Brief regering : Voortgangsbrief onderwijshuisvesting
36 200 VIII Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2023
Nr. 218 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR PRIMAIR EN VOORTGEZET ONDERWIJS
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 17 april 2023
Voor goed onderwijs heb je meerdere ingrediënten nodig: een leraar die zijn vak verstaat,
een stevig curriculum en een goed gebouw. Deze combinatie zorgt voor de beste leerresultaten
en dat jij als leerling ook later goed kunt meedraaien in de maatschappij. Dat je
jezelf leert kennen, je burgerschapsvaardigheden ontwikkelt en weet hoe je de baan
kunt vinden die bij jou past. Ik wil dat elk kind het beste uit zichzelf kan halen.
Voor zichzelf, én zodat Nederland tegen een stootje kan. Daarom investeert dit kabinet
fors in de kwaliteit van onderwijs en het verbeteren van kansengelijkheid. Ik wil
dat elke leerling goed leert lezen, schrijven en rekenen, en dat elk kind kansen krijgt
om zich te ontwikkelen. Ik wil het beste onderwijs voor alle leerlingen in Nederland
en ik wil er daarnaast voor zorgen dat het onderwijs aantrekkelijk is en blijft als
sector om in te werken. Ik zet me daarom ook in voor betere schoolgebouwen. Dat doe
ik niet alleen maar samen met schoolbesturen en gemeenten. Zij zijn in de eerste plaats
verantwoordelijk.
Investeren in schoolgebouwen is investeren in de kwaliteit van onderwijs
Want genoeg frisse lucht in de lokalen, voldoende daglicht, een goede temperatuur
en fijne akoestiek dragen bij aan een goed binnenklimaat. Dat zorgt op zijn beurt
ervoor dat je als leerling of leraar fijn in een lokaal zit, goed kunt werken en leren
en dus beter presteert.1 Inclusief onderwijs vraagt om een gebouw dat toegankelijk is en samenwerking tussen
partners rondom het kind faciliteert. Een goed schoolgebouw faciliteert moderne onderwijsconcepten.
Met een modulair schoolgebouw kan ook worden ingespeeld op demografische ontwikkelingen
en multifunctioneel gebruik. Kortom: door werk te maken van schoolgebouwen, verbeteren
we de onderwijskwaliteit. In mijn visie heeft het schoolgebouw van de toekomst een
prettig binnenklimaat en is het geschikt voor modern en inclusief onderwijs, circulair
gebouwd, modulair, adaptief en energieneutraal. Dit verdienen de 2,5 miljoen leerlingen
die elke dag les krijgen in de ruim 9000 schoolgebouwen die Nederland rijk is. Dit
verdienen ook de 285.000 leraren, conciërges, onderwijsassistenten, schoolleiders
en alle andere medewerkers die zich elke dag inzetten voor het beste onderwijs in
deze gebouwen.
Beleidsreactie rapport «QuickScan kwaliteit onderwijshuisvesting»
De realiteit is dat een deel van de schoolgebouwen goed is. Het gaat dan om nieuwe
gebouwen of gebouwen die nog even meekunnen of met klein onderhoud in een betere staat
te krijgen zijn. Tegelijkertijd is er ook een aanzienlijk deel van de schoolgebouwen
die nog niet aan alle kwaliteitseisen en wensen voldoet. Dit beeld wordt bevestigd
in het rapport «QuickScan kwaliteit onderwijshuisvesting» van Oberon, dat ik eerder met uw Kamer deelde.2 Het rapport laat zien dat 35% van de schoolgebouwen die NEN2767 is gekeurd in uitstekende
of goede conditie is.3 Tegelijkertijd is 9% van de schoolgebouwen in matige of slechte conditie. Dit soort
harde parameters kunnen helpen scholen te selecteren om als eerste aan te pakken.
Ik overweeg daarom in het licht hiervan de verplichtstelling van de NEN2767-norm,
bijvoorbeeld door deze verplicht onderdeel te laten zijn van het integraal huisvestingsplan
van een gemeente. In aanvulling geeft ook de «Frisse Scholen»-classificatie een indicatie
van de conditie van een schoolgebouw. Slechts 11% van de schoolgebouwen heeft zo’n
classificatie en bijna 20% kent deze classificatie niet. Ik wil er daarom meer ruchtbaarheid
aan geven om scholen bewuster te maken van het belang van een goed binnenklimaat.
Alle schoolgebouwen moeten minstens een Frisse Scholen label C hebben om te voldoen
aan wet- en regelgeving.
Op het gebied van verduurzaming hebben scholen samen met gemeenten en de rijksoverheid
nog huiswerk te doen. In de mogelijke revisie van de Europese richtlijn over de energieprestatie
van gebouwen (EPBD)4, schrijven energieprestatie-eisen voor dat in 2027 alle utiliteitsgebouwen met een
G-label (de slechtste 15%) en in 2030 alle gebouwen met een F-label moeten zijn vervangen
of gerenoveerd. Uit het rapport blijkt dat slechts 8% van de schoolgebouwen een energielabel
heeft.5 Dit percentage moet omhoog. Uit eerdere schattingen van het Economisch Instituut
voor de Bouw hebben 20% van de schoolgebouwen in het PO en 25% van de schoolgebouwen
in het VO een energielabel G.6 Gebouwen in het funderend onderwijs zijn daardoor oververtegenwoordigd in de onderste
15% utiliteitsgebouwen. Een groot deel van de schoolgebouwen moet nog verduurzaamd
worden voor 2050 om de klimaatdoelstellingen te halen. Verduurzaming van schoolgebouwen
heeft daarom ook de speciale aandacht van de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke
Ordening. Scholen kunnen onder andere gebruikmaken van de Subsidieregeling duurzaam
maatschappelijk vastgoed (DUMAVA) die in begin 2024, en mogelijk al in het najaar
van 2023, weer zal worden opengesteld.7 Scholen en gemeenten kunnen ook gebruik maken van de ondersteuningsprogramma’s die
vanuit het Ministerie van BZK worden aangeboden.8 Ik roep scholen en gemeenten op om dat ook te doen.
Stappen vooruit naar de toekomst
Tegelijkertijd is de verduurzamingsopgave ook een kans om schoolgebouwen ook op andere
fronten te verbeteren. Denk aan zaken als binnenklimaat, inclusief onderwijs en aanpasbaarheid.
Het vernieuwen en verbeteren van schoolgebouwen heeft prioriteit. We zetten daarom
nu de eerste stappen met alle verantwoordelijke partijen. Er zijn op dit moment geen
aanvullende middelen beschikbaar om het verbeteren van schoolgebouwen te versnellen,
de huidige stappen zijn binnen de begroting gedekt. Ik heb samen met de PO-Raad, VO-raad
en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) een aanvraag ingediend bij het Nationaal
Groeifonds voor innovatieve oplossingen voor onderwijshuisvesting. Ik wil daarnaast
niet wachten met het op orde brengen van de basis. Samen zetten we de komende tijd
de volgende stappen, waarbij we de coördinatie hebben verdeeld:
1. Beleidsdoelstellingen en wettelijke eisen in beeld brengen
Zoals eerder aangegeven in de Kamerbrief van november 2022, ga ik alle eisen en beleidsdoelstellingen
overzichtelijk bij elkaar brengen. Deze eisen aan schoolgebouwen zijn gesteld vanuit
meerdere ministeries. Daarbij vragen de eisen die vanuit inclusief onderwijs volgen
voor de huisvesting extra aandacht. Hiervoor geldt wel dat de doelstellingen en eisen
op dit onderwerp nog verder ontwikkeld moeten worden. Met experts werken we uit hoe
het vraagstuk rondom inclusief onderwijs het beste kan worden opgepakt. Dat zal worden
gecoördineerd door de PO-Raad en de VO-raad. Het uiteindelijke doel is dat alle eisen
en doelstellingen eenduidig zijn en niet met elkaar bijten. Aan uw Kamer is in het
commissiedebat van 1 december 2022 in eerste instantie de toezegging gedaan dat u
in de eerste helft van 2023 zal worden geïnformeerd over de uitkomsten. Er is een
start gemaakt en ik verwacht de eerste resultaten begin 2024.
2. Het integraal huisvestingsplan gebruiken voor een total-cost-of-ownership benadering
Ik werk aan een wetsvoorstel waarin Integrale huisvestingsplannen (IHP’s), meerjarige
onderhoudsplannen (MJOP’s) en het overleg hierover tussen gemeenten en schoolbesturen
verplicht worden gesteld. Ook wordt daarmee de verantwoordelijkheidsverdeling tussen
gemeenten en schoolbesturen duidelijker, waarbij we uitgaan van een total-cost-of-ownership
(TCO-)principe. Dit principe geeft inzicht in de totale kosten tijdens de gebruikstermijn
van een gebouw en draagt daarmee bij aan de doelmatigheid. Er worden in het wetsvoorstel
prikkels ingebouwd voor het werken volgens het TCO-principe. Dit betekent dat er voor
elke school de investeringskosten, de meerjarige onderhoudskosten en de exploitatiekosten
moeten worden opgenomen. Daarna moeten gemeenten en schoolbesturen een op overeenstemming
gericht overleg voeren zodat er ook daadwerkelijk een gesprek plaatsvindt over het
doelmatig inzetten van middelen voor onderwijshuisvesting. Dit wetsvoorstel komt voort
uit een wens van de sector. 71% van de gemeenten en bijna alle schoolbesturen hebben
al een IHP of MJOP. Met deze wet moeten alle gemeenten en schoolbesturen dit straks
op orde hebben. Ik heb uw Kamer eerder op de hoogte gesteld over dit wetsvoorstel.
Het wetsvoorstel is 3 april 2023 in internetconsultatie gegaan.
3. Huidige scholenbestand in kaart brengen
In het Oberonrapport wordt opnieuw onderschreven dat de informatie over schoolgebouwen
op dit moment gefragmenteerd is en lastig (snel) bij elkaar te brengen voor een compleet
beeld. Ik wil daarom toe naar structurele monitoring van schoolgebouwen. Daarmee kan
worden bepaald welk cohort gebouwen als eerste aan de beurt is voor vernieuwing of
vervanging. Ik wil dit doen op basis van objectieve parameters zoals een NEN2767-keuring
of een energielabel in combinatie met daadwerkelijk verbruik. Deze objectieve parameters
moeten worden opgenomen in de IHP’s. De VNG coördineert de uitwerking van de vraag
welke informatie in het IHP moet worden opgenomen en op welk niveau en in welke vorm
deze moet worden aangeleverd en ontsloten. Er wordt gewerkt aan het opzetten van een
(open source) database. Hierbij worden alle relevante partijen uit de publieke en
private sector betrokken. Daarbij wordt ook bekeken hoe informatie actueel wordt gehouden
en hoe de informatie kan worden gebruikt voor monitoring en toezicht. Uitgangspunten
zijn subsidiariteit en proportionaliteit; zo min mogelijk administratieve lasten en
open standaarden. Het is de bedoeling om de kaders waar IHP’s en MJOP’s aan moeten
voldoen vervolgens vast te leggen in lagere regelgeving bij bovenstaand wetsvoorstel.
De beoogde inwerkingstredingsdatum van dit wetsvoorstel inclusief lagere regelgeving
is op dit moment 1 januari 2025.
Verkennen wenselijkheid programmatische aanpak voor onderwijshuisvesting
Onderwijshuisvesting in Nederland wordt op dit moment vaak op individuele projectbasis
aangepakt en is daardoor niet doelmatig. Ik onderzoek daarom n.a.v. de motie van de
leden Van Meenen en Paul9 de wenselijkheid van een programmatische aanpak. Ik heb in het commissiedebat van
1 december 2022 toegezegd daar in het eerste kwartaal van 2023 op terug te komen.
Met een programmatische aanpak kan worden ingezet op het bundelen van projecten en
dus van kennis en ervaring. Bewezen concepten, werkwijzen en organisatievormen kunnen
worden opgeschaald en de professionaliteit wordt vergroot. Hierdoor kan er sneller,
beter, duurzamer en adaptiever worden gebouwd. Op basis van objectieve parameters
kunnen projecten worden gebundeld. Op basis van vergelijkbare programma’s in Vlaanderen,
Engeland en Groningen, lijkt er met een programmatische aanpak ook op termijn efficiëntie-
en synergiewinsten te halen op de (ver)bouwfase. Door in te zetten op het uitwerken
van een programmatische aanpak kunnen we het tekort aan middelen verkleinen in de
toekomst en tegelijkertijd betere en duurzamere scholen realiseren. Partijen geloven
daarom dat een programmatische aanpak kan bijdragen in deze opgave. Ik wil de programmatische
aanpak daarom verder uitdenken als het gaat om inrichting, organisatie, doelstellingen
en governance. Ik heb hiervoor alle betrokken partijen nodig. Er zijn op dit moment
geen financiële middelen om de programmatische aanpak ook daadwerkelijk uit te voeren.
Beleidsreactie eindrapport Taskforce Financiering Onderwijshuisvesting
Samen met de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening heb ik afgelopen
najaar een Taskforce Financiering Onderwijshuisvesting opgericht. Het doel van deze
taskforce was de mogelijkheden van private of institutionele financiering voor onderwijshuisvesting
te onderzoeken. De taskforce geeft ook deels invulling aan het tweede deel van de
motie van de leden Van Meenen en Paul: het onderzoeken van de wenselijkheid van een
revolverend fonds voor onderwijshuisvesting. Het rapport gaat echter nog niet in op
de financiële randvoorwaarden, zoals de Comptabiliteitswet. Het eindrapport van de
Taskforce Financiering Onderwijshuisvesting zend ik u als bijlage bij deze brief.
Voor mij is de belangrijkste conclusie van de Taskforce Financiering Onderwijshuisvesting
dat institutionele financiering van onderwijshuisvesting (bijvoorbeeld door pensioenfondsen
of overheidsbanken) een keuze kan zijn om de investeringspiek mee te overbruggen.
Deze piek is ontstaan als gevolg van achterstanden in de onderwijshuisvestingsopgave.
Institutionele financiering neemt echter niet het probleem qua investeringen en bekostiging
zoals geconstateerd in het IBO Onderwijshuisvesting10 volledig weg.
Pensioenfondsen zijn onder voorwaarden bereid om onderwijshuisvesting (gedeeltelijk)
te financieren. Naast voldoende bekostiging is een belangrijke voorwaarde dat onderwijshuisvesting
op een andere manier wordt georganiseerd. Zij vragen een professionele (vastgoed)organisatie
met een minimale schaalgrootte (minimaal 150 miljoen euro), zodat kennis en ervaring
over onderwijshuisvesting vergroot wordt en pensioenfondsen één aanspreekpunt hebben
dat als betrouwbare partner kan fungeren. Een scheiding tussen het organiseren van
onderwijs en het beheren van vastgoed zou onderdeel kunnen zijn van een programmatische
aanpak. Ik werk een programmatische aanpak niet alleen uit om aantrekkelijk zijn voor
institutionele financiers. Ik vind het vanwege de eerder genoemde voordelen – los
van het financieringsvraagstuk – verstandig om de programmatische aanpak verder te
verkennen.
Met de ministeries van BZK, EZK en FIN werk ik de conclusies en aanbevelingen van
de Taskforce Financiering Onderwijshuisvesting verder uit. Aangezien mogelijke institutionele
financiering moet aansluiten bij de nog verder uit te denken potentiële programmatische
aanpak, pak ik deze twee vraagstukken samen op. Ik informeer u in het najaar van 2023
over de eerste conclusies. De PO-Raad, VO-raad en VNG fungeren als klankbord, omdat
het voor scholen en gemeenten aantrekkelijk moet zijn om gebruik te maken van een
potentiële programmatische aanpak en een eventueel revolverend fonds.
Voortgang ventilatie
Maatwerkregeling Ventilatie in scholen
Op 18 juli jl. heb ik de Maatwerkregeling Ventilatie in scholen (hierna: Maatwerkregeling)
opengesteld. Met deze regeling ondersteun ik scholen financieel bij de meest urgente
ventilatieproblematiek. De Maatwerkregeling bestaat uit een basisregeling (tot 30%
subsidie) en een vangnetregeling (tot 60% subsidie). Ruimte-OK zorgt dat er een hulpteam
klaarstaat dat scholen van deskundig advies kan voorzien. Er zijn inmiddels 1345 verzoeken
bij Ruimte-OK ingediend voor een bezoek van een expert van het hulpteam. De hulpteams
van Ruimte-OK hebben inmiddels al 1071 scholen bezocht en van advies voorzien na een
dagbezoek op locatie. Op 31 maart 2023 loopt de vangnetregeling van de maatwerkregeling
af. Voor de basisregeling is een tweede tijdvak geopend, dat loopt tot 30 april 2023.
Er zijn in totaal 307 aanvragen ingediend voor de meting, die verplicht is voor het
toekennen van de vangnetsubsidie. De urgentieverklaringen worden voor 31 maart verstuurd,
zodat de scholen een aanvraag kunnen indienen voor 31 maart 2023. De maatwerkregeling
is naar verwachting, op basis van de aanvragen tot nu toe, aan het einde van deze
tijdvakken zo goed als uitgeput.
CO2-meter verplichting
In de voortgangsbrief ventilatie van september 202211 heb ik aangekondigd de CO2-meterverplichting verder uit te werken. In het Bouwbesluit 2012 is deze verplichting
nu al geregeld voor nieuwbouw en gerenoveerde basisschoolgebouwen. In het Bouwbesluit
wordt deze verplichting voor alle bestaande schoolgebouwen in het primair onderwijs
(inclusief het (voortgezet) speciaal onderwijs) en voortgezet onderwijs opgenomen.
De CO2-meterverplichting wordt gebundeld met andere wijzigingen van het Bouwbesluit. Naar
verwachting zal de verplichting per 1 juli 2024 in werking treden.
Pilot mobiele luchtreinigers
In de brief van november 2022 heb ik uw Kamer geïnformeerd over de stand van zaken
omtrent de pilot luchtreinigers.12 Deze pilot onderzoekt de effectieve bijdrage van luchtreinigingstechnieken bij het
reduceren van het risico op (luchtweg)virusbesmettingen in de klas, zoals corona.
Inmiddels is fase 1 van het onderzoek van start, waarbij meerdere typen luchtreinigers
worden getest in een laboratoriumopstelling. Dat geeft een beeld van de effectiviteit,
praktische toepasbaarheid en de veiligheid van deze apparaten in klaslokalen. Gelijktijdig
wordt met een selectie van de geteste apparaten metingen gedaan in klaslokalen in
de gemeente Staphorst. Aan de hand van de onderzoeksresultaten die uit de eerste fase
komen en het beschikbare budget, wordt rond de zomer dit jaar besloten of de pilot
landelijk wordt uitgebreid naar de tweede fase. Dan worden ze in klaslokalen getest
op scholen in heel Nederland. Onderzoek naar de effectiviteit van luchtreinigers is
belangrijk voor een gezond binnenklimaat en het bevorderen van leerprestaties. Door
de metingen landelijk uit te voeren zal er voldoende data zijn om een goede wetenschappelijke
claim te maken of luchtreinigers wel of niet effectief zijn bij het verkleinen van
het risico op (luchtweg)virusbesmettingen in de klas. Een opzet voor dit landelijk
onderzoek wordt nog uitgewerkt. Ik houd uw Kamer op de hoogte van deze ontwikkelingen.
Tot slot, onderwijshuisvesting is een complexe opgave die vraagt om een lange adem.
Ik doe er alles aan om de kwaliteit van schoolgebouwen te verbeteren. Dat doe ik samen
met, maar ben daarin afhankelijk van, alle betrokken partijen. Met deze brief informeer
ik uw Kamer over de laatste ontwikkelingen in dit dossier en dat blijf ik twee keer
per jaar doen. Elk kind en elke leraar verdient een schoolgebouw waar jij het beste
uit jezelf kunt halen.
De Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs, A.D. Wiersma
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
A.D. Wiersma, minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs