilstaan bij de belangrijkste inhoudelijke punten uit de presentatie.
In de presentatie wordt aandacht besteed aan de normeringssystematiek. Normeren is
het omzetten van het aantal punten dat een examenkandidaat op een centraal examen
heeft behaald naar een cijfer. In Nederland hanteren we in reguliere examenjaren een
vorm van absoluut normeren waarbij de prestatie-eis over de jaren heen («de lat»)
hetzelfde blijft waardoor een uitspraak kan worden gedaan over de vaardigheid van
de populatie1. Zo kan gezorgd worden dat een vaardigere populatie in het ene jaar een hoger gemiddeld
cijfer haalt dan een minder vaardige populatie in een ander jaar. De N-term (die ligt
tussen de 0 en 2) is een instrument om te compenseren voor verschillen in moeilijkheid.
In de presentatie wordt echter gesteld dat als de N-term hoger is de leerlingen een
cadeautje krijgen en als de N-term lager is, zij gestraft worden voor hun goede prestatie.
De ware vaardigheid van de leerlingen zou volgens de presentatie afgeleid kunnen worden
uit het gemiddelde cijfer dat zij gehaald zouden hebben als de N-term een 1 was geweest.
Ik kan mij niet vinden in deze conclusie. In sommige jaren zijn examens moeilijker
dan in andere jaren. Dit is iets wat pas blijkt in de praktijk op het moment dat de
examenleerlingen het examen afleggen. De normhandhaving met de N-term is nodig om
de verschillen in moeilijkheid van de examens te corrigeren, met als doel om de prestatie-eis
die we stellen aan eindexamenkandidaten gelijk te houden door de jaren heen. Elk jaar
worden er opnieuw N-termen vastgesteld die er voor zorgen dat het cijfer de vaardigheid
van de leerling weergeeft zonder dat het cijfer beïnvloed is door de moeilijkheid
van het examen. Een N-term hoger dan 1 is dus geen cadeautje maar een correctie om
te voorkomen dat de leerling een te laag cijfer krijgt als gevolg van een moeilijk
examen. Het is belangrijk om transparant te zijn over de systematiek om tot de N-term
te komen en de kennis hierover te vergroten. Het College voor Toetsen en Examens (CvTE)
zet hier ook stevig op in. Maar ook deze brief, naar aanleiding van de presentatie
van de docente Frans, zie ik als een mooie gelegenheid om de systematiek onder de
aandacht te brengen.
De docente Frans benoemt in de presentatie ook de kernvakkenregeling die in schooljaar
2012–2013 is ingevoerd. De kernvakkenregeling zorgde ervoor dat de eisen voor het
afsluiten van de drie kernvakken (wiskunde, Engels en Nederlands) werden aangescherpt.
De kernvakkenregeling zou een ongunstig effect hebben op de niet-kernvakken zoals
Frans en Duits. Volgens de presentatie worden de CE’s van de kernvakken op een soepelere
manier genormeerd dan de niet-kernvakken. Ik kan mij voorstellen dat de invoering
van de kernvakkenregel als gevolg heeft gehad dat docenten van niet-kernvakken hun
vak als minder belangrijk ervaren. Echter klopt de conclusie dat de leerlingen in
2013 en 2014 voor de kernvakken Engels en wiskunde via een hoge N-term een te hoog
examencijfer hebben gekregen niet. In 2016 heeft het CvTE dit toegelicht op haar website2. Het CvTE heeft daadwerkelijk gezien dat de populaties in 2013 en 2014 vaardiger
zijn geworden in deze vakken. De hogere N-term zorgde ervoor dat de leerlingen de
waardering kregen die recht deed aan hun prestatie. Er is dus geen sprake van dat
de kernvakken soepeler worden genormeerd dan de niet-kernvakken. En ik wil de docente
verzekeren dat de N-term ook niet, zoals de presentatie lijkt te stellen, door het
CvTE wordt ingezet om in opdracht van OCW eventuele effecten van beleidsmaatregelen
te verbloemen.
In de presentatie wordt geconstateerd dat de N-termen voor Frans en Duits laag zijn
en dat het voor leerlingen moeilijk is om een voldoende te halen op deze vakken. Deze
trend is erg herkenbaar. In 2020 heeft mijn voorganger een brief aan de Tweede Kamer
gestuurd waarin wordt ingegaan op het grote verschil dat is ontstaan (in negatieve
zin) tussen de vaardigheid van de leerlingen en de vaardigheid die nodig is voor het
behalen van een voldoende bij de examens Frans en Duits havo3. In deze brief wordt verslag gedaan van een onderzoek van het CvTE waarin wordt geconcludeerd
dat de vaardigheidsdaling bij Frans en Duits havo verschillende oorzaken had. Zo is
de groep leerlingen voor wie deze vakken verplicht is of die deze vakken kiest veranderd
na de invoering van de Tweede Fase. Daarnaast komen leerlingen volgens de analyse
van het CvTE buiten de lessen minder in contact met deze talen en geven scholen in
de praktijk minder aandacht aan deze vakken. De vorm en inhoud van de examens Frans
en Duits havo zijn al geruime tijd niet vernieuwd waardoor deze niet meer optimaal
aansluit bij de doelgroep. Dit alles leidt tot lagere cijfers en tot gefrustreerde
docenten die het uiterste doen, maar niet meer dezelfde resultaten kunnen behalen.
In 2020 zijn daarom maatregelen getroffen om de cesuur tijdelijk aan te passen voor
het CE Frans en Duits havo4. De versoepeling van 0,5 cijferpunt sluit aan bij de resultaten van het CvTE-onderzoek
en de prestatie-eis van andere niet-kernvakken in het havo met het gemiddeld cijfer
6,3. Vanaf 2021 wordt de nieuwe prestatie-eis weer gehandhaafd door het CvTE. Bij
een dalende vaardigheid kan het gemiddeld cijfer dus lager worden dan een 6,3 en bij
een stijgende vaardigheid hoger. Met het aanpassen van de cesuur wordt beoogd om de
prestatie-eis weer in overeenstemming te brengen met de vaardigheid van de leerlingen
en ruimte te creëren voor het inhoudelijk debat over deze vakken.
Ik vind het belangrijk om hierbij op te merken dat het aanpassen van de cesuur in
2020 een tijdelijke noodoplossing was in afwachting van de curriculumherziening en
de vernieuwing van de examenprogramma’s. In het eerder genoemde onderzoek van het
CvTE bleek dat de vorm en inhoud van het CE volgens docenten niet meer aansluit bij
de doelgroep. Het is belangrijk dat bij de actualisatie van de examenprogramma’s die
aansluiting weer wordt gerealiseerd. Momenteel werken vakvernieuwingscommissies, bestaande
uit leraren, vakinhoudelijk experts en curriculumexperts aan de actualisatie. Daarbij
is aandacht voor de doelen van het vak (de inhoud en van het vakgebied) en de verdeling
van doelen over het centraal examen en het schoolexamen. De vakvernieuwing loopt inmiddels
al een jaar (gestart in 2022) en vanaf schooljaar 2024–2025 zullen de conceptexamenprogramma’s
in de praktijk beproefd gaan worden. Het streven is dat de nieuwe examenprogramma’s
vanaf schooljaar 2026–2027 zullen worden ingevoerd.
Naar aanleiding van deze presentatie en het gesprek met de docente kunnen we concluderen
dat we het eens zijn over het doel dat examens van goede kwaliteit moeten zijn in
het belang van de leerling. Daarbij is een goede normhandhavingsprocedure van cruciaal
belang. Daarvoor is het nodig om constant te optimaliseren en verbeteren en met elkaar
in gesprek te blijven hierover.
De Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs, A.D. Wiersma
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
A.D. Wiersma, minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs