Brief regering : Fiche: Herziening richtlijn over grensoverschrijdende uitwisseling verkeersovertredingen
22 112 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie
Nr. 3649
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 6 april 2023
Overeenkomstig de bestaande afspraken ontvangt u hierbij 4 fiches die werden opgesteld
door de werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissie voorstellen (BNC).
Fiche: Herziening rijbewijsrichtlijn (Kamerstuk 22 112, nr. 3648)
Fiche: Herziening CBE-richtlijn
Fiche: Richtlijn wederzijdse erkenning rijontzeggingen (Kamerstuk 22 112, nr. 3650)
Fiche: Visserijpakket (Kamerstuk 22 112, nr. 3651)
De Minister van Buitenlandse Zaken,
W.B. Hoekstra
Fiche: Herziening richtlijn over grensoverschrijdende uitwisseling verkeersovertredingen
1. Algemene gegevens
a) Titel voorstel
Voorstel voor een Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van
Richtlijn (EU) 2015/413 ter facilitering van de grensoverschrijdende uitwisseling
van informatie over verkeersveiligheidsgerelateerde verkeersovertredingen.
b) Datum ontvangst Commissiedocument
1 maart 2023
c) Nr. Commissiedocument
COM(2023) 126
d) EUR-Lex
https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/HTML/?uri=CELEX:52023PC0…
e) Nr. impact assessment Commissie en Opinie Raad voor Regelgevingstoetsing
SWD(2023) 126, SEC(2023) 351
f) Behandelingstraject Raad
Raad voor Transport, Telecommunicatie en Energie (Transportraad)
g) Eerstverantwoordelijk ministerie
Ministerie van Justitie en Veiligheid
h) Rechtsbasis
Artikel 91, lid 1 (c) van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie
(VWEU)
i) Besluitvormingsprocedure Raad
Gekwalificeerde meerderheid
j) Rol Europees Parlement
Medebeslissing
2. Essentie voorstel
a) Inhoud voorstel
Op 1 maart 2023 heeft de Europese Commissie (hierna: Commissie) een pakket aan maatregelen
ten aanzien van de verkeersveiligheid gepubliceerd (The Road Safety Package) die in
samenhang moeten worden ingevoerd. Het betreft de herziening richtlijn over grensoverschrijdende
uitwisseling verkeersovertredingen1, de herziening rijbewijsrichtlijn2, en de wederzijdse erkenning rijontzeggingen3. Dit fiche betreft de herziening richtlijn over grensoverschrijdende uitwisseling
verkeersovertredingen. Over de andere twee voorstellen zijn separaat BNC fiches opgesteld.
Het Europees Parlement (hierna: EP) heeft in oktober 2021 een resolutie aangenomen
over het EU-beleidskader voor verkeersveiligheid 2021–2030. Hoewel het EP de geboekte
vooruitgang erkent (het aantal verkeersdoden is gedaald met 61,5% van ongeveer 51.400
in 2001 tot ongeveer 19.800 in 2021), heeft het de Commissie verzocht de CBE-richtlijn
te herzien. De Commissie is met het EP van mening dat een aanpassing van de richtlijn
het onderzoek naar de strafbare feiten en het tenuitvoerleggen van sancties kan bevorderen.
De wijziging van onderhavige Richtlijn (EU) 2015/413 ter facilitering van de grensoverschrijdende
uitwisseling van informatie over veiligheidsgerelateerde verkeersovertredingen bouwt
voort op de huidige Cross Border Exchange (CBE) richtlijn die de elektronische uitwisseling
van voertuigregistratiegegevens tussen de lidstaten tot stand heeft gebracht. De herziening
heeft drie doelstellingen. Ten eerste heeft het voorstel tot doel de verkeersveiligheid
verder te vergroten door het toepassingsgebied van de CBE-richtlijn uit te breiden
tot andere verkeersovertredingen. Ten tweede beoogt het voorstel het onderzoek naar
verkeersovertredingen in het buitenland te stroomlijnen (d.w.z. vereenvoudiging, digitalisering
en verfijning). En ten derde is het doel het verbeteren van de bescherming van de
grondrechten van kentekenhouders uit een EU-lidstaat, die een verkeersovertreding
begaan in een andere lidstaat van de EU dan waar ze ingeschreven staan (in het vervolg:
niet-ingezeten kentekenhouders).
De herziening van de richtlijn is gebaseerd op een evaluatie in 20164 die door de Commissie is uitgevoerd ten aanzien van de toepassing van de CBE-richtlijn
door de lidstaten, waarbij zij de relevantie, EU-meerwaarde, samenhang, doeltreffendheid
en efficiëntie beoordeelde. Op basis van de evaluatie concludeerde de Commissie allereerst
dat ten behoeve van de verkeersveiligheid extra verkeersovertredingen in de richtlijn
kunnen worden opgenomen zoals onvoldoende afstand houden tot het voorgaande voertuig,
gevaarlijk inhalen en gevaarlijk parkeren. Ten tweede dat het elektronische informatiesysteem
voor de uitwisseling van kentekengegevens (EUCARIS) effectief is maar nog niet ten
volle wordt benut door de lidstaten. En ten derde dat procedures die van toepassing
zijn in grensoverschrijdende gevallen van niet-betaling van een geldboete ontoereikend
waren. Zo kreeg ongeveer 50% van de verkeersovertredingen door niet-ingezetenen geen
vervolg.
Optreden op het niveau van de EU is volgens de Commissie gerechtvaardigd omdat anders
de grensoverschrijdende handhaving van verkeersregels zou berusten op de bestaande
bilaterale en multilaterale overeenkomsten. Deze lappendeken van overeenkomsten tussen
de lidstaten kan de gelijke behandeling van EU-burgers niet garanderen en, gezien
de lacunes in de dekking, zou het minder doeltreffend zijn om de straffeloosheid van
niet-ingezetenen op te heffen. EU-actie is derhalve effectiever dan ongecoördineerde
actie op het niveau van de lidstaten.
Uit het impact assessment bleek dat de Richtlijn (EU) 2015/413 voor de grensoverschrijdende
uitwisseling van informatie over verkeersovertredingen een positief effect heeft op
het wegnemen van de anonimiteit van overtreders in het buitenland. De richtlijn heeft
echter ook haar beperkingen bewezen, aangezien het afschrikkende effect niet voldoende
was om de straffeloosheid van de overtreders weg te nemen vanwege het beperkte toepassingsgebied,
het ontbreken van grensoverschrijdend onderzoek naar verkeersovertredingen en de tenuitvoerlegging
van de sancties. Momenteel lijken niet-ingezeten kentekenhouders hun gedrag nog onvoldoende
aan te passen. Het doel van de aangepaste richtlijn is onder andere om een gedragsverandering
te bewerkstelligen door kentekenhouders daadwerkelijk hun buitenlandse boetes te laten
betalen. Striktere handhaving moet leiden tot een grotere kans dat buitenlandse overtreders
worden geïdentificeerd en de geldboete wordt opgelegd. Door het onderzoek naar verkeersovertredingen
te verbeteren in het buitenland geregistreerde voertuigen wordt de afschrikkende werking
van de CBE-richtlijn versterkt. Als gevolg hiervan wordt straffeloosheid tegengegaan
en worden de wegen in de EU naar verwachting veiliger voor alle weggebruikers.
De Commissie stelt dat de herziening van de richtlijn voldoet aan de nieuwe regels
inzake de bescherming van persoonsgegevens. Er worden passende waarborgen ingevoerd
om te zorgen dat de richtlijn de artikelen 7 en 8 van het Handvest van de grondrechten
van de Europese Unie en het toepasselijke rechtskader inzake de bescherming van persoonsgegevens
volledig eerbiedigt.
De Commissie komt binnen 18 maanden na inwerkingtreding met de uitvoeringshandelingen.
De richtlijn moet vervolgens binnen drie jaar volledig omgezet zijn in nationale wet-
en regelgeving.
b) Impact assessment Commissie
Het voorstel moet leiden tot een vermindering van de lasten voor niet ingezeten weggebruikers
door een betere bescherming van de grondrechten en het ontvangen van informatiebrieven
en boetes in een taal die zij begrijpen, binnen een redelijke termijn en in een vorm
waarvan de echtheid gemakkelijk kan worden geverifieerd.
Verder wordt een verlaging van de administratieve lasten voor autolease- en verhuurbedrijven
geschat op ongeveer 7 miljoen euro ten opzichte van het basisscenario, uitgedrukt
in contante waarde over de beoordelingsperiode 2025–2050.
De extra handhavingskosten voor de autoriteiten van de lidstaten worden geraamd op
136,8 miljoen euro ten opzichte van het basisscenario, uitgedrukt als contante waarde
over de beoordelingsperiode 2025–2050. Dit omvat eenmalige aanpassingskosten van 4,6 miljoen
euro voor de overheidsdiensten van de lidstaten (bv. om IT-systemen aan te passen).
3. Nederlandse positie ten aanzien van het voorstel
a) Essentie Nederlands beleid op dit terrein
Het versterken van de verkeersveiligheid is een prioriteit van het kabinet.5 Het Nederlands verkeersveiligheidsbeleid is erop gericht om onveilig gedrag in het
verkeer te bestraffen en veilig gedrag aan te moedigen. Verkeersveiligheid valt of
staat met een effectieve handhaving van verkeersvoorschriften. Indien een overtreding
van die voorschriften leidt tot het opleggen van een verkeersboete, dan dient deze
te worden betaald. Zodoende wordt de consequentie van het begaan van een overtreding
gevoeld en kan herhaling worden voorkomen. Dit geldt onverminderd voor in het buitenland
opgelegde verkeersboetes. Verkeersveiligheid eindigt immers niet bij onze landsgrens.
De informatie-uitwisseling tussen landen in geval van verkeersovertredingen van niet-ingezetenen
is daarbij essentieel.
b) Beoordeling + inzet ten aanzien van dit voorstel
Het kabinet is positief ten aanzien van de doelstelling van de herziening van deze
richtlijn: het verbeteren van de verkeersveiligheid in de Unie en een betere handhaving
en grensoverschrijdende uitwisseling van informatie voor gelijke behandeling van ingezeten
en niet-ingezeten bestuurders. Echter heeft het kabinet wel vragen en bezwaren richting
de Commissie.
De voornaamste bezwaren van het kabinet tegen het voorstel zijn het ontbreken van
de samenhang van de voorstellen met de wederzijdse erkenning van rijbewijzen en rijontzeggingen
en de uitwerking van de uitvoeringsconsequenties.
De onderlinge samenhang van het voorstel met de gelijktijdig uitgekomen voorstellen
voor de Richtlijn wederzijdse erkenning rijontzeggingen en de wijziging van de Rijbewijsrichtlijn
dient beter te worden onderbouwd en uitgewerkt. Het kabinet zet daarom in op het,
waar mogelijk, harmoniseren van gebruikte definities, implementatietermijnen en IT-systemen
in de voorstellen in dit pakket. Daarnaast komt ook de samenhang met het rijbewijsregister
onvoldoende naar voren in geval een lidstaat verzoekt om dit register te raadplegen
bij de wederzijdse bijstand ten behoeve van het identificeren van de aansprakelijke
bestuurder.
Daarnaast ziet het kabinet een aantal praktische aandachtspunten die de uitvoerbaarheid
van de voorgestelde richtlijn en daarmee het beoogde effect in het geding brengen.
Met name de gewijzigde procedures ten aanzien van het identificeren van bestuurders
(in plaats van de verantwoordelijke persoon op basis van kentekenaansprakelijkheid)
hebben grote impact op de handhaving en betrokken uitvoeringsorganisaties van de politie,
Openbaar Ministerie (OM), Dienst voor het Wegverkeer (RDW) en Centraal Justitieel
Incassobureau (CJIB). Nederland kent namelijk een aansprakelijkheidsstelsel waarbij
de kentekenhouder aansprakelijk wordt gesteld voor een verkeersovertreding. Dat betekent
dat alleen informatie wordt gegeven over de kentekenhouder op basis van bevraging
van het kentekenregister (na geautomatiseerde constatering van verkeersovertredingen
via flitspalen of camera’s). In Nederland wordt geen informatie over de identiteit
van de bestuurder gegeven. Dit voorstel echter gaat ervan uit dat het mogelijk moet
zijn om nader onderzoek te doen op basis van flitsfoto’s waarbij de bestuurder in
beeld is (zoals in andere lidstaten wordt gebruikt) en visueel bewijs te verstrekken
bij het nadere onderzoek naar de bestuurder. Als in Nederland naast de kentekengegevens
van de kentekenhouder ook gegevens uit het rijbewijsregister (foto bestuurder) bij
nader onderzoek noodzakelijk zijn, vraagt dat van Nederland grote aanpassingen van
systemen met hoge kosten. Daarnaast is dit zeer arbeidsintensief gezien het aantal
overtredingen dat onder de richtlijn valt.
De consequenties van deze voorgestelde procedure zal flinke uitvoeringslasten opleveren
voor het bieden van bijstand bij het identificeren van degene die de verkeersovertreding
heeft begaan en de informatieverplichtingen aan de verdachte. Het kabinet zet er in
de onderhandelingen op in dat bij nader onderzoek ten behoeve van de identificatie
van de vermoedelijk verantwoordelijk persoon in overeenstemming is met nationale wetgeving.
Daarbij is het uitgangspunt de kentekenhouder.
In het verlengde daarvan vraagt het kabinet aandacht voor het feit dat gelet op de
overwegend geringe ernst van verkeersovertredingen, die naar Nederlands recht voor
een groot deel bestuursrechtelijk worden afgedaan, het gerechtvaardigd is om autoriteiten
te verplichten om uitgebreid bijstand te verlenen aan andere lidstaten voor elke lichte
overtreding. Het is te overwegen een ondergrens aan te houden. Ook omdat het de vraag
is of kosten en baten altijd tegen elkaar opwegen. Daarnaast wordt de reikwijdte van
de CBE-richtlijn uitgebreid met nieuwe verkeersovertredingen die in de meeste gevallen
(zo niet allemaal) niet geautomatiseerd door middel van een flitspaal of camera kunnen
worden vastgesteld, hetgeen per lidstaat ook nog zal verschillen. Afhankelijk van
de lidstaat die het betreft, kan het veronderstelde probleem overigens minder groot
zijn in geval de bestuurder veelal in de gelegenheid wordt gesteld een eventuele boete
per direct na constatering van de verkeersovertreding te betalen.
Ten aanzien van de reikwijdte van de herziene richtlijn vraagt het kabinet de Commissie
te overwegen om het ongeoorloofd binnenrijden van emissiezones in de lijst van verkeersovertredingen
op te nemen. Dit heeft de Commissie niet in het huidige voorstel opgenomen.
De Commissie stelt voor om een nieuw EU-portaal op te zetten. Dit breng onnodige kosten
met zich mee. Nederland pleit ervoor om de bestaande faciliteiten (RESPER6, Single Digital Gateway7 en EUCARIS8) te gebruiken zodat systemen in stand blijven en niet vervangen worden. Daarnaast
is niet elke lidstaat technisch even ver in de digitale ontwikkeling en verschilt
de geautomatiseerde verwerking van de geconstateerde overtreding en de boete per land.
Het kabinet vraagt de Commissie onderscheid te maken tussen nationaal contact punt
(NCP) en de bevoegde autoriteit aangewezen voor de uitvoering van de richtlijn omdat
het verschillende autoriteiten betreft met verschillende taken en bevoegdheden.
Ten aanzien van de verplichting tot het uitwisselen van een grote hoeveelheid data
ten behoeve van de monitoring van de effecten van de herziene richtlijn is het kabinet
terughoudend. Tijdens de onderhandelingen moet een goede afweging worden gemaakt tussen
het nut en de noodzaak van gedeelde data en de extra capaciteit die bij lidstaten
nodig is om deze data te kunnen registreren en aanleveren. Bovendien is het noodzakelijk
dat er overeenstemming is over de definities ten aanzien van de data die aangeleverd
wordt, zodat er een deugdelijke vergelijking tussen lidstaten gemaakt kan worden.
Tenslotte vraagt het kabinet aandacht voor de ontwikkeling van Automated Driving Systems
(ADS of: zelfrijdende functies) en Advanced Driver Assistance Systems (ADAS (of: rijhulpsystemen).
ADAS zal steeds meer verplicht worden in voertuigen. De mogelijke consequenties van
deze ontwikkelingen zijn in de herziening van deze richtlijn niet opgenomen, terwijl
dit wel is uitgewerkt in de rijbewijsrichtlijn. In relatie tot de aanpassingen in
het kader van de identificatie is het niet ondenkbaar dat in de toekomst ook internationaal
informatie moet worden gedeeld om «automatische» bestuurders uit een ander land te
kunnen achterhalen en aansprakelijk te stellen.
c) Eerste inschatting van krachtenveld
In algemene zin onderschrijven alle lidstaten het belang van een brede aanpak van
en informatiedeling omtrent de verkeersveiligheid. Er is brede steun onder de belanghebbenden
voor een uitbreiding van het toepassingsgebied van de CBE-richtlijn tot andere verkeersovertredingen.
Wel is de verwachting dat andere lidstaten net als Nederland ook aandachtspunten hebben
bij het voorstel, bijvoorbeeld wat betreft het identificeren van de verantwoordelijke
persoon voor de verkeersovertreding. Daarnaast is de verwachting dat er een spanning
zal zijn tussen het verschuiven van bevoegdheden van de lidstaat naar het niveau van
de EU.
De discussie zal met name gevoerd worden tussen de lidstaten met bestuurders- of kentekenaansprakelijkheid
bij het identificeren van de verantwoordelijk persoon. Dit bepaalt op welke wijze
bijstand moet worden gegeven door een lidstaat en wie wordt aangeschreven voor een
informatiebrief of boete.
4. Beoordeling bevoegdheid, subsidiariteit en proportionaliteit
a) Bevoegdheid
Het oordeel van het kabinet ten aanzien van de bevoegdheid is positief. Het voorstel
is gebaseerd op artikel 91, lid 1, onder c) van het Verdrag betreffende de werking
van de Europese Unie (VWEU). Artikel 91, lid 1, onder c, VWEU bepaalt dat de Europese
Unie bevoegd is op het gebied van het gemeenschappelijk vervoerbeleid maatregelen
vast te stellen ter verbetering van de veiligheid van het vervoer, met inbegrip van
de verkeersveiligheid. Dit is ook de rechtsgrondslag van de CBE-richtlijn, die met
dit voorstel gewijzigd wordt. Het voorstel handhaaft de hoofddoelstelling van de CBE-richtlijn
om de verkeersveiligheid te verbeteren. De inhoud van het voorstel bevordert de bovenstaande
doelstelling en gaat niet verder dan het faciliteren van de grensoverschrijdende uitwisseling
van informatie over verkeersovertredingen wanneer deze zijn begaan met een voertuig
dat is geregistreerd in een andere lidstaat dan de lidstaat waar de overtreding is
begaan. Het kabinet kan zich daarom vinden in de voorgestelde rechtsgrondslag. Op
het terrein van vervoer is sprake van een gedeelde bevoegdheid van de EU en de lidstaten
op basis van artikel 4 lid 2 sub g van het VWEU.
b) Subsidiariteit
Het oordeel van het kabinet ten aanzien van de subsidiariteit is positief. De doelstellingen
van de huidige CBE-richtlijn kunnen op dit moment niet voldoende door de lidstaten
worden verwezenlijkt. Bij de evaluatie van de werking van de CBE-richtlijn werd geconcludeerd
dat voor het bereiken van dezelfde resultaten als met de richtlijn de goedkeuring
van meer dan 300 bilaterale overeenkomsten nodig zou zijn. Actie op het niveau van
de lidstaten betekent een lappendeken van regels die uitbreiding van de verkeersveiligheid
en wederzijdse bijstand in grensoverschrijdende onderzoeksprocedure niet voldoende
zou kunnen verwezenlijken. EU-actie is daarom effectiever dan ongecoördineerde actie
op het niveau van de lidstaten.
De doelstelling van het overwogen optreden kan volgens het kabinet verder ook beter
worden verwezenlijkt op EU-niveau, gelet op de aard, omvang en het dikwijls grensoverschrijdende
karakter van verkeersveiligheid. Bovendien speelt digitale technologie in toenemende
mate een rol, waardoor internationale samenwerking van essentieel belang is door het
grensoverschrijdende karakter van het gebruik van techniek. Tenslotte kan een wijziging
van bestaande EU-regelgeving slechts op EU-niveau plaatsvinden. Optreden op EU-niveau
is daarom gerechtvaardigd.
c) Proportionaliteit
Het oordeel van het kabinet ten aanzien van de proportionaliteit is positief, met
kanttekening. Alhoewel het kabinet van mening is dat de voorgestelde maatregelen geschikt
zijn om de doelstellingen van het voorstel te verwezenlijken, verzoekt het kabinet
de Commissie om verder toe te lichten waarom verscheidene maatregelen niet verder
gaan dan noodzakelijk. Zo ziet het voorstel op een aantal praktische aandachtspunten
ten aanzien van de uitvoerbaarheid in de lidstaten die proportionaliteitsvragen oproepen
en daarmee het beoogde effect in het geding brengen.
Met betrekking tot de nieuwe regelgeving omtrent de identificatie van de bestuurders,
is het kabinet van oordeel dat dit geschikt is om de doelen van het voorstel te verwezenlijken,
maar dat deze maatregelen mogelijk verder gaan dan noodzakelijk of dat er mogelijk
andere, minder ingrijpende alternatieven zijn. Met name bij de gewijzigde procedures
ten aanzien van het identificeren van bestuurders (in plaats van de verantwoordelijke
persoon op basis van kentekenaansprakelijkheid aanwijzen) speelt deze kwestie. Het
kabinet verzoekt verdere toelichting van de Commissie waarom er geen ander, minder
ingrijpend alternatief is dan de invoering van de uitgebreide identificeringsplicht
voor de lidstaten op verzoek van andere lidstaten (waarbij ook bestuurders geïdentificeerd
moeten worden), dat meer ruimte zou overlaten voor nationale invulling, zoals blijven
bij het oude systeem, gezien de extra uitvoeringskosten die uit het uitgebreide identificeringssysteem
zouden volgen. De voorgestelde procedures ten aanzien van het identificeren van bestuurders
hebben grote impact op de handhaving en betrokken uitvoeringsorganisaties in de lidstaten
met kentekenaansprakelijkheid.
Het kabinet verzoekt de Commissie ook om nog extra te motiveren in hoeverre de opname
van de extra verkeersovertredingen niet verder zou gaan dan noodzakelijk, gezien de
extra zware verplichtingen ten aanzien van de gegevensuitwisseling voor uitvoeringsinstanties,
terwijl uit de evaluatie van de richtlijn kwam dat de reikwijdte van de oorspronkelijke
CBE-richtlijn grotendeels adequaat was.
Met betrekking tot het feit dat lidstaten ook nationale rijbewijsregisters of bevolkingsregisters
mogen doorzoeken ter identificatie voor zover toegestaan door Uniewetgeving, verzoekt
het kabinet ook extra toelichting waarom dit niet verder gaat dan noodzakelijk en
deze uitbreiding nodig is voor identificatie.
5. Financiële consequenties, gevolgen voor regeldruk, concurrentiekracht en geopolitieke
aspecten
a) Consequenties EU-begroting
Een «nieuw IT-systeem» is niet noodzakelijk (en niet gewenst) aangezien het bestaande
IT-systeem EUCARIS hiervoor gebruikt kan worden.»
Het kabinet is van mening dat eventueel benodigde middelen dienen te worden gevonden
binnen de in de Raad afgesproken financiële kaders van de EU-begroting en dat deze
moeten passen bij een prudente ontwikkeling van de jaarbegroting. Het kabinet staat
voor dat zoveel mogelijk kosten gedekt worden uit de EU-begroting en beperkte middelen
worden geclaimd van de lidstaten.
b) Financiële consequenties (incl. personele) voor rijksoverheid en/ of medeoverheden
De extra handhavingskosten voor de autoriteiten van de lidstaten worden geraamd op
136,8 miljoen euro ten opzichte van het basisscenario, uitgedrukt als contante waarde
over de beoordelingsperiode 2025–2050. Dit omvat eenmalige aanpassingskosten van 4,6
miljoen euro voor de overheidsdiensten van de lidstaten (bv. om IT-systemen aan te
passen). Het is moeilijk in te schatten of deze kosten toereikend zijn gelet op de
uit te werken exacte specificaties en de verschillen in digitale ontwikkeling tussen
landen. De budgettaire gevolgen moeten worden ingepast op de begroting van het beleidsverantwoordelijke
departement, conform de regels van de budgetdiscipline. Het kabinet zal niet instemmen
met het voorstel voordat zicht is op de financiële consequenties.
Het uitgebreidere onderzoek door de autoriteiten van de lidstaten brengt eveneens
hoge kosten met zich mee zoals het versturen van informatiebrieven/boetes per aangetekende
post ten behoeve van de bescherming van de grondrechten. Daarvoor moeten nog uitvoeringstoetsen
worden uitgevoerd, die de exacte kosten scherper moeten bepalen. De Commissie vindt
echter dat de waarde van geredde levens (d.w.z. de gekwantificeerde sociale effecten)
prevaleert boven de financiële effecten.
c) Financiële consequenties en gevolgen voor regeldruk voor bedrijfsleven en burger
Het initiatief omvat het «digital by default»-beginsel aangezien het waar mogelijk
digitale transformatie bevordert. Om de informatie-uitwisseling te bevorderen stelt
het bijvoorbeeld voor om gedigitaliseerde vervolgprocedures en gestandaardiseerde
digitale formulieren met vertaling in alle officiële EU-talen te gebruiken voor het
handhaven van de CBE-richtlijn.
Het voorstel moet resulteren in een verlaging van de lasten voor weggebruikers door
verbeterde inhoud van informatiebrieven/boetes en van de vervolgcommunicatie met overtreders
(betere bescherming van grondrechten). Bovendien wordt een vermindering van de administratieve
lasten voor autolease- en -verhuurbedrijven verwacht, aangezien de grensoverschrijdende
uitwisseling van informatie over de daadwerkelijke gebruiker van het voertuig (de
leasingnemer) zal worden toegestaan.
d) Gevolgen voor concurrentiekracht en geopolitieke aspecten
N.v.t.
6. Implicaties juridisch
a) Consequenties over nationale en decentrale regelgeving en/of sanctionering beleid
(inclusief toepassing van de lex silencio positivo)
De voorgestelde richtlijn bevat vanuit juridisch oogpunt geen problematische onderdelen
op de korte termijn.
b) Gedelegeerde en/of uitvoeringshandelingen, incl. NL-beoordeling daarvan
Het voorstel bevat een uitgebreidere bevoegdheid in artikel 9 vergeleken met de oorspronkelijke
richtlijn voor de Commissie om gedelegeerde handelingen vast te stellen. Dit betreft
de bevoegdheid om de bijlage, waarin de relevante data voor de gegevensuitwisseling
staan, te wijzigen in het kader van technologische ontwikkelingen of waar vereist
door Uniewetgeving. In de oorspronkelijke richtlijn had de Commissie enkel de bevoegdheid
om gedelegeerde handelingen vast te stellen ten behoeve van veranderingen aan de Prüm-Raadsbesluiten
in het kader van technologische ontwikkelingen. Het toekennen van deze bevoegdheden
is mogelijk, omdat het niet-essentiële onderdelen van de basishandeling betreft. Toekenning
van deze bevoegdheid acht het kabinet verder ook wenselijk, omdat het de Commissie
flexibiliteit en mogelijkheden geeft om rekening te houden met technologische ontwikkelingen.
Delegatie ligt in dit geval ook voor de hand, omdat het doel van de bevoegdheid het
wijzigen van de bijlage betreft, wat enkel mogelijk is met een gedelegeerde handeling.
De gedelegeerde bevoegdheid is verder voldoende afgebakend naar doel, inhoud, strekking
en duur. Het kabinet zal er wel op inzetten dat nog wordt verduidelijkt op basis van
welke technologische ontwikkelingen de bijlage kan worden gewijzigd met de verwijdering
van de referentie naar de Prum-besluiten
Het voorstel bevat tevens bevoegdheden voor de Commissie om uitvoeringshandelingen
vast te stellen. Dit betreft de bevoegdheid om uitvoeringshandelingen vast te stellen
voor de procedures en technische vereisten voor geautomatiseerd zoeken (zie het voorgestelde
artikel 4, lid 6), evenals om uitvoeringshandelingen vast te leggen voor de inhoud
van de elektronische formulieren voor informatieverzoeken (zie het voorgestelde artikel 4a
lid 11), de verzending van specifieke informatie en de functionaliteiten en specificaties
van de software voor datauitwisseling en het CBE portaal (zie het voorgestelde artikel 5a,
lid 12 en artikel 8, lid 6).
Het toekennen van deze bevoegdheden is mogelijk, omdat het niet-essentiële onderdelen
van de basishandeling betreft. Verder acht het kabinet toekenning van deze bevoegdheden
ook wenselijk, omdat hierdoor de uitvoering van de richtlijn minder belastend is voor
lidstaten. De keuze voor uitvoering ligt hier ook voor de hand, omdat het gaat om
de uitvoering van de richtlijn volgens eenvormige voorwaarden. Deze uitvoeringshandelingen
worden vastgesteld volgens de onderzoeksprocedure als bedoeld in artikel 5 van Verordening 182/2011.
Toepassing van deze procedure is hier volgens het kabinet op zijn plaats en in overeenstemming
met artikel 2 van de Comitologieverordening, omdat voor zover de uitvoeringshandelingen
niet handelingen van algemene strekking betreffen die tot doel hebben basishandelingen
ten uitvoer te leggen, het uitvoeringshandelingen betreffen die betrekking hebben
op het bevorderen van de veiligheid van mensen door de uniformering van gegevensuitwisseling
in het kader van verkeersovertredingen (artikel 2, lid 2, sub a, respectievelijk sub b,
onder iii van de Comitologieverordening).
c) Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen), dan wel voorgestelde datum
Artikel 25 van het voorstel beschrijft dat lidstaten uiterlijk 2 jaar na de datum
van inwerkingtreding moeten voldoen aan de richtlijn en de bijbehorende wet- en regelgeving
moeten hebben gepubliceerd, die vervolgens uiterlijk een jaar later in werking moet
zijn getreden. Het kabinet acht deze termijn ambitieus, zeker wanneer het gaat over
het inrichten en aanpassen van uitvoeringsprocedures en handelingen en IT-processen.
Het kabinet zal hier dan ook aandacht voor vragen bij de Commissie. De termijn van
2 jaar is te kort omdat regelgeving op wetsniveau gewijzigd moet worden. Deze procedure
duurt langer, mede omdat er gewacht moet worden op de uitvoeringshandelingen met betrekking
tot de interoperabiliteit, de beveiliging en het testen van digitale rijbewijzen,
met inbegrip van de verificatiefuncties en de interface met nationale systemen. Voor
zover er wijzigingen nodig zijn op het gebied van de ministeriële regelingen, is deze
termijn haalbaar.
d) Wenselijkheid evaluatie-/horizonbepaling
Uiterlijk vier jaar na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn en vervolgens
om de vier jaar zendt elke lidstaat de Commissie een verslag toe over de toepassing
van deze richtlijn.
Het rapport bevat het aantal geautomatiseerde zoekopdrachten die zijn uitgevoerd door
de lidstaat waar de overtreding is begaan is aan het nationale contactpunt van de
lidstaat van registratie, samen met het soort strafbare feiten waarvoor verzoeken
zijn ingediend en het aantal mislukte verzoeken.
Elk rapport bevat ook een beschrijving van de situatie op nationaal niveau met betrekking
tot de follow-up van de verkeersovertredingen, gebaseerd op het aandeel van dergelijke
overtredingen dat is opgevolgd door informatiebrieven. Deze informatie kan gebaseerd
zijn op de gegevens die via EUCARIS worden verstrekt. Het rapport bevat tevens een
beschrijving van de situatie op nationaal niveau met betrekking tot het gevolg dat
is gegeven aan de verkeersovertredingen.
e) Constitutionele toets
N.v.t.
7. Implicaties voor uitvoering en/of handhaving
Onderdelen uit de richtlijn zullen flinke uitvoeringslasten opleveren met name voor
het bieden van bijstand bij het identificeren van degene die de verkeersovertreding
heeft begaan en de informatieverplichtingen aan de verdachte. Nederland kent een aansprakelijkheidsstelsel
waarbij de kentekenhouder aansprakelijk wordt gesteld voor een verkeersovertreding
op basis van bevraging van het kentekenregister zonder verdere identificering. Onder
de voorgestelde regels zou Nederland echter op verzoek van de opleggende lidstaat
een uitgebreid identificatieonderzoek moeten verrichten, wat zou leiden tot grote
uitvoeringskosten gezien het hoge aantal overtredingen die onder de richtlijn valt
en de vele systeemaanpassingen die het voorstel zou vereisen. Vanwege deze uitvoeringskosten
verzoekt het kabinet verdere toelichting van de Commissie waarom er geen ander, minder
ingrijpend alternatief is voor de invoering van een identificeringsplicht voor de
lidstaten op verzoek van andere lidstaten.
8. Implicaties voor ontwikkelingslanden
N.v.t.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
W.B. Hoekstra, minister van Buitenlandse Zaken