Brief regering : Geannoteerde Agenda voor de Informele Raad WSBVC te Stockholm op 3 en 4 mei 2023
21 501-31 Raad voor de Werkgelegenheid, Sociaal Beleid, Volksgezondheid en Consumentenzaken
Nr. 700
BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 12 april 2023
Op 3 en 4 mei aanstaande vindt de Informele Raad WSBVC plaats te Stockholm. Hierbij
zend ik u de Geannoteerde Agenda voor deze Raad toe. Conform de vastgestelde afspraken
informeer ik uw Kamer middels de Geannoteerde Agenda tevens over de voortgang van
de onderhandelingen inzake het EU-richtlijnvoorstel verbetering van arbeidsvoorwaarden
bij platformwerk en de herziening van de Coördinatieverordening Sociale Zekerheid.
Bij dit laatste onderwerp informeer ik u tevens over de stand van zaken rond telewerken
in de EU.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
C.E.G. van Gennip
GEANNOTEERDE AGENDA INFORMELE RAAD WERKGELEGENHEID EN SOCIAAL BELEID (WSBVC) 3–4 mei
2023
In deze Geannoteerde Agenda treft u aan:
− Informatie over de Informele Raad WSBVC van 3–4 mei 2023.
− Kwartaalrapportage t.a.v. herziening Coördinatieverordening Sociale Zekerheid (COM(2016) 815),
− Update over Telewerken en sociale zekerheid in Europees verband;
− Voortgangsrapportage t.a.v. het EU-voorstel Richtlijn Platformwerk (COM(2021)762);
Informatie over de Informele Raad WSBVC, onderdeel Werkgelegenheid en Sociaal Beleid,
van 3–4 mei 2023
In het nu volgende informeer ik u over de Informele Raad WSBVC, onderdeel Werkgelegenheid
en Sociaal Beleid, van 3–4 mei, waaraan ik voornemens ben deel te nemen. De Informele
Raad vindt plaats in Stockholm.
Ten tijde van het opstellen van deze Geannoteerde Agenda zijn nog geen discussiestukken
gedeeld door het Zweedse voorzitterschap. U ontvangt de Geannoteerde Agenda vervroegd
vanwege het meireces.
Agendapunt: Europees Jaar van de Vaardigheden
Doel Raadsbehandeling
Het Zweedse Voorzitterschap heeft het Europees Jaar van de Vaardigheden geagendeerd
voor de Informele WSB-Raad van 3–4 mei 2023. Ten tijde van het opstellen van de Geannoteerde
Agenda heeft het Voorzitterschap nog geen stukken gedeeld.
Achtergrond
Op 12 oktober 2022 presenteerde de Europese Commissie het besluit om 2023 uit te roepen
tot het Europees Jaar van de Vaardigheden. Dit besluit bouwt voort op eerdere initiatieven
zoals de Europese Vaardighedenagenda, de EU-2030 doelen met betrekking tot vaardigheden en de Raadsaanbevelingen
over een individuele leerrekening en micro-credentials. Het kabinet heeft deze eerdere initiatieven verwelkomd. Ook verwelkomde het kabinet
de aandacht van de Commissie in het Green Deal Industrial Plan voor het belang van
ontwikkeling van vaardigheden.1
Het Europees Jaar van de Vaardigheden heeft tot doel om meer aandacht te genereren
voor het belang van deelname aan om- en bijscholing in het licht van de digitale en
groene transities, met specifieke aandacht voor het adresseren van arbeidsmarktkrapte.
Het voorstel omvat vier actielijnen: 1) het bevorderen van meer investeringen in om-
en bijscholing om het potentieel van de huidige en toekomstige Europese beroepsbevolking
te verzilveren, 2) het vergroten van de relevantie van vaardigheden door intensievere
samenwerking tussen sociale partners, publiek en private diensten voor arbeidsvoorziening
en onderwijs- en training aanbieders, 3) het benadrukken van het belang van een goede
match op de arbeidsmarkt; en 4) het aantrekken van mensen uit derde landen met de
vaardigheden waar behoefte aan is binnen de Unie, onder meer door de leermogelijkheden
en mobiliteit te versterken en de erkenning van kwalificaties te vergemakkelijken.
Het kabinet heeft de eerste drie actielijnen verwelkomd en op de laatste actielijn
terughoudend gereageerd. Arbeidsmigratie van buiten de EU, met uitzondering van kennismigratie,
wordt door het kabinet gezien als sluitstuk van de aanpak van krapte op de arbeidsmarkt.
Op verzoek van Nederland is verhelderd dat deze actielijn een nationale competentie
betreft. Tot slot is iedere lidstaat gevraagd een nationale vaardighedencoördinator
te benoemen.
De Raad bereikte in december 2022 een akkoord over de tekst van het besluit over het
Europees Jaar van de Vaardigheden. Het Europees Parlement stemde in februari 2023
over haar positie waarna de trilogen begonnen. In maart 2023 stemden de Raad en het
Europees Parlement in met het onderhandelingsresultaat. Het Europees Jaar van de Vaardigheden
heeft een looptijd van 9 mei 2023 (Europadag) tot en met 8 mei 2024. Gedurende het
Jaar organiseert de Commissie diverse evenementen over de ontwikkeling van vaardigheden
en wordt kennisuitwisseling, onder andere via de nationale vaardighedencoördinatoren,
gestimuleerd en gefaciliteerd.
Inzet Nederland
Tijdens de Informele Raad zal ik benadrukken dat ik verheugd ben met de aandacht die
de Commissie heeft voor het onderwerp en het initiatief voor het Europees Jaar van
de Vaardigheden verwelkomen. Ik hecht veel waarde aan een leven lang ontwikkelen om
de beroepsbevolking duurzaam inzetbaar te houden op een dynamische arbeidsmarkt. Hierbij
heb ik ook aandacht voor het belang van praktijkleren van statushouders en dat zij
snel aan het werk kunnen.2 Wanneer mensen blijven leren en een positieve leerervaring opdoen, ontstaat er een
leercultuur waarin mensen ook gemakkelijker vaardigheden verwerven die nodig zijn
om de transities te halen. Dat is in lijn met de inspanningen van het kabinet om een
brede leercultuur te bevorderen, bijvoorbeeld via het STAP-budget. Leven lang ontwikkelen
levert ook een belangrijke bijdrage aan de krapteaanpak3 waarbij het kabinet inzet op om- en bijscholing richting digitale en groene banen.4 Ik zal daarnaast benadrukken dat een goede leercultuur waarin mensen blijven leren
en ontwikkelen belangrijk is voor het succes van omscholing richting krapteberoepen.
Het vergroten van het arbeidsaanbod met de juiste vaardigheden die nodig zijn om de
groene en digitale transities te halen, leidt tot meer innovatie en verbetert het
concurrentievermogen van bedrijven. Dit is van groot belang voor een sterke en weerbare
Unie.
Agendapunt: High Level Group report on the future of the social welfare state
Doel Raadsbehandeling
Ten tijde van het opstellen van de Geannoteerde Agenda heeft het Voorzitterschap nog
geen stukken gedeeld.
Inhoud
Op 7 februari 2023 is een rapport inzake de toekomst van de welvaartsstaat en sociale
bescherming gepresenteerd.5 Het rapport is opgesteld door een door de Europese Commissie ingestelde groep academici
en wetenschappers. De instelling van deze groep werd aangekondigd in het Actieplan
voor de Europese Pijler van Sociale Rechten.
Het rapport beschrijft vier megatrends – de demografische, digitale en groene transities
en de veranderende wereld van werk. Vervolgens geeft het rapport suggesties hoe het
beleid ten aanzien van de welvaartsstaten in de lidstaten zou kunnen worden aangepast
om deze uitdagingen het hoofd te bieden en hoe deze veranderingen kunnen worden gefinancierd.
Daartoe bevat het rapport 21 aanbevelingen.
Het rapport benadert de welvaartsstaten en sociale bescherming vanuit een levensloopcyclus,
waarin de drie stadia van de levensloop (het vroege leven, het werkend leven en de
oude dag) en periodes van economische inactiviteit (kindertijd, school en training,
werkloosheid, herscholing, zorgtaken en pensioen) centraal staan. Tijdens deze drie
stadia en periodes van economische inactiviteit verschillen de behoeften van personen
en worden de kosten en baten van de welvaartsstaat niet evenredig gedistribueerd.
Daarbij beschrijft het rapport dat de economische positie van mensen grotendeels gevormd
wordt door eerdere investeringen in onderwijs, zorg, gezondheid en levensomstandigheden.
Hierbij wordt ook het belang van de sequentie benadrukt: een slechte start in de jeugd
is tekenend voor de rest van de levensloop, wat kan leiden tot slechtere baankansen
of banen met een slechter pensioen en meer kans op inactiviteit, hetgeen zorgt voor
meer druk op de welvaartsstaat.
Het rapport doet daarom een oproep tot investeringen, die zouden moeten leiden tot
een toename in productiviteit en betaalbaarheid van socialezekerheidsstelsels. Daarbij
wordt benadrukt dat uitkeringen en sociale voorzieningen een vermenigvuldigend effect
genereren, waarbij de cumulatieve opbrengsten van investeringen een hoger welzijnsniveau
tot gevolg hebben. Zo kan toegang tot kwalitatief hoge kinderopvang zorgen voor een
betere en gelijkere start, wat zorgt voor betere baankansen met een beter pensioen
en minder kans op inactiviteit, waardoor dit ook voordelen heeft voor de samenleving
als geheel.
De aanbevelingen van het rapport zien op het creëren van een sterk begin voor iedereen,
het waarborgen van inclusieve sociale zekerheid en een leven lang leren, het ondersteunen
van langere loopbanen in goede gezondheid, het zorgen voor billijke en hoogwaardige
langdurige zorg, bevordering van inclusieve en milieuvriendelijke huisvesting en vervoer,
het zorgen voor inclusieve dienstverlening, duurzame financiering, en de mogelijkheden
om in de toekomst sociale bescherming te bevorderen.
Inzet Nederland
Het kabinet herkent in algemene zin de boodschappen die zijn opgenomen in het rapport.
Het kabinet onderstreept het belang van een betaalbare en moderne welvaartsstaat.
Acties die leiden tot nationale hervormingen kunnen opwaartse sociale convergentie
binnen de EU bevorderen, wat de sociale samenhang in de Unie versterkt.
Het kabinet herkent veel van de observaties en aanbevelingen uit het rapport. Gelet
op de omvangrijkheid van het rapport en de veelheid aan beleidsterreinen die het bestrijkt,
beperk ik mij tot het geven van enkele voorbeelden binnen het domein van mijn portefeuille.
Om te komen tot een samenhangende toekomstvisie op de Nederlandse samenleving, waarbij
ook migratie uitdrukkelijk wordt betrokken, heb ik de Staatscommissie Demografische
ontwikkelingen 2050 ingesteld. Deze Commissie zal naar verwachting eind 2023 met een
advies komen. Dit advies van de Staatscommissie zal de basis vormen voor de discussie
over de toekomstige vormgeving van de Nederlandse samenleving.
Ook in Nederland wordt het bevorderen van het welzijn van kinderen van groot belang
geacht. Alle kinderen moeten kunnen participeren en zich op verschillende vlakken
kunnen ontwikkelen, zonder barrières, bijvoorbeeld via de Gelijke Kansen Alliantie6. Het kabinet deelt eveneens de kijk op het waarborgen van inclusieve sociale zekerheid.
In het coalitieakkoord (Bijlage bij Kamerstuk 35 788, nr. 77) is daarom vastgesteld dat het sociaal minimum iedere vier jaar wordt herijkt om
vast te stellen of het toereikend is om van te leven en mee te doen in de samenleving.
Daartoe heeft het kabinet advies gevraagd aan de Commissie sociaal minimum, welke
haar eindrapport uiterlijk in juni 2023 zal opleveren.7
Tevens wil het kabinet de leer- en ontwikkelcultuur versterken om zo een bijdrage
te leveren aan een goed werkende, toekomstbestendige arbeidsmarkt waarin het vanzelfsprekend
is dat mensen zich een leven lang blijven ontwikkelen (LLO).8 Naast een leven lang ontwikkelen, zet het kabinet zich ook in om werknemers tijdens
hun werkend leven duurzaam inzetbaar te houden. De afspraken uit het Pensioenakkoord
tussen het kabinet en sociale partners geven niet alleen een forse impuls aan deze
duurzame inzetbaarheid, maar bieden ook ruimte voor eerder uittreden. Voorbeelden
hiervan zijn de Regeling Vervroegd Uittreden (RVU) en de Maatwerkregeling Duurzame
Inzetbaarheid en Eerder Uittreden (MDIEU).9 Daarbovenop bieden de Regionale Mobiliteitsteams persoonlijke ondersteuning in combinatie
met onder andere bij- en omscholing, die hard nodig is om de mensen die zonder werk
komen te zitten naar nieuw werk te begeleiden. Ook de inzet zoals opgenomen in de
arbeidsmarktbrief bevordert kansengelijkheid op de arbeidsmarkt.10
Op de overige aanbevelingen, die onder meer zien op de zorg, huisvesting, vervoer
en financiering, deelt het kabinet in grote lijnen de observaties uit het rapport.
Daarbij tekent het kabinet wel aan dat ook veel van deze gebieden een nationale aangelegenheid
zijn.
Indicatie krachtenveld Raad
Lidstaten zullen tijdens de Informele Raad naar verwachting een eigen toelichting
geven op de belangrijkste uitdagingen voor de toekomst van hun welvaartsstaat en sociale
bescherming naar gelang de eigen prioriteiten.
Kwartaalrapportage: herziening Coördinatieverordening Sociale Zekerheid (883/2004)
Op 13 december 2016 publiceerde de Europese Commissie een voorstel tot de herziening
van Verordening 883/2004 inzake de coördinatie van sociale zekerheidssystemen van
de lidstaten. Hieronder vindt u de voortgangsrapportage over de onderhandelingen betreffende
dit herzieningsvoorstel. Het herzieningsvoorstel staat niet op de agenda van deze
Informele Raad.
Terugblik trilogen
Tot nu toe is het verschillende Voorzitterschappen van de Raad niet gelukt om in de
triloogfase een akkoord te bereiken over het herzieningsvoorstel van Verordening 883/2004.
Voor de twee voorlopige politieke akkoorden onder het Roemeense en Sloveense voorzitterschap
bestond geen gekwalificeerde meerderheid in de Raad. Nederland kon in beide gevallen
het voorlopige politieke akkoord niet steunen, vanwege bezwaren tegen aanpassingen
van het werkloosheidshoofdstuk.
Stand van zaken
Op 29 maart 2023 heeft onder het Zweedse Voorzitterschap een tweede Raadswerkgroep
plaatsgevonden om de herziening van de Verordening 883/2004 te bespreken. Het Zweedse
Voorzitterschap beraadt zich nu op vervolgstappen en heeft aangegeven te verwachten
dit onderwerp te agenderen voor een Coreper vergadering in de week van 24 april. Het
Zweedse Voorzitterschap zal mogelijk een voorstel doen tot wijziging van het Raadsmandaat.
Als de ontwikkelingen daar aanleiding voor geven zal ik uw Kamer daar nader over informeren.
Inzet Nederland
De herziening van Verordening 883/2004 is een belangrijk dossier voor Nederland en
heeft mijn volle aandacht. Uiteraard zal ik mij op verschillende fronten blijven inzetten
voor de Nederlandse belangen op dit dossier. Vanzelfsprekend zal Nederland stelling
nemen tijdens de formele onderhandelingsmomenten. Daarnaast vind ik het belangrijk
om constructieve samenwerking te zoeken met een zo ruim mogelijke groep lidstaten.
Een aantal thema’s heeft mijn aandacht in het bijzonder. Mijn inzet op het gebied
van werkloosheid blijft onder meer gericht op het bereiken van een zo kort mogelijke
exportduur van de uitkering, gecombineerd met maatregelen gericht op activering richting
arbeid en verbetering van de handhaving. Wat betreft toepasselijke wetgeving vind
ik het belangrijk om situaties van premieshoppen tegen te gaan. Nieuwe wetgeving op
dit terrein moet daadwerkelijk bijdragen aan een betere handhaving en geen zware administratieve
lasten meebrengen voor het bedrijfsleven, werknemers of voor de uitvoering.
Zoals ik in de voorgaande voortgangsrapportages aangaf, blijft het mijn inzet om een
reflectieperiode te introduceren, die de Commissie de gelegenheid biedt om een geheel
nieuw herzieningsvoorstel te formuleren. Sinds de introductie van het herzieningsvoorstel
in 2016 hebben er namelijk fundamentele veranderingen plaatsgevonden op de arbeidsmarkt.
Voorbeelden daarvan zijn toegenomen digitalisering van het arbeidsdomein en een toename
in het thuis en op afstand werken. Het huidige wijzigingsvoorstel is hierop onvoldoende
toegerust en leidt dus niet tot de benodigde modernisering.
Update Telewerken en sociale zekerheid in Europees verband
Parallel aan de onderhandelingen over de herziening van de coördinatieverordening,
is in Europa de afgelopen maanden mede op mijn initiatief onderhandeld over een Kaderovereenkomst
die het mogelijk maakt dat werknemers die in hun woonstaat telewerken in hun werkstaat
verzekerd blijven. Mijn inzet is er altijd op gericht geweest om ervoor te zorgen
dat grenswerkers kunnen thuiswerken en ik wil onnodige belemmeringen op het terrein
van de sociale zekerheid zoveel mogelijk wegnemen. Op dit gebied is belangrijke voortgang
te melden. Eind maart is een werkgroep een concept-Kaderovereenkomst overeengekomen.
In de Europese Unie heb ik mij op verschillende momenten hard gemaakt voor een oplossing
voor mensen die in een andere EU-lidstaat wonen of verblijven en daar telewerken.
Terugkeer naar de huidige regels uit de Verordening is voor veel van deze mensen geen
goede optie. Na maanden van inspanning, biedt deze Kaderovereenkomst de gewenste duidelijkheid
op het gebied van sociale zekerheid voor zowel werkgevers als werknemers die werken
en wonen in verschillende lidstaten. Ik ben dan ook zeer tevreden met het resultaat
en ik ben van plan om de Kaderovereenkomst te ondertekenen. Hieronder vindt u meer
informatie over de inhoud van deze overeenkomst op hoofdlijnen.
Terugblik
Tijdens de COVID-pandemie zijn mensen massaal gaan thuiswerken. EU-lidstaten hebben
toen met elkaar afgesproken dat het toegenomen thuiswerken niet zou leiden tot een
wijziging van de toepasselijke socialezekerheidswetgeving. Dit «Coronabeleid» liep
eind juni 2022 af en momenteel geldt een transitieperiode. In deze transitieperiode
heeft thuiswerken evenmin gevolgen voor de sociale zekerheidspositie van grenswerkers.
De transitieperiode loopt 1 juli aanstaande af. Om het toegenomen telewerken ook na
die datum te faciliteren, heeft Nederland zich in EU-verband ingezet voor de totstandkoming
van een multilaterale overeenkomst.
Stand van zaken
Eind maart heeft een werkgroep van de zogeheten «Administratieve Commissie voor de
sociale zekerheid van migrerende werknemers» een concept-Kaderovereenkomst opgeleverd.
De Kaderovereenkomst kan op 1 juli in werking treden wanneer minimaal twee lidstaten
de overeenkomst voor die datum ondertekenen. Er is afgesproken dat lidstaten elkaar
uiterlijk 17 april informeren of ze de Kaderovereenkomst willen ondertekenen.
De Kaderovereenkomst maakt telewerken door werknemers in de woonlidstaat mogelijk
tot 50% van de arbeidsduur, zonder dat dit leidt tot een wijziging van de toepasselijke
socialezekerheidswetgeving (indien zowel de werkstaat als de woonstaat de Kaderovereenkomst
ondertekenen). Er is, mede op voorspraak van Nederland, gekozen voor dit percentage
zodat ook parttimers die bijvoorbeeld vier dagen werken de mogelijkheid hebben om
regelmatig thuis te werken. Indien voldaan wordt aan de voorwaarden uit de Kaderovereenkomst,
kunnen uitvoeringsorganen van de lidstaten door middel van een vereenvoudigde procedure
een zogeheten «artikel 16-overeenkomst» sluiten. Met een dergelijke artikel 16-overeenkomst
wordt afgeweken van de reguliere aanwijsregels van Verordening 883/2004. Werknemers
of werkgevers moeten hiervoor een aanvraag indienen in de lidstaat van de werkgever.
Het sociale zekerheidsorgaan in die lidstaat geeft vervolgens na een beoordeling of
aan de voorwaarden is voldaan – ter bevestiging dat de wetgeving van die lidstaat
van toepassing is – een verklaring af zonder dat er instemming nodig is vanuit de
andere lidstaat die de Kaderovereenkomst heeft ondertekend.
In Nederland is de Sociale Verzekeringsbank (SVB) belast met de uitvoering van de
Kaderovereenkomst. De verwachting is dat werknemers of hun werkgevers in de grensstreek
in grote getalen een aanvraag zullen indienen. De uitvoering van de overeenkomst vraagt
dan ook veel van de SVB. De implementatieperiode – tot 1 juli 2023 – is echter zeer
kort. De SVB zou normaal gesproken een jaar nodig hebben om de overeenkomst goed te
kunnen uitvoeren. Zoals ik heb geschreven in de stand van de uitvoering van december
202211 is een Europese oplossing voor de SVB onuitvoerbaar bij minder dan een jaar voorbereidingstijd.
Omdat dit jaar er niet is, is afgesproken dat de SVB zal werken met een noodscenario,
waarbij de SVB onder meer gebruik gaat maken van externe inhuur. De SVB is reeds begonnen
met de noodzakelijke voorbereidingen.
In april vinden nog technische gesprekken plaats over de implementatie van de overeenkomst
door de lidstaten. Ik verwacht na het afronden van deze gesprekken uw Kamer meer gedetailleerde
informatie te kunnen verstrekken over de inhoud van de overeenkomst, de uitvoering
van het noodscenario door de SVB en de gevolgen daarvan voor de burger. In die brief
kan ik ook bekendmaken welke lidstaten het voornemen hebben om de overeenkomst te
ondertekenen.
Voortgangsrapportage t.a.v. het EU-voorstel Verbetering van Arbeidsvoorwaarden bij
Platformwerk (COM, 2021, 762)
Conform de informatieafspraken over het Richtlijnvoorstel verbetering van arbeidsvoorwaarden
bij platformwerk (hierna «het richtlijnvoorstel») informeer ik u hierbij over de stand
van zaken rond de behandeling van dit voorstel.
In het Verslag van de Formele Raad van 8 december 202212 informeerde ik uw Kamer dat onder het Tsjechisch Voorzitterschap helaas geen algemene
oriëntatie is bereikt. Het huidige Zweeds Voorzitterschap is voornemens het richtlijnvoorstel
te agenderen op de Raad als een gekwalificeerde meerderheid voor een algemene oriëntatie
haalbaar lijkt. Hoewel het richtlijnvoorstel niet op de agenda van deze Informele
Raad staat, zal ik het onderwerp wel ter sprake brengen tijdens de gesprekken die
ik en marge van de Raad zal hebben.
Stand van zaken
Het Zweeds Voorzitterschap heeft de behandeling van het richtlijnvoorstel hervat met
de compromistekst die voorlag in de Formele Raad van 8 december jl.13 als vertrekpunt. De Raadswerkgroep is in februari bij elkaar gekomen voor een technische
bespreking over het weerlegbaar rechtsvermoeden. Op basis van die bespreking en de
schriftelijke inbreng van de lidstaten heeft het Voorzitterschap een nieuwe compromistekst14 opgesteld. Deze is eind maart besproken in de Raadswerkgroep.
Tijdens deze Raadswerkgroep werd een brede oproep gedaan om onder Zweeds Voorzitterschap
te komen tot een algemene oriëntatie. Het grootste discussiepunt blijft het rechtsvermoeden
van werknemerschap. Een deel van de lidstaten wenst meer flexibiliteit ten aanzien
van het rechtsvermoeden. Lidstaten zoals Nederland en de ons gelijkgezinde lidstaten
zien graag een effectief, toekomstbestendig rechtsvermoeden met een goede publiekrechtelijke
inbedding. Het huidige compromisvoorstel is op dit punt minder ambitieus dan de tekst
die in de Formele Raad WSB van 8 december jl. ter stemming voorlag, maar op een enkel
punt wel een verbetering ten opzichte van de vorige compromistekst. Het Voorzitterschap
zal eind april een aangepaste compromistekst voorleggen aan de Raadswerkgroep.
Inzet Nederland
Mijn inzet blijft gericht op een sterk en effectief weerlegbaar rechtsvermoeden en
een (ook voor publiekrechtelijke instanties) zo effectief mogelijke uitwerking daarvan.
Ik blijf me in EU-verband inzetten voor een effectieve richtlijn die platformwerkers
daadwerkelijk ondersteunt, en een verbetering vormt ten opzichte van de bestaande
situatie. Ik vind het van belang dat er sprake is van een goede balans tussen de duurzame
ontwikkeling van platformbedrijven en de bescherming van werknemers. Ik blijf er bij
het voorzitterschap op aandringen om niet het momentum van de Formele Raad van 8 december
jl. te verliezen en snel de discussie op politiek niveau voort te zetten.
Zoals ik aangaf in het Commissiedebat van 9 maart jl. over de Formele Raad, vraagt
dit flexibiliteit van alle lidstaten, van lidstaten die bedenkingen hebben bij het
Commissievoorstel maar ook van Nederland en de ons gelijkgezinde lidstaten. Nederland
kijkt in dat kader ook actief met gelijkgestemde lidstaten naar alternatieve formuleringen,
onder andere ten aanzien van het rechtsvermoeden, om tot een gekwalificeerde meerderheid
in de Raad te komen.
Ik zal Uw Kamer nader informeren indien de onderhandelingen hier aanleiding toe geven.
Indieners
-
Indiener
C.E.G. van Gennip, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.