Brief regering : Fiche: Net Zero Industry Act (netto-nul industrie verordening)
22 112 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie
Nr. 3673
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 26 april 2023
Overeenkomstig de bestaande afspraken ontvangt u hierbij 3 fiches die werden opgesteld
door de werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissie voorstellen (BNC).
Fiche: Groene Claims Richtlijn (Kamerstuk 22 112, nr. 3671)
Fiche: Richtlijn gemeenschappelijke regels voor stimuleren reparatie (Kamerstuk 22 112, nr. 3672)
Fiche: Net Zero Industry Act (netto-nul industrie verordening)
De Minister van Buitenlandse Zaken,
W.B. Hoekstra
Fiche: Net Zero Industry Act (netto-nul industrie verordening)
1. Algemene gegevens
a) Titel voorstel
Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling
van een maatregelenkader ter versterking van het Europese ecosysteem voor de productie
van netto-nul-technologieproducten (Net Zero Industry Act)
b) Datum ontvangst Commissiedocument
16 maart 2023
c) Nr. Commissiedocument
COM(2023) 161
d) EUR-Lex
https://eur-lex.europa.eu/legal-content/EN/TXT/?uri=CELEX%3A52023PC0161
e) Nr. impact assessment Commissie en Opinie Raad voor Regelgevingstoetsing
Niet opgesteld
f) Behandelingstraject Raad
Raad voor Concurrentievermogen
g) Eerstverantwoordelijk ministerie
Ministerie van Economische Zaken en Klimaat in nauwe samenwerking met het Ministerie
van Infrastructuur en Waterstaat
h) Rechtsbasis
Artikel 114 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU)
i) Besluitvormingsprocedure Raad
Gekwalificeerde Meerderheid
j) Rol Europees Parlement
Medebeslissing
2. Essentie voorstel
a) Inhoud voorstel
Dit voorstel geeft invulling aan de eerste pijler van het Green Deal Industrial Plan1 dat op 1 februari door de Europese Commissie (hierna: Commissie) is gepresenteerd.
De Net Zero Industry Act (hierna: NZIA of de Act) heeft als doel om de Europese productiecapaciteit van strategische
netto-nultechnologieën2 op te schalen naar ten minste 40% van de jaarlijkse Europese behoefte in 2030. Daarnaast
streeft de Commissie met de NZIA naar een weerbaar Europees energiesysteem en het
creëren van hoogwaardige banen in netto-nul technologieën. De Commissie maakt een
onderscheid tussen reguliere netto-nul technologieën en strategische netto-nul technologieën.
De strategische technologieën heeft de Commissie gekozen op basis van het volwassenheidsniveau3 van de technologie, de bijdrage aan het koolstofarm maken van de EU, concurrentiekracht
en leveringszekerheidsrisico's. De voorgestelde strategische netto-nul technologieën
zijn: zonnepanelen en thermische zonne-energietechnologie (hierna: zon-PV); wind op
land en hernieuwbaar op zee technologieën; batterijen en opslag; warmtepompen en geothermie;
elektrolyse-elektrolyse apparaten en brandstofcellen; biogas- en bio methaan-technologieën;
Carbon Capture and Storage (CCS); en technologie voor elektriciteitsnetwerken. Naast de strategische technologieën
worden ook reguliere netto-nul technologieën ondersteund door de NZIA, hoewel in mindere
mate. Dit zijn duurzame alternatieve brandstoffen technologieën; geavanceerde technologie
om energie te produceren door nucleaire processen met minimaal afval; kleine modulaire
nucleaire reactoren en best-in-class brandstoffen; Carbon Capture and Utilization (CCU) en; energie-efficiënte technologieën gerelateerd aan het energiesysteem. Reguliere
netto
De Commissie doet op verschillende vlakken voorstellen om de NZIA-doelstellingen te
bereiken. Allereerst doet de Commissie voorstellen om producenten beter in staat te
stellen om netto-nul technologieën te produceren door bijvoorbeeld vergunningverlening
te versnellen, informatievoorziening te verbeteren en de administratieve lasten bij
het opzetten van projecten te verminderen. De NZIA bevat voor het grootste gedeelte
voorstellen om de vergunningverlening te vereenvoudigen. Zo dienen lidstaten één autoriteit
aan te wijzen waar netto-nul projectontwikkelaars kunnen aankloppen voor vergunningverlening
(één loket, een zogeheten one-stop-shop) en dient alle informatie online toegankelijk te zijn. De Commissie stelt voor netto-nul
projecten maximale doorlooptijden4 voor vergunningverlening voor en dat autoriteiten duidelijk moeten vermelden welke
informatie nodig is voor milieueffectrapportages. De NZIA stelt voor om projecten
die bovengenoemde strategische netto-nul technologie produceren te prioriteren (waaronder
locaties om afgevangen CO2 veilig op te slaan). Ook maakt de Act het mogelijk om strategische netto-nul projecten
aan te wijzen als overstijgend publiek belang (overriding public interest)5. Voor deze strategische netto-nul projecten gelden kortere maximale doorlooptijden
dan reguliere netto-nul projecten.
Ten tweede gaat de NZIA specifiek in op ondergrondse CO2-opslagcapaciteit. De Commissie stelt in de NZIA een doelstelling vast om in 2030
in de EU jaarlijkse capaciteit beschikbaar te hebben om 50 miljoen ton CO2 op te slaan (hierna: CO2-doel). De voornaamste manier waarop de Commissie het CO2-doel wil bereiken is door olie- en gasproducenten te verplichten hier een bijdrage
aan te leveren (naar rato van de olie en gas productie tussen 2020 en 2023). Bedrijven
kunnen op drie manieren voldoen aan de verplichting: (i) zelf of in samenwerking met
anderen een CO2-opslagproject ontwikkelen, (ii) een overeenkomst sluiten met een andere vergunde
olie- of gasproducent, (iii) een overeenkomst sluiten met externe ontwikkelaars of
investeerders van CO2-opslagprojecten om hun bijdragen na te komen. Daarnaast moeten lidstaten geologische
data over mogelijke CO2-opslaglocaties publiekelijk beschikbaar maken.
Ten derde, om tot een groter en meer divers aanbod van reguliere en strategische netto-nul
technologieën te komen stelt de Commissie voor dat publieke instanties duurzaamheids-
en weerbaarheidscriteria voor netto-nul technologieën moeten opnemen bij openbare
aanbestedingen of veilingen. Daarnaast is de Commissie voornemens de Europese Normalisatie
Organisaties te verzoeken om Europese standaarden te ontwikkelen voor de netto-nul
technologieën.
Ten vierde wil de Commissie met de NZIA werkgelegenheid in de industrie stimuleren
door arbeidskrachten voor netto-nul industrieën om en bij te scholen. Door Net Zero Industry Academies op te zetten en financieel te ondersteunen om »leerprogramma’s te ontwikkelen die
kunnen bijdragen aan kwaliteitsbanen in verschillende schone technologiesectoren in
de EU. Hierin is er extra aandacht voor de inclusie van vrouwen en jongeren die geen
opleiding volgen en niet werken. Deze programma’s zullen zich richten op onder andere
het ontwikkelen, produceren en installeren van netto-nul technologieën. De Commissie
stelt daarnaast voor dat lidstaten bepaalde opleidingen van de Net Zero Industry Academies erkennen middels certificering voor zover het nationaal gereguleerde activiteiten
op het terrein van netto-nul industrieën betreft. Ook zal de Commissie in samenwerking
met lidstaten, de industrie, sociale partners en andere relevante stakeholders trainingen
opzetten om werknemers om en bij te scholen.
Ten vijfde mogen lidstaten onder de NZIA op eigen initiatief zogenoemde netto-nul
proeftuinen (net-zero regulatory sandboxes) oprichten. Deze proeftuinen zijn voornamelijk bedoeld om innovatieve netto-nul technologieën
die zich op een lager volwassenheidsniveau bevinden verder te ontwikkelen. Deze technologieën
kunnen door middel van deze proeftuinen worden getest in een gecontroleerde reële
omgeving, waar flexibele regelgeving geldt.
Als laatste pijler wordt onder de NZIA een Net-Zero Europe Platform (NZEP) opgericht. Het NZEP zal helpen bij het coördineren en het uitvoeren van de
NZIA. Onder andere door het delen van best practices, het adviseren bij financiering van netto-nul projecten en het coördineren van industriële
netto-nul partnerschappen6.
b) Impact assessment Commissie
De NZIA is op 17 januari jl. aangekondigd door Commissievoorzitter Von der Leyen.
Gezien de korte termijn waarin dit voorstel tot stand is gekomen, is er door de Commissie
nog geen impact assessment uitgevoerd. De Commissie is voornemens binnen drie maanden
na publicatie van het voorstel alsnog een impact assessment te presenteren. Het kabinet
merkt op dat een grondige analyse van de ketens van de technologieën, de strategisch
kwetsbare afhankelijkheden en de knelpunten in de markt momenteel ontbreekt. Dit bemoeilijkt
een gedegen beoordeling van het voorstel. Het is dan ook belangrijk te onderzoeken
wat de tekortkomingen vanuit de markt zijn om aan de vraag te voldoen en wat het potentiële
effect is van initiatieven in derde landen om de groene transitie te versnellen, zoals
de Inflation Reduction Act van de VS. Dit moet aan de basis liggen voor de keuze voor bepaald beleidsinstrumentarium
en ziet het kabinet graag terug in het impact assessment. Het kabinet zal de Commissie daarnaast vragen om in haar impact assessment in het
bijzonder aandacht te geven aan de integraliteit van verschillende Europese wetgeving
en aan te tonen dat deze niet tegenstrijdig zijn met elkaar.
Op 23 maart jl. is een behoeftebeoordeling7 gepubliceerd. In deze beoordeling wordt ingegaan op het financieringsvraagstuk met
het oog op het mobiliseren en kanaliseren van investeringen voor de productie van
netto-nul technologieën in de EU. In de behoefteanalyse wordt gefocust op vijf strategische
netto-nul technologieën8. De vraag naar energie zoals meegenomen in de analyse is gebaseerd op het Fit-For-55
pakket9 en REPowerEU10.
Er worden drie scenario’s geschetst, met de daarbij horende investeringsbehoefte voor
de periode 2023–2030. Het eerste scenario is het status quo scenario. Hierbij groeit
de Europese investeringsbehoefte met 48 miljard euro ten opzichte van een scenario
waarin niet op productiedoelstellingen gestuurd wordt, mede door de grotere investeringen
en subsidies in netto-nul waardeketen in derde landen. Hierin blijft het aandeel van
de productie van netto-nul technologieën in de EU ten opzichte van de Europese vraag
gelijk tot 2030.
Het tweede scenario is het NZIA-beleid scenario, waarin productie van netto-nul technologieën
wordt vergroot en de investeringsbehoefte uitkomt op 92 miljard euro. Daarin wordt
het aandeel van productie van specifieke technologieën in de EU verhoogd, variërend
van 45% (zon, huidig aandeel 3%) tot 100% (elektrolysers, huidig aandeel 10%). Het
laatste scenario is het NZIA+ scenario waarin de productiecapaciteit van de EU voldoet
aan de gehele vraag. Dat zal volgens de analyse uitkomen op een investeringsbehoefte
van ongeveer 119 miljard euro. Voor de twee NZIA scenario’s is naast de vijf technologieën
ook CCS meegenomen.
Als ratio publieke investeringen tegenover totale investeringen rekent de Commissie
met 17 tot 20 procent. Voor het status quo scenario komt de investeringsbehoefte door
publieke middelen daarmee uit op 8.2–9.6 miljard euro in de periode 2023–2030. Voor
het voorgestelde NZIA-beleidsscenario zou de investeringsbehoefte qua publieke middelen
uitkomen op circa 16–18 miljard euro in de periode 2023–2030. De Commissie geeft daarbij
niet aan hoe dit gefinancierd moet worden. Wel geeft de Commissie aan dat er met bestaande
groene EU financieringsinstrumenten (o.a. Innovatiefonds en Invest EU) tot ongeveer
8 miljard euro aan het doel van het versterken van productiecapaciteit besteed kan
worden. Tevens kan de 225 miljard euro aan niet-gebruikte leningen onder de Recovery and Resilience Facility (RRF) ingezet worden voor de productie van netto-nul technologieproducten. De analyse
stelt dat de meeste EU-financiering momenteel is gericht op innovatie en implementatie,
en niet op het voorzien in steun van productiecapaciteit.
Een belangrijk aandachtspunt is dat de berekeningen tot stand zijn gekomen door in
de beoordeling alleen de vijf technologieën, en voor de NZIA scenario’s CCS, mee te
nemen. De NZIA reikwijdte is echter breder. Onder andere zijn geothermische energie,
biogas- en bio methaan-technologieën en technologie voor elektriciteitsnetwerken niet
meegenomen. De beoordeling gaat specifiek in op de investeringsbehoefte voor extra
productiecapaciteit. Het moet dus niet worden verward met de implementatiekosten en
-investeringen van de Green Deal -transities.
3. Nederlandse positie ten aanzien van het voorstel
a) Essentie Nederlands beleid op dit terrein
De inval in Oekraïne door Rusland heeft voor het kabinet duidelijk gemaakt dat de
EU risicovolle strategische afhankelijkheden van fossiele brandstoffen of kritieke
grondstoffen uit derde landen zo snel mogelijk moet afbouwen. Verduurzaming van de
industrie draagt hier aan bij. Tegelijkertijd is het de nieuwe geopolitieke realiteit
dat de internationale concurrentiepositie van de Europese industrie steeds verder
onder druk komt te staan doordat landen buiten de EU nieuwe steunpakketten introduceren11.
Het kabinet heeft in het Coalitieakkoord een ambitieus doel gesteld voor verduurzaming
van de industrie12. Om dit doel te bereiken wil het kabinet bedrijven zoveel mogelijk laten investeren
in verduurzaming in Nederland, in plaats van elders: liever groen hier dan grijs elders.
Het kabinet hecht immers belang aan een sterke industrie in Nederland en ziet de verduurzaming
van de industrie als vliegwiel voor het verduurzamen van de gehele economie13. Een emissiearme en circulaire industrie in Nederland behoeft een integrale aanpak,
waarbij innovatie, uitrol van hernieuwbare energie, toepassing van klimaatoplossingen,
afstemming met natuur- en milieudoelen, en versnelling in administratieve en wettelijke
vergunningen van groot belang is14.
Tegelijkertijd biedt verduurzaming ook kansen voor het toekomstig verdienvermogen
van Nederland en vergen de oplopende mondiale geopolitieke spanningen een weerbare
industrie15. Hier wordt hard aan gewerkt in Nederland door demonstratie en opschaling van technologieën
voor de klimaattransitie te ondersteunen middels het Klimaatfonds, en middels instrumenten,
zoals de Stimulering Duurzame Energieproductie (SDE++), de Demonstratie Energie Innovatie
(DEI+), en de Versnelde klimaatinvesteringen industrie (VEKI). Voor verdienvermogen
zijn daarnaast maatregelen die het mogelijk maken om te exporteren naar landen buiten
Europa, zoals de Exportkredietverzekering (EKV) en het Nederlandse Handelsinstrumentarium,
belangrijk16. Ook innovatie is een hoeksteen van de verduurzaming, het kabinet zet in op innovatie
van technologieën om zo het aanbod van schone technologieën te verbeteren en te vergroten.
In het Nationaal Groeifonds (NGF) is er ruimte om innovatieve technologieën te ondersteunen
die ook de transitie na 2050 mogelijk maken. Verder zet het kabinet met het actieplan
Groene en Digitale banen in op (toekomstige) tekorten van technisch en digitaal geschoold
personeel17.
Om de Nederlandse industrie in 2050 klimaatneutraal te maken zet het kabinet ook in
op het circulair en emissiearm maken van de industrie. Voor de maakindustrie is er
extra focus op bijvoorbeeld windparken, zonneparken en batterijen, voor de basisindustrie
gaat het om onder andere plastic verpakkingen en chemische producten18. Ook hecht het kabinet veel waarde aan Internationaal Maatschappelijk Verantwoord
Ondernemen (IMVO) en circulaire criteria om op een verantwoorde wijze te produceren
en exploiteren en om de duurzame leveringszekerheid van grondstoffen te stimuleren.
Met betrekking tot vergunningverlening zijn in Nederland veel versnellingsmogelijkheden
in de afgelopen jaren verkend en verwerkt in de wetgeving. Zo heeft de overheid de
wettelijke procedures de afgelopen decennia al verbeterd en aangepast. Dit geldt voor
het huidige stelsel van het omgevingsrecht, de (toekomstige) Omgevingswet, waarin
procedurele versnellingsmogelijkheden uit de Crisis- en herstelwet zijn opgenomen,
en de Algemene wet bestuursrecht19. Daarnaast is op 24 maart ook de Kamerbrief over versnellingsaanpak energietransitie
met de Kamer gedeeld.20 Hierin wordt ook stilgestaan bij opties voor het versnellen van vergunningstrajecten.
b) Beoordeling + inzet ten aanzien van dit voorstel
Het kabinet verwelkomt de impuls die het NZIA-voorstel moet geven aan activiteiten
om het aanbod in de EU van schone technologieën te vergroten. Ook verwelkomt het kabinet
de doelstellingen om de energietransitie in de EU te versnellen en risicovolle afhankelijkheden
in dit domein af te bouwen. Daarnaast kan het voorstel bijdragen aan het realiseren
van de ambities voor een schone leefomgeving en het EU-actieplan «Verontreiniging
van lucht, water en bodem naar nul».21 Het kabinet ziet positieve elementen in het huidige voorstel van de Commissie, maar
ook verbeterpunten. Deze worden hieronder verder beschreven. Voor het formuleren van
de kabinetsinzet is ook geïnformeerd naar de standpunten van de provincies, Vereniging
Nederlandse Gemeenten (VNG) en de betrokken industrieën. Hiermee is uitvoering gegeven
aan de motie van het lid Amhaouch.22 Daarbij dient wel te worden opgemerkt dat provincies via het Interprovinciaal Overleg
(IPO) en gemeenten via de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) standaard betrokken
bij de formulering van de kabinetsinzet ten aanzien van nieuwe Commissievoorstellen
middels BNC-fiches.
Productiedoel van 40%
Het kabinet ondersteunt de ambitie van de Commissie om meer netto-nul technologie
in de EU te produceren, om in tijden van geopolitieke volatiliteit te waarborgen dat
we stappen blijven zetten in de transitie. De markt voor netto-nul technologie zal
de komende jaren hard groeien door een toenemende vraag over de hele wereld. De NZIA
kan door het stimuleren van de opschaling van innovatieve netto-nul technologieën
bijdragen aan het behalen van een Europese koploperspositie. Daarbij acht het kabinet
het van belang dat er wordt ingezet op die technologieën waar de EU competitief voordeel
kan behalen. Het is dan ook belangrijk om in de doelstelling voldoende flexibiliteit
te behouden, om de kosten van de transitie beheersbaar te houden. Daarom is het kabinet
voorstander van een EU breed, overkoepelend en indicatief doel dat uitgaat van een
gemiddelde productie van strategische netto-nul technologieën in de EU. Het kabinet
vindt het belangrijk dat een productiedoel wordt vergezeld door andere maatregelen
die risicovolle afhankelijkheden kunnen verminderen, zoals diversificatie en het EU-handelsinstrumentarium,
met name voor die technologieën waar de EU geen competitief voordeel heeft of kan
behalen. Daarin is het ook belangrijk dat de NZIA in het verlengde wordt gezien van,
en aansluit op, de Critical Raw Materials Act23 (CRMA) en de Renewable Energy Directive24. Zo wordt geborgd dat er wordt ingezet op een circulaire keten25.
Reikwijdte
Ten aanzien van de technologieën die de Commissie in de NZIA heeft opgenomen als strategisch
ondersteunt het kabinet de voorgestelde reikwijdte, maar had het kabinet deze graag
breder gezien. De transitie naar een netto-nul industrie gaat verder dan alleen de
energietransitie, ook de transitie naar een circulaire duurzame economie is van belang.
Het kabinet is van mening dat de focus moet liggen op vernieuwende en schonere technologieën
waarbij naast broeikasgasemissies ook andere vormen van verontreiniging worden gereduceerd,
zodat het bijdraagt aan de doelen en wetgeving van de Nul-verontreinigingsambitie
(i.e. Zero Pollution Ambition) en de EU een marktpositie kan opbouwen. Het kabinet is dan ook voorstander van de
inzet op netto-nul proeftuinen. Hieronder wordt eerst ingegaan op de voorgestelde
reikwijdte, vervolgens op de wensen van het kabinet om de reikwijdte uit te breiden.
Het kabinet is met name positief over opname van zon-PV, wind op land en hernieuwbaar
op zee, batterijen en opslag, groen gas (bio methaan), warmtepompen en geothermie
en electrolysers en brandstofcellen als strategische netto-nul technologieën. Dit
sluit goed aan op de nationale inzet op deze technologieën en bij verschillende voorstellen
die zijn ingediend bij het Nationaal Groeifonds. Verder verwelkomt het kabinet dat
de Commissie het belang van CCS erkent en dat CO2-opslagprojecten worden gezien als strategische netto-nul projecten. Het kabinet onderschrijft
de ambitie achter de EU-doelstelling maar mist een onderbouwing van het doel van 50 miljoen
ton injectiecapaciteit. Hierbij vraagt het kabinet aandacht voor een evenwichtige
spreiding van de realisatie van CCS-projecten in de EU. De resterende tijd tot 2030
is krap om CCS projecten te realiseren. Het kabinet stelt dat inspanningen tot het
ontwikkelen van injectiecapaciteit in meerdere lidstaten nodig zijn, maar dat het
realiseren hiervan wordt bemoeilijkt doordat er lidstaten zijn die CO2-injectie op hun gehele grondgebied verbieden. Daarnaast wijst het kabinet er op dat
CCS een transitietechnologie is. De Commissie moet borgen dat een dergelijke doelstelling
niet de prikkel tot emissiereductie wegneemt, bijvoorbeeld door een tijdpad te schetsen
richting 2050.
Het kabinet is positief over het voorstel over transparantie van CO2-opslagdata, omdat dit bijdraagt aan de ontwikkeling van een CO2-markt. Het kabinet heeft echter vragen over de doelmatigheid van de verplichting
voor olie- en gasproducenten om CO2-injectiecapaciteit zelf te ontwikkelen dan wel overeenkomsten aan te gaan met derden
hiertoe. Het kabinet hecht waarde aan een gerichte uitrol van verdere opslagcapaciteit,
de praktische uitwerking roept veel vragen op. Het is op dit moment bijvoorbeeld onduidelijk
welk bedrijf verantwoordelijk is voor de verplichting op het moment dat een CO2-opslaglocatie wordt verkocht aan een projectontwikkelaar. Het kabinet zet zich in
de onderhandelingen in om deze bepalingen te verduidelijken.
Aanvullende reikwijdte
Om alle industrie naar netto-nul te brengen zal over de gehele breedte van de klimaattransitie
gekeken moeten worden. Het kabinet is daarom van mening dat er aandacht moet zijn
voor de technologieën door de hele waardeketen heen, en dat ook technologieën die
bijdragen aan een circulaire (basis-)industrie een plek moeten krijgen. Hiertoe ziet
het kabinet graag meer aandacht voor technologieën die bijdragen aan de netto-nul
transitie door waarde toe te voegen aan afgevangen koolstof (waardoor het als grondstof
kan worden beschouwd) en biomassa (verwaarden) en de omslag van koolstofreductie naar
negatieve emissies. Bepaalde toepassingen van duurzame CCU, chemische recycling en
biogebaseerde grondstoffen (biobased feedstock) zouden nog aan de lijst met strategische netto-nul technologieën moeten worden toegevoegd.
Deze technologieën kunnen volgens het kabinet voldoen aan de criteria van de Commissie
om als strategische netto nul technologie aangemerkt te worden26. Dit wordt onderstreept door signalen uit de sector. Het opnemen van deze technologieën
sluit daarnaast aan bij het nationale beleid; voor de derde ronde van het Nationaal
Groeifonds zijn voorstellen ingediend voor onder andere CCU en biogebaseerde grondstoffen
(biobased feedstocks).
Het kabinet zet in op diversificatie van energiebronnen: kernenergie is daar onderdeel
van. Een aantal nucleaire technologieën is opgenomen in de NZIA. De Nederlandse ambitie
om twee kerncentrales te bouwen zou onder deze reikwijdte beperkt ondersteund kunnen
worden. Volgens het kabinet is het verbreden van de reikwijdte van de NZIA tot meer
conventionele vormen van kernenergie27 daarom een goed idee. De gehele reikwijdte aan elementen uit de NZIA dekt de onderdelen
die voor de realisatie van conventionele kernenergie van toepassing zijn. Ten eerste
kan samenwerking en coördinatie op de diverse onderdelen waar de NZIA op inzet een
deel van de administratieve lasten om kerncentrales te realiseren verlagen, uiteraard
zonder te compromitteren op veiligheid. Ten tweede is bij kernenergie de beschikbaarheid
van voldoende geschoolde vakmensen essentieel. In algemene zin dient de kennisbasis
voor nucleaire technologie en stralingsbescherming versterkt te worden door onder
meer onderwijs, onderzoek en bewustwording. De Net Zero Industry Academies kunnen hier aan bijdragen. Ten derde is financiering van nieuwe kernenergie uitdagend.
Het delen van best-practices hierbij, het adviseren bij financiering en het coördineren van Industrial Partnerships zoals voorzien in NZIA gaan helpen bij de uitdagingen.
Vergunningverlening
Het kabinet vindt het positief dat het voorstel kijkt naar het versnellen van vergunningverlening.
Dit kan bijdragen aan versnelling van vergunningverlening, met name in lidstaten die
hier nog een slag kunnen maken. Ook voor grensoverschrijdende projecten kan dit voor
versnelling van de vergunningsprocedures zorgen. De voorstellen in de NZIA vormen
in algemene zin echter geen versnelling ten opzichte van de in Nederland al geldende
procedures, zoals vervat in Nederlandse wetgeving.28 Het kabinet heeft een aantal aandachtspunten met betrekking tot de voorstellen.
Allereerst heeft het kabinet zorgen over de voorstellen voor één loket voor vergunningverlening,
een zogenoemde one-stop-shop. Het is voor het kabinet belangrijk dat er nationale vrijheid wordt ingebouwd hoe
één loket en andere procedurele eisen vorm te geven. Zolang het doel -snelle vergunningverlening-
in de regelgeving is verankerd, is het niet aan de Commissie om met een verordening
gedetailleerd te bepalen hoe de vergunningprocedure eruit moet zien om dit doel te
halen. Het Nederlandse stelsel onder de Omgevingswet en aanvullend de Rijks- en provinciale
coördinatieregeling vertoont gelijkenissen met de voorstellen voor één loket. Het
ontbreken van de mogelijkheid om nationale invulling te geven aan het voor stel voor
één loket is ongewenst omdat Nederland in dat geval een stelselherziening van het
omgevingsrecht en de Algemene wet bestuursrecht nodig is. Daarnaast lijkt het voorstel
voor één loket in strijd met de vereisten rondom nucleaire veiligheid, welke verplicht
tot een onafhankelijke autoriteit die o.a. is belast met de (onafhankelijke) vergunningverlening
voor handelingen met nucleaire inrichtingen en splijtstoffen.
De voorstellen focussen zich vooral op de behandelingsfase van vergunningen. In Nederland
is echter juist versnelling te vinden in de voorbereidingsfase en beroepsfase. Bovendien
zijn de meeste voorgestelde maximumtermijnen voor het verlenen van vergunningen langer
dan die in Nederland gelden. Alleen de voorgestelde termijn van viereneenhalve maand
voor uitbreiding van productiecapaciteit wordt als te kort beschouwd. Het kabinet
ziet vooral kansen in het versnellen van het voortraject, bijvoorbeeld door duidelijke
afspraken te maken tussen de vergunningverlener en de aanvrager over de samenwerking
en de te volgen procedure. Andere verbeterpunten waarvoor het kabinet pleit zijn het
aanwijzen van specifieke gebieden/locaties, zogenoemde «go-to» locaties, die geschikt
zijn voor netto-nul industrieprojecten, net zoals nu voor hernieuwbare energieprojecten
wordt gedaan onder de hernieuwbare energie richtlijn. Deze «go-to» locaties worden
door lidstaten zelf volgens nationale procedures aangemerkt.29 Ook moet de verordening expliciet de ruimte bieden om via algemene regels te reguleren
in plaats van via vergunningen, zoals straks in het Besluit Activiteiten Leefomgeving
wordt gedaan. Voor deze activiteiten geldt dan geen vergunningsplicht, zodat activiteiten
sneller van start kunnen en de administratieve en bestuurlijke lasten beperkt kunnen
worden.
Een ander aandachtspunt is dat de verordening een aantal procedurele eisen voorschrijft
die op onderdelen afwijken van het Nederlandse recht. Omdat het hier een verordening
betreft, is onduidelijk hoe de proceduretermijnen en procedurele eisen uit die verordening
zich verhouden tot de nu in Nederland geldende regels voor het proces van vergunningverlening.
Het kabinet zet in op verduidelijking van hoe de verordening zich verhoudt tot nationale
wetgeving en procedures, bv. op de termijn van 4,5 maand voor vergunningverlening
voor de uitbreiding van een productiefaciliteit, hoe om te gaan met prioritering zoals
voorgesteld onder artikel 8, eerste lid. Dit bestaat niet in het Nederlandse omgevingsrecht.
In de Raad zet het kabinet in op expliciete ruimte in de tekst van de verordening
om de bestaande wettelijke stelsels naast de verordening overeind te kunnen houden,
ook voor de technologieën waarop de verordening betrekking heeft. Uitvoerende instanties
zouden hierdoor te maken kunnen krijgen met verschillende regels (de verordening en
de Algemene wet bestuursrecht/omgevingsrecht/Omgevingswet) die ze naast elkaar moeten
toepassen, waardoor de inzichtelijkheid en uitvoerbaarheid van het stelsel vermindert.
Dit zal de omgevingsdiensten, die nu al zwaar belast zijn, extra kunnen belasten.
Een andere zorg over de uitvoerbaarheid is dat de verordening bepaalt dat de verplichtingen
uit de verordening gelden, onverminderd enkele verplichtingen uit het Aarhus-verdrag30 en Espoo-verdrag31. Dat betekent dat de omgevingsdiensten zelf na moeten gaan welke wetgeving van toepassing
is. Dit betekent een extra stap in het proces en komt de uitvoerbaarheid niet ten
goede.
De notie van overriding public interest speelt nu op meerdere terreinen en moet volgens het kabinet in samenhang worden gezien
tussen de verschillende voorstellen. Het kabinet kan zich erin vinden dat lidstaten
de mogelijkheid krijgen netto-nul projecten als overriding public interest aan te merken, bv. t.a.v. de Vogel en Habitatrichtlijn. Het is aan lidstaten zelf
om hier ook gebruik van te maken. Daarbij merkt het kabinet op dat ruimtelijke ordening
en de keuze voor de toedeling van functies aan locaties een nationale aangelegenheid
is waar lidstaten zelf invulling aan geven. Het daadwerkelijke versnellingseffect
kan voor Nederland echter wederom beperkt zijn aangezien de natuur- en milieudoelen
alsnog gehaald moeten worden en voor de meeste vergunningverlening de ADC-toets32 nodig is (bv. bij de Vogel en Habitatrichtlijn). Bij de ADC-toets moet worden aangetoond
dat er 1) geen Alternatieven zijn voor (de uitvoering van) het project; 2) dat het
project een Dwingende reden van groot openbaar belang dient; 3) dat voor de significante
effecten van tevoren Compensatie plaatsvindt. Het principe van overriding public interest speelt alleen een rol bij het onderdeel «D» van de ADC-toets. In Nederland vormt echter
het verzorgen van compensatie voor bepaalde projecten het grootste knelpunt. Daarom
onderzoekt het kabinet ook een oplossing voor het verzorgen van compensatie voor dit
soort projecten. Op het terrein van prioriteren is het kabinet geen voorstander van
het gebruik van lex silencio positivo, stilzwijgende verlening in de procedure die de verordening instelt voor het toekennen
van prioriteitsstatus.
Gelet op de door het kabinet gewenste versnelling van netto-nul projecten zal het
kabinet verder onderzoeken hoe dit mogelijk te maken. In dat kader zal aan de Commissie
verduidelijking gevraagd worden over de verhouding met onder andere de Habitatrichtlijn.
Voor het kabinet is het belangrijk dat er voldoende samenhang is tussen verschillende
Europese voorstellen. Net als alle EU-landen heeft Nederland te maken met grote opgaven
ten aanzien van de energietransitie, verduurzaming van de industrie, economische ontwikkeling,
woningbouw, biodiversiteitsherstel, en klimaatadaptatie. Bovengenoemde opgaven gaan
veelal gepaard met ruimteclaims. In Nederland moeten deze ruimteclaims binnen de specifieke
«unieke» context van beperkte ruimte, een hoge bevolkingsdichtheid en een nog verdere
groei van de bevolking gestapeld plaatsvinden. Een integrale, gebiedsgerichte aanpak,
waarbij er voldoende flexibiliteit is om met verschillende nationale situaties om
te gaan is daardoor van belang. Bovendien wijst het kabinet op de benodigde coherentie
met andere Europese regelgeving, (deels) gericht op IMVO, zoals de Corporate Sustainability Due Diligence Directive, als ook met internationale verdragsverplichtingen met het oog op behoud van en zorgvuldige
omgang met cultureel erfgoed.33
Het kabinet is daarnaast positief over de voorstellen omtrent proeftuinen (regulatory sandboxes). Deze voorstellen helpen om bevoegde autoriteiten de mogelijkheid te geven aan organisaties
(publiek of privaat) om innovaties op het gebied van netto-nul technologieën te testen
in een gecontroleerde reële omgeving. Dit kan helpen om innovaties sneller naar de
markt te brengen en in gebruik te nemen. Het kabinet zet erop in dat de proeftuinen
gelden voor een breder palet aan technologieën dan nu in de NZIA opgenomen. Op deze
manier ondersteunt het kabinet de technologie van de toekomst, die bij verdere doorontwikkeling
door het NZEP opgenomen kan worden als netto-nul technologie. Verder is het kabinet
voorstander van het aanwijzen van specifieke gebieden waar versnelde vergunningverlening
en meer experimenteerruimte voor innovatie geldt, mits deze gebieden in goede afweging
met andere ruimtelijke functies aangewezen worden. Dit kan bijdragen aan het creëren
van synergie tussen innovators, producenten en afnemers.
Toegang tot markten
De voorstellen verplichten aanbestedende diensten om bij de gunning van opdrachten
voor netto-nul technologieën een extra gewicht (15%-30%) toe te kennen aan inschrijvers
die een extra bijdrage leveren aan duurzaamheid en weerbaarheid. Daarbij geeft de
Commissie aan dat deze criteria wel dienen te passen binnen geldende internationale
afspraken, zoals het Government Procurement Agreement.34 Het kabinet is positief over het voorstel om met aanbesteden bij te dragen aan een
groter en meer divers aanbod van netto-nul technologieën. Tegelijkertijd zijn er nog
vragen over de effectiviteit en uitvoerbaarheid van het voorstel. In de onderhandelingen
over dit voorstel zal het kabinet daarom vragen stellen aan de Commissie over de beoogde
werking van de systematiek, hoe zich dit verhoudt tot eventuele onbedoelde effecten
zoals hogere kostprijzen, en of het stellen van hogere duurzaamheidseisen niet effectiever
kan zijn. Daarnaast moeten volgens het kabinet de criteria uit de NZIA duidelijker
worden geformuleerd en goed aansluiten op het algemene aanbestedingskader en de reeds
bestaande (sectorale) duurzaamheidscriteria. Zo wordt voorkomen dat er tegenstrijdigheden
ontstaan en de contractvrijheid van de aanbestedende dienst wordt beperkt door opgestapelde
gunningscriteria.
Met betrekking tot veilingen heeft het kabinet een positieve grondhouding, maar is
het belangrijk dat voldoende ruimte wordt behouden voor instrumenten die niet werken
met gunningscriteria waaraan een weging kan worden toegekend, zodat tenders op basis
van kosteneffectiviteit ook mogelijk blijven. Dit is met name belangrijk voor sector
overstijgende subsidies zoals de SDE++ en waterstof.
Daarnaast is het kabinet positief over de oproep aan lidstaten om regelingen te ontwerpen
voor consumenten waarbij netto-nul eindproducten die voldoen aan de duurzaamheids-
en weerbaarheidscriteria extra bevoordeeld kunnen worden. Het kabinet denkt dat er
een grote afzetmarkt te vinden is in het bedrijfsleven en vindt dat voor bovengenoemde
eindproducten deze mogelijkheid ook voor de aanschaf van netto-nul eindproducten door
bedrijven zou moeten gelden. Ook is het kabinet positief over het opstellen van Europese
standaarden voor netto-nul technologieën waar deze nu nog ontbreken, om zo de markt
voor deze technologieën verder te harmoniseren.
Vaardigheden
Het kabinet verwelkomt de aandacht die de Commissie heeft voor de ontwikkeling van
vaardigheden en is positief over de voorgestelde inzet op het verbeteren van vaardigheden
voor hoogwaardige banen. Leven lang ontwikkelen is essentieel voor een dynamische
en wendbare arbeidsmarkt die de groene transitie ondersteunt en het kabinet is zich
zeer bewust van de huidige personeelstekorten in de netto-nul sectoren. Dit geldt
evengoed voor de uitvoerende instanties, zoals de omgevingsdiensten. Om- en bijscholing
zijn belangrijke bouwstenen om meer vakmensen op te leiden en zo de energietransitie
te kunnen versnellen. Het kabinet doet hier al veel op en verwelkomt de aandacht hiervoor
vanuit de Commissie. De Net-Zero Industry Academies en NZEP kunnen helpen om de ontwikkeling van benodigde vaardigheden voor de transitie
te bevorderen, mits deze aansluiten bij de bestaande onderwijs- en opleidingsstelsels
van de lidstaten. Positief is verder dat daarbij extra aandacht wordt beoogd voor
de inclusie van vrouwen en jongeren die geen opleiding volgen en niet werken.
Governance
Voor wat betreft de governance is het belangrijk dat het op te richten NZEP overlap met andere overlegorganen voorkomt
en goed samenwerkt met de Industrie allianties, het op te richten Joint European Forum on IPCEI, de raadswerkgroepen en de Raden. De beoogde activiteiten op het gebied van (certificering
van) vaardigheden moeten goed worden afgestemd met Europees en nationaal beleid op
het gebied van om- en bijscholing en erkenning van (beroeps-)kwalificaties. Het kabinet
vindt het belangrijk dat er duidelijke uitkomsten worden gevormd en er een takenpakket
komt voor het NZEP. Daarin zou in ieder geval het vormen van strategische partnerschappen
met derde landen moeten terugkomen, bijvoorbeeld op waterstof en andere energietoepassingen.
Het zou als doel moeten hebben om de probleemanalyse te verdiepen en toegang tot financiering
van netto-nul projecten te versnellen. Ook moet het duidelijker worden wat er met
de aanbevelingen vanuit het platform gebeurt.
Gevolgen voor de brede welvaart
De Tweede Kamer verzoekt met de motie van het lid Van Raan35 om bij voorstellen voortkomend uit de Green Deal rekening te houden met welvaart
in brede zin. Het kabinet kijkt bij welvaart in brede zin naar vier aspecten: kwaliteit
van leven voor huidige generaties, kapitaalvoorraden voor latere generaties, grensoverschrijdende
effecten en de verdeling van kosten en baten. Het kabinet acht de impact op al deze
vier aspecten positief. Het voorstel is gericht op het behalen van Europese en mondiale
klimaatdoelstellingen en draagt daardoor bij aan de kwaliteit van leven voor huidige
en toekomstige generaties. Voor het derde aspect is van belang dat het voorstel inherent
grensoverschrijdend is vanwege de aard van netto-nul waarde ketens. Voor wat betreft
het vierde aspect is er in de NZIA een gezonde balans tussen kosten en baten, omdat
er met name wordt ingezet op versnelling en versoepeling van administratieve procedures.
c) Eerste inschatting van krachtenveld
De meeste lidstaten steunen de ambitie van de Net-Zero Industry Act. Een aantal lidstaten
wil de reikwijdte uitbreiden met bijvoorbeeld biotechnologie en meer mogelijkheden
voor nucleair. Om toekomstige netto-nul technologieën niet uit te sluiten pleit een
aantal landen ervoor om de lijst met strategische projecten met enige regelmaat te
herijken. Het voorstel om één loket aan te wijzen wordt door sommige landen als lastig
haalbaar gezien. Daarnaast bestaat bij veel lidstaten de angst dat door de introductie
van één loket en de maximum doorlooptijd voor NZIA-projecten toenemende administratieve
lasten bij vergunningverleners ontstaan. De benchmark van 40% wordt gemengd ontvangen.
Een deel van de lidstaten is blij met het ambitieuze doel. Het laat volgens hen ook
transparantie zien aan de markt. Andere lidstaten vinden de doelstelling te ambitieus
en vrezen voor de haalbaarheid. Ook is een klein aantal lidstaten terughoudend wat
betreft de voorgestelde Skills academies en stellen de rechtsgrondslag hiervan ter
discussie.
Op dit moment is de positie van het Europees Parlement (EP) ten aanzien van het voorstel
nog niet bekend. Het EP zal het voorstel behandelen in het comité industrie, onderzoek
en energie (ITRE)36. Er is nog geen rapporteur benoemd.
4. Beoordeling bevoegdheid, subsidiariteit en proportionaliteit
a) Bevoegdheid
Het oordeel van het kabinet is positief. Het voorstel van de Commissie bevat artikel 114
van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) als grondslag voor
de verordening. Deze rechtsgrondslag geeft de EU de bevoegdheid tot het nemen van
maatregelen inzake de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke
bepalingen van de lidstaten die de instelling en de werking van de interne markt betreffen.
Op het terrein van de interne markt is sprake van een gedeelde bevoegdheid tussen
de EU en de lidstaten op grond van artikel 4, tweede lid, onder a, VWEU. Het kabinet
heeft echter serieuze vragen bij artikel 114 als grondslag voor het voorstel ten aanzien
van de bepalingen over CCS (Chapter III, CO2 Injection Capacity) en dat deze bepalingen als grondslag artikel 192, eerste lid,
van de VWEU zouden moeten hebben, nu deze component niet van ondergeschikte aard is
ten opzichte van de andere componenten van het voorstel. Deze rechtsgrondslag geeft
de EU de bevoegdheid tot het nemen van maatregelen inzake behoud, bescherming en verbetering
van de kwaliteit van het milieu, bescherming van de gezondheid van de mens, behoedzaam
en rationeel gebruik van natuurlijke hulpbronnen bevordering op internationaal vlak
van maatregelen om het hoofd te bieden aan regionale of mondiale milieuproblemen,
en in het bijzonder de bestrijding van klimaatverandering.
Deze bepaling als rechtsgrondslag toevoegen aan de verordening voor wat betreft de
CCS-artikelen sluit aan bij de grondslag die gebruikt is bij andere Europese regelgeving
ten aanzien van CCS. Nader onderzocht moet nog worden of voor bepaalde artikelen over
de Skills academies niet ook een hoofddoelstelling van de verordening vormen op grond
waarvan artikel 166 van de VWEU zou moete dienen als grondslag. Deze rechtsgrondslag
geeft de EU de bevoegdheid tot het versterken en aanvullen van nationale overheden
waar het beroepsopleidingen betreft.
b) Subsidiariteit
Het oordeel van het kabinet is positief met een kanttekening. De voorgestelde wetgeving
heeft tot doel de productiecapaciteit van netto-nul technologieën in de EU te vergroten
en risicovolle afhankelijkheden op dit terrein af te bouwen of te voorkomen. Gezien
de omvang en het grensoverschrijdende karakter van de opgave kan dit onvoldoende door
de lidstaten op centraal, regionaal of lokaal niveau worden verwezenlijkt, daarom
is een EU-aanpak nodig. De ontwikkeling van netto-nul technologieën en het afbouwen
en voorkomen van afhankelijkheden is efficiënter om gezamenlijk in de EU op te pakken
en zo schaalvoordelen te benutten. De waarde ketens voor deze technologieën strekken
over de grenzen van de lidstaten heen, waardoor belemmeringen in het vrij verkeer
moeten worden voorkomen en Europese samenwerking gewenst is. Om die redenen is optreden
op het niveau van de EU gerechtvaardigd. De kanttekening betreft de bepalingen die
gevolgen hebben voor de ruimtelijke ordening en vergunningverlening. Het kabinet vindt
het niet aan de Commissie om gedetailleerd te bepalen hoe deze procedures vormgegeven
moeten worden om de gestelde doelen te halen. Het voorstel laat op dit punt onvoldoende
ruimte voor de lidstaten.
c) Proportionaliteit
Het oordeel van het kabinet over de proportionaliteit van verordening is positief.
De voorgestelde wetgeving heeft tot doel de productiecapaciteit van netto-nul technologieën
in de EU te vergroten en risicovolle afhankelijkheden op dit terrein verder af te
bouwen of te voorkomen. Het voorgestelde optreden maakt gebruik van proportionele
maatregelen om de doelen te bereiken. De invulling van de productiedoelstellingen
moet nog nader worden bekeken, maar kan een stimulerend effect hebben voor de productie
in de EU. Het versnellen van vergunningverlening en praktische proeftuinen draagt
bij aan het vormen van een EU koploperspositie in netto-nul technologieën. Wel had
het kabinet er de voorkeur aan gegeven om de reikwijdte breder te maken om de doelen
van de verordening nog beter te bereiken.
5. Financiële consequenties, gevolgen voor regeldruk, concurrentiekracht en geopolitieke
aspecten
a) Consequenties EU-begroting
Het kabinet heeft met interesse kennisgenomen van de behoeften beoordeling die de
Commissie op 23 maart jl. heeft gepubliceerd. Volgens de Commissie biedt de huidige
EU-begroting onvoldoende mogelijkheden om de NZIA-doelen te ondersteunen. Het kabinet
merkt daarbij op dat de Commissie andere potentiële bronnen van publieke financiering,
zoals op nationaal niveau of via internationale financiële instellingen zoals de Europese
Investeringsbank, niet in acht heeft genomen. Ook houdt zij geen rekening met mogelijke
herprioritering vanuit andere EU-fondsen. Het kabinet zal de Europese Commissie vragen
om nadere toelichting op de financiële gevolgen van dit voorstel inclusief een sluitend
dekkingsvoorstel.
Voor wat betreft de administratieve uitgaven gaat het om 1,2 miljoen per jaar voor
de periode 2023–2027, te financieren binnen EU-programma «Operation and development of the internal market of goods and services» en het huidige Meerjarig Financieel Kader.
Het kabinet is van mening dat de benodigde EU-middelen gevonden dienen te worden binnen
de in de Raad afgesproken financiële kaders van de EU-begroting 2021–2027 en dat deze
moeten passen bij een prudente ontwikkeling van de jaarbegroting. Daarnaast moet de
ontwikkeling van de administratieve uitgaven in lijn zijn met de ER-conclusies van
de Europese Raad van juli 2020 over het MFK-akkoord. Het kabinet is kritisch over
een mogelijke stijging van het aantal werknemers.
b) Financiële consequenties (incl. personele) voor rijksoverheid en/ of medeoverheden
Het kabinet ziet het voorstel in samenhang met de recente wijzigingen van de staatssteunkaders,
specifiek het Tijdelijk Crisis en Transitie Steunkader37 en de verruiming van de Algemene Groepsvrijstellingsverordening38. Beide verruimingen geven lidstaten meer ruimte om schone technologieën te stimuleren.
Indien lidstaten hiertoe overgaan zitten hier ook financiële consequenties aan gebonden.
Het opzetten van één loket met voldoende personeel en het behalen van tijdslimieten
kan budgettaire implicaties hebben. Wel merkt het kabinet op dat de uitvoering van
de reguliere en wettelijke taken vanwege toegenomen eisen vanuit de samenleving, technische
ontwikkelingen, toenemende onderhoudskosten en veranderde marktomstandigheden onder
druk staat en kosten toenemen. De budgettaire gevolgen worden ingepast op de begroting
van de beleidsverantwoordelijke departementen, conform de regels van de budgetdiscipline.
c) Financiële consequenties en gevolgen voor regeldruk voor bedrijfsleven en burger
Omdat er geen impactanalyse is uitgevoerd is het niet goed mogelijk een inschatting
te maken van de mogelijke regeldrukeffecten voor het bedrijfsleven. Wel geeft de Commissie
in de toelichting bij het voorstel aan dat de administratieve lasten voor het ontwikkelen
van netto-nul productieprojecten worden verlaagd onder meer door de vereisten te stroomlijnen
en de vergunningverlening te vergemakkelijken, proeftuinen op te zetten en toegang
tot informatie waarborgen. In potentie kan dit inderdaad tot minder regeldruk voor
bedrijven leiden. Daarnaast is er echter sprake van een verplichting aan olie- en
gasbedrijven om een bijdrage te leveren aan het doel om te komen tot voldoende CO2-injectiecapaciteit. Dit kan financiële consequenties hebben. Daarnaast kan de verplichting
om gegevens over potentiële opslaglocaties openbaar te maken leiden tot een beperkte
toename van administratieve lasten. Het kabinet acht dit in verhouding tot het doel
van de NZIA.
d) Gevolgen voor concurrentiekracht en geopolitieke aspecten
De coronapandemie, de ongerechtvaardigde inval van Rusland in Oekraïne, en de ondersteuning
die derde landen bieden aan netto-nul technologieën maken duidelijk dat zonder actie
de concurrentiekracht van de EU onder druk komt te staan. De NZIA zal een positief
effect hebben op het concurrentievermogen van de EU op netto-nul technologieën. Bedrijven
krijgen de kans om versneld projecten te realiseren en een concurrentiepositie op
te bouwen ten opzichte van landen als de Verenigde Staten, Japan, China, en India.
Dit is ook nodig, gezien voorgenoemde landen versterkt inzetten op de ontwikkeling
van netto-nul markten door hier subsidies of andere vormen van ondersteuning tegenover
te zetten. Daarnaast draagt het voorstel van de Commissie bij aan het verder verminderen
van afhankelijkheden die bestaan op netto-nul technologieën.
In het voorstel worden olie- en gasbedrijven verplicht een bijdrage te leveren aan
het CO2-doel. Dit kan een negatief effect hebben op hun concurrentievermogen, doordat de
kosten van bedrijven verhoogd worden met de aanleg van CO2-opslaglocaties.
Het voorstel van de Commissie kent daarmee geopolitieke aspecten. De Commissie doet
voorstellen om de mondiale positie van de EU te versterken, zonder dat het samenwerking
met andere landen uitsluit. Het productiedoel van 40% is bedoeld om een meer divers
aanbod van netto-nul technologieën te creëren zodat afhankelijkheden kunnen worden
verminderd. Het kabinet vindt het belangrijk dat dit productiedoel niet leidt tot
enige vorm van importsubstitutie. Daarnaast draagt het voorstel bij aan het behalen
van een EU-koploperspositie in de klimaattransitie waardoor het de slagkracht van
de EU vergroot om andere landen aan te zetten tot verduurzaming. Ook op het terrein
van open strategische autonomie39 is het oordeel van het kabinet positief. De economische weerbaarheid van de Unie
is als randvoorwaarde geïntegreerd opgenomen in het wetsvoorstel. Dit komt bijvoorbeeld
terug in de aandacht in het voorstel voor strategische afhankelijkheden en de notie
dat bij het afbouwen van de afhankelijkheid van fossiele brandstoffen er oog moet
zijn voor het ontstaan van nieuwe afhankelijkheden. Het mitigeren van de risico’s
van strategische afhankelijkheden vormt de tweede bouwsteen van de kabinetsvisie OSA.
6. Implicaties juridisch
a) Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving en/of sanctionering beleid
(inclusief toepassing van de lex silencio positivo)
Het voorstel heeft consequenties op het gebied van nationale en decentrale regelgeving,
met name op het gebied van ruimtelijke ordening en vergunningverlening. In artikel 4
wordt een «one-stop-shop» (één loket) geïntroduceerd die binnen drie maanden na inwerkingtreding door de lidstaat
opgericht moet worden. Hiermee moet één enkel contactpunt worden ingesteld voor vergunningen
voor net-zero projecten die helpt bij het faciliteren en coördineren van de vergunningverlening.
Het autoriseren van vergunningen kan aan andere autoriteiten worden overgelaten. Het
DSO en de Rijks en provinciale coördinatieregeling vertonen gelijkenissen met de voorstellen
voor één loket. Mocht dit niet erkend worden als één loket, dan zou het verplichten
hiervan een fundamentele stelselherziening van het omgevingsrecht behelzen. Juridisch
gezien is het logischer om de lidstaten zelf invulling te laten geven aan hoe zij
één loketwillen vormgeven.
In artikel 13 is er in beperkte mate sprake van lex silencio positivo. Daar wordt gesteld dat voor bepaalde onderdelen van het vergunningsverleningsproces
als goedgekeurd worden beschouwd indien er niet binnen de voorgeschreven termijn wordt
gereageerd. Het kabinet is van mening dat het principe van lex silencio positivo voor Nederland niet van toepassing moet zijn. Met het stelsel van de Omgevingswet
wordt hier uitdrukkelijk afstand van gedaan.
b) Gedelegeerde en/of uitvoeringshandelingen, incl. NL-beoordeling daarvan
In artikel 18, lid 7, is de Commissie middels een gedelegeerde handeling bevoegd om
de mate waarin afspraken tussen bedrijven om te voldoen aan de verplichtingen omtrent
injectiecapaciteit meetellen in de verplichting per bedrijf. Daarnaast is de commissie
bevoegd om de inhoud van verplichte rapportages aan te passen. Het kabinet kan zich,
gelet op art. 290 VWEU, vinden in de voorgestelde bevoegdheden voor het vaststellen
van gedelegeerde handelingen. Deze delegatiebepaling ziet op de vaststelling van niet-essentiële
onderdelen van de verordening en geeft flexibiliteit om tot een goed werkende afspraken
te komen, waardoor het toekennen van deze bevoegdheid mogelijk is en tevens wenselijk.
De gedelegeerde handelingen leiden daarbij tot aanvullingen van de verordening, waardoor
delegatie (i.p.v. uitvoering) voor de hand ligt. De gedelegeerde bevoegdheid is verder
voldoende afgebakend naar doel, inhoud, strekking en duur.
In artikel 2640 wordt bepaald dat de modaliteiten en voorwaarden voor het oprichten en opereren van
een netto-nul proeftuinen middels een uitvoeringshandeling kan worden vastgesteld.
Het kabinet kan instemmen met het toekennen van deze bevoegdheid tot vaststellen van
de uitvoeringshandeling: de betreffende uitvoeringshandeling is erop gericht de verordening
in de lidstaten volgens eenvormige voorwaarden uit te voeren, waardoor uitvoering
(in plaats van delegatie) voor de hand ligt. Het regelt verder geen essentiële onderdelen
van de verordening, waardoor toekenning van een bevoegdheid mogelijk is. Wat betreft
de procedure voor vaststelling van de uitvoeringshandeling vindt het kabinet het voor
de hand liggen dat de onderzoeksprocedure in de zin van artikel 5 van de Comitologie
verordening van toepassing is, gelet op artikel 2, tweede lid, onder b, sub iii van
de Comitologie verordening. Juridisch gezien is de keuze hiervoor logisch.
c) Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen), dan wel voorgestelde datum
inwerkingtreding (bij verordeningen en besluiten) met commentaar t.a.v. haalbaarheid
De verordening treedt direct na publicatie in werking. 3 maanden na dat de verordening
in werking is getreden moet ook één loket opgericht zijn voor vergunningverlening.
Dit behelst een fundamentele stelselherziening die niet haalbaar is binnen deze termijn.
Daarnaast moeten lidstaten vergunninghouders41 binnen drie maanden verplichten alle geologische gegevens met betrekking tot productiesites
die buiten gebruik zijn gesteld of waarvan de ontmanteling is gemeld publiekelijk
beschikbaar te maken. Afhankelijk van wat de commissie bedoeld met alle geologische
gegevens wordt dit niet haalbaar geacht, omdat er mogelijk (aanvullende) wetgeving
nodig is.
d) Wenselijkheid evaluatie-/horizonbepaling
Het voorstel zal 3 jaar na inwerkingtreding en elke drie jaar daarop worden geëvalueerd
door de Europese Commissie middels een rapport aan het Europese Parlement, de Europese
Raad en de Europese Economisch en Sociaal Comité. Het kabinet kan dit steunen.
e) Constitutionele toets
Niet van toepassing.
7. Implicaties voor uitvoering en/of handhaving
De voorgestelde one-stop-shop (één loket) onder artikel 4 kan de uitvoering van vergunningverlening veranderen.
Het kabinet zet erop in dit binnen de bestaande wet- en regelgeving -en daarmee de
bestuurlijke verhoudingen- te organiseren. De voorgestelde maximale doorlooptijden
zorgen voor Nederland niet voor een versnelling. Mogelijk krijgen uitvoerende instanties
door de NZIA te maken met meerdere sets regels (de verordening en de Omgevingswet)
die ze naast elkaar moeten toepassen. Dit kan de inzichtelijkheid en uitvoerbaarheid
van het stelsel verminderen. Dit zal de omgevingsdiensten, die nu al zwaar belast
zijn, niet ten goede komen.
Het voorstel verplicht de lidstaten om jaarlijks gegevens over het Europese ecosysteem
voor de productie van netto-nul-technologieproducten te verzamelen en te rapporteren
aan de Commissie. Tevens worden de lidstaten verplicht om de verzamelde gegevens voor
de samenstelling en het publiceren van Europese statistieken aan de nationale statistische
bureaus en Eurostat te verstrekken. Het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) zal
bij de uitvoering van de verordening moeten worden betrokken, omdat de voorgestelde
data uitwisseling naar verwachting gevolgen zal hebben voor de reeds bestaande data
verzamelingsinfrastructuur van het CBS. Bijvoorbeeld omdat de data die door de lidstaat
jaarlijks zijn verzameld moeten worden aangeleverd bij de nationale statistische bureaus
en Eurostat.
8. Implicaties voor ontwikkelingslanden
Het is moeilijk om in te schatten wat de precieze gevolgen zijn voor ontwikkelingslanden
omdat er op het moment van schrijven nog geen Impact Assessment is uitgevoerd door de Commissie. Het voorstel kent een aantal proposities die een
positief effect kunnen hebben. Zo kan het vergroten van het aanbod van netto-nul technologieën,
en de inzet op innovatie bijdragen aan het verlagen van de prijzen van netto-nul technologieën.
Dit kan projecten in ontwikkelingslanden ten goede komen. Tegelijkertijd heeft het
voorstel als doel om een groter deel van de Europese netto-nul productie op het eigen
continent te laten plaatsvinden. Dit zou gevolgen kunnen hebben voor ontwikkelingslanden,
voor zover daar dergelijke productie plaatsvindt voor export naar de EU. Andere proposities
kunnen daarnaast een negatief effect hebben op de markttoegang van ontwikkelingslanden.
Hoewel de duurzaamheids- en weerbaarheidscriteria geen landen expliciet uitsluiten
kan het zijn dat deze criteria voor ondernemers in ontwikkelingslanden moeilijk haalbaar
zijn, waardoor zij niet kunnen meedingen in Europese veilingen.
Het voorstel houdt voldoende rekening met verbintenissen en doelstellingen van internationale
organisaties. In verschillende artikelen zijn bepalingen opgenomen die voorschrijven
dat uitwerking conform de regels van de Wereldhandelsorganisatie moet zijn42.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
W.B. Hoekstra, minister van Buitenlandse Zaken