Brief regering : Fiche: Zevende wijziging administratieve samenwerkingsrichtlijn belastingen
22 112 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie
Nr. 3600
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 3 februari 2023
Overeenkomstig de bestaande afspraken ontvangt u hierbij 7 fiches die werden opgesteld
door de werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissie voorstellen (BNC).
Fiche: Ouderschapsverordening (Kamerstuk 22 112, nr. 3596)
Fiche: Richtlijn Strafbaarstelling schending van beperkende maatregelen van de EU
(Kamerstuk 22 112, nr. 3597)
Fiche: Richtlijn materieel insolventierecht (Kamerstuk 22 112, nr. 3598)
Fiche: Richtlijn en verordening betreffende btw-regels voor het digitale tijdperk
(Kamerstuk 22 112, nr. 3599)
Fiche: Zevende wijziging administratieve samenwerkingsrichtlijn belastingen
Fiche: Verordening, richtlijn en mededeling wijziging Europees marktinfrastructuurraamwerk
(EMIR 3 review) (Kamerstuk 22 112, nr. 3601)
Fiche: Een verordening en richtlijnen voor eenvoudigere en flexibelere regels voor
beursnoteringen (mkb-)bedrijven (Kamerstuk 22 112, nr. 3602)
De Minister van Buitenlandse Zaken,
W.B. Hoekstra
Fiche: Zevende wijziging administratieve samenwerkingsrichtlijn belastingen
1. Algemene gegevens
a) Titel voorstel
Voorstel voor een Richtlijn van de Raad tot wijziging van Richtlijn 2011/16/EU betreffende
de administratieve samenwerking op het gebied van de belastingen
b) Datum ontvangst Commissiedocument
8 december 2022
c) Nr. Commissiedocument
COM(2022) 707 final
d) EUR-lex
EUR-Lex – ST_15829_2022_INIT – EN – EUR-Lex (europa.eu)
e) Nr. impact assessment Commissie en Opinie Raad voor Regelgevingstoetsing
SWD(2022) 401 final
f) Behandelingstraject Raad
Raad Economische en Financiële zaken
g) Eerstverantwoordelijk ministerie
Ministerie van Financiën
h) Rechtsbasis
Artikelen 115 en 113 Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (VWEU)
i) Besluitvormingsprocedure Raad
Eenparigheid
j) j) Rol Europees Parlement
Raadpleging
2. Essentie voorstel
a) Inhoud voorstel
De Commissie heeft de 7e wijziging van de Administratieve samenwerkingsrichtlijn op
het gebied van belastingen (ook wel bekend onder de afkorting DAC1) gepubliceerd, die ziet op het uitwisselen van fiscale informatie tussen de lidstaten
van de Europese Unie (EU).2 De richtlijn heeft sinds zijn conceptie in 2011 al zes uitbreidingen gehad, waaronder
de automatische uitwisseling van bankgegevens3, mogelijk agressieve grensoverschrijdende fiscale planningsconstructies4 en de uitwisseling van gegevens en inlichtingen over verkopers die inkomsten vergaren
via digitale platformen.5 Het doel van het voorliggende richtlijnvoorstel is om crypto-assetdienstverleners6 te verplichten fiscale informatie over hun gebruikers te verstrekken, en deze gegevens
tussen de belastingautoriteiten van EU-lidstaten uit te wisselen. Dit is het equivalent
van de automatische uitwisseling van bankrekeninggegevens. Ook worden enkele andere
wijzigingen voorgesteld. Hieronder wordt ingegaan op de rapportageverplichting voor
crypto-assetdienstverleners, de samenloop van het uitwisselingsraamwerk van de Organisatie
voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (hierna: OESO)en DAC8 en daarna op de
overige wijzigingen van de richtlijn.
Rapportageplicht voor crypto-asset dienstverleners
Fiscale transparantie is een belangrijke voorwaarde om effectief op te treden tegen
belastingfraude, belastingontduiking en belastingontwijking. Sinds 1 januari 2016
worden op automatische basis financiële rekeninggegevens uitgewisseld overeenkomstig
de door de OESO ontwikkelde Common Reporting Standard.7 Deze automatische uitwisseling van financiële rekeninggegevens is momenteel niet
van toepassing op crypto-assets. Er zijn echter steeds meer belastingplichtigen die
crypto’s bezitten en in of door middel van crypto handelen. De kans bestaat dat een
deel van deze belastingplichtigen dit bezit of de inkomsten die worden gegenereerd
in crypto-assets niet, onjuist en/of onvolledig aangeven. Handhaving door belastingdiensten
is ingewikkeld, omdat deze niet over contra-informatie beschikken waaruit het bezit
van crypto-assets of het inkomen dat in of door middel van crypto-assets wordt gegenereerd
blijkt. Dit riskeert uitholling van het bestaande systeem van inkomensheffing en leidt
tot een ongelijke positie ten opzichte van belastingplichtigen die enkel andere bezittingen
en traditionele (fiat) gelden hebben. Ook de Europese Rekenkamer heeft geconstateerd
dat geld gehouden in dergelijke elektronische instrumenten grotendeels onbelast blijft.8
Op OESO- en EU-niveau is gewerkt aan een renseigneringsplicht9 met een bijbehorende geharmoniseerde set van gegevens. Op EU-niveau is afgelopen
jaren ook gewerkt aan een verordening die ziet op de Markten in Cryptoactiva (hierna:
MiCA)10
11waarmee financieel toezicht wordt ingesteld op crypto’s en bepaalde cryptodienstverleners
en een vergunningstelsel invoert voor het verlenen van bepaalde cryptodiensten. Daarnaast
bestaat er eveneens wetgeving om witwassen en financieren van terrorisme tegen te
gaan, die voortvloeit uit de herziene vierde anti-witwasrichtlijn en is geïmplementeerd
in de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme. Deze wetgeving
schept echter geen verplichting voor crypto-assetdienstverleners om relevante fiscale
gegevens over hun gebruikers te verzamelen, te verifiëren en vervolgens te verstrekken
aan de Belastingdienst. Hierdoor beschikt de Belastingdienst op dit moment niet op
systematische basis over deze informatie, die gebruikt kan worden voor het fiscale
toezicht. Onderhavige richtlijn schept het benodigde kader voor de fiscale gegevensuitwisseling.
Om consistentie in EU-regelgeving te bewaken sluit onderhavige richtlijn zo veel mogelijk
aan bij de definities in MiCA.
OESO uitwisselingsraamwerk versus DAC8
De OESO heeft op 10 oktober jl. een raamwerk12 gepubliceerd, dat crypto-asset dienstverleners verplicht informatie te verzamelen
over hun gebruikers en te verstrekken aan nationale belastingdiensten. Het onderliggende
richtlijnvoorstel sluit aan bij dit OESO-raamwerk.
Crypto-assetdienstverleners van buiten de EU, moeten zich registreren in één van de
lidstaten, tenzij de vestigingsstaat een raamwerk heeft geïmplementeerd voor de gegevensuitwisseling
ten aanzien van crypto-assets dat equivalent is aan onderhavige richtlijn, bijvoorbeeld
het OESO-raamwerk. Op deze manier wordt gewaarborgd dat belastingdiensten in de EU
informatie krijgen van alle crypto-assetdienstverleners wereldwijd. Alle relevante
gegevens worden vervolgens door de crypto-assetdienstverleners aan de belastingautoriteiten
in deze lidstaat verstrekt, waarna de bevoegde autoriteit van die lidstaat de informatie
doorgeeft aan de bevoegde autoriteiten van de overige betrokken lidstaten.
Overige wijzigingen van de administratieve samenwerkingsrichtlijn
Het onderhavige richtlijnvoorstel bevat naast de verplichtingen ten aanzien van crypto-assets
ook enkele aanpassingen ter verbetering van de bestaande administratieve samenwerkingsrichtlijn.
De aanpassingen zien met name op het verbreden van de reikwijdte zodat ook elektronisch
geld en door centrale banken uitgegeven digitale valuta onder de richtlijn zullen
vallen. De aanpassingen van de richtlijn die zien op de automatische uitwisseling
van informatie over banktegoeden sluiten aan bij de voorgestelde wijzigingen die in
OESO-verband zijn overeengekomen.13 Bovendien wordt voorgesteld verplicht over alle genoemde inkomenscategorieën14 informatie uit te wisselen en worden dividenduitkeringen welke rechtstreeks worden
uitbetaald15 aan de (buitenlandse) aandeelhouder aan deze categorieën toegevoegd.
Daarnaast wordt voorgesteld dat gegevensverstrekkers bij het verstrekken van fiscale
informatie over buitenlandse belastingplichtigen aan de belastingdiensten, vanaf 1 januari
2027 ook verplicht het Tax Identification Number (TIN) van de woonstaat te vermelden. Deze gegevens worden verstrekt door verschillende
(overheids)instanties zoals pensioenfondsen, banken, gemeenten, werkgevers en uitkeringsinstanties.
Dit voorstel heeft daarmee tot gevolg dat het buitenlandse TIN moet worden meegeleverd
bij o.a. de uitwisseling over arbeidsinkomsten, pensioenen, eigendom van en inkomen
uit onroerend goed. Daarmee zou het voor de ontvangende lidstaat makkelijker moeten
zijn om de informatie te koppelen aan het eigen systeem.
b) Impact assessment Commissie
De Commissie heeft een kwalitatieve analyse16 gemaakt waarbij er acht beleidsopties zijn overwogen waarvan één optie niet-bindend
zou zijn. Dit betreft een optie waarbij de EU geen actie zou ondernemen, een soft law optie waarbij de Commissie niet-bindende aanbevelingen zou doen aan de lidstaten
om consistente regels te introduceren die gegevensuitwisseling op het gebied van crypto-assets
adresseren en zes hard law opties. De hard law opties zien op drie typen transactionele informatie die zou moeten worden gerapporteerd,
namelijk: 1) volledig geaggregeerde rapportage, 2) rapportage per transactie en 3)
een hybride vorm van deze opties. Bij elk van deze hard law opties wordt de optie bezien met en zonder drempel voor het midden- en kleinbedrijf
(mkb). Wanneer crypto-asset dienstverleners onder deze mkb drempel vallen zouden zij
niet hoeven te rapporteren.
Met het oog op consistentie en doeltreffendheid concludeert de Commissie dat een wetgevingsinitiatief
het beste scenario is. Regelgeving op EU-niveau creëert een gelijk speelveld voor
alle lidstaten, relevant voor de verplichte informatie-uitwisseling van crypto-assetdienstverleners.
Bovendien biedt een regelgevende optie het voordeel dat er één uniform systeem in
de gehele EU wordt toegepast, wat zowel voor het internationaal opererende bedrijfsleven
als belastingdiensten gunstig is.
Op basis van de kwalitatieve analyse oordeelt de Commissie dat volledig geaggregeerde
rapportage zonder mkb-drempel de beste optie is. Deze optie biedt de belastingdienst
waar de gebruiker inwoner is inzicht in cryptogerelateerde activiteiten. Tegelijkertijd
heeft het een positief effect op de concurrentie in de financiële sector omdat het
een gelijker speelveld creëert tussen de traditionele financiële industrie en crypto-assetdienstverleners.
3. Nederlandse positie ten aanzien van het voorstel
a) Essentie Nederlands beleid op dit terrein
Crypto-assets worden in Nederland op verschillende manieren in de belastingheffing
betrokken, bijvoorbeeld als winst uit onderneming, resultaat uit overige werkzaamheden
of als inkomen uit sparen en beleggen. Om naleving van de belastingplicht met betrekking
tot crypto-assets te garanderen, is het van belang dat de Belastingdienst voldoende
informatie heeft over houders en gebruikers van crypto-assets. Op dit moment beschikken
overheden niet over voldoende informatie ten aanzien van crypto-assettransacties en
de hoeveelheid crypto-assets die gebruikers bezitten. Hierdoor kan belastingfraude
en -ontwijking onvoldoende worden tegengegaan. Dit leidt tot een ongelijke positie
ten opzichte van belastingplichtigen die enkel andere bezittingen en traditionele
(fiat) gelden bezitten. Het kabinet is in zijn algemeenheid een groot voorstander
van meer fiscale transparantie ten behoeve van het bestrijden van belastingontduiking
en -ontwijking. In EU-verband is al een aantal maatregelen getroffen op het gebied
van automatische uitwisseling van informatie. In het algemeen is het kabinet voorstander
van een zo breed mogelijke internationale samenwerking, gezien het feit dat de markt
voor crypto-assets in sterke mate internationaal is.
b) Beoordeling + inzet ten aanzien van dit voorstel
Het kabinet staat positief tegenover het uitgangspunt van het voorstel.
Hierbij vindt het kabinet het belangrijk dat zoveel mogelijk landen het raamwerk van
de OESO over de uitwisseling van informatie ten aanzien van crypto-assets gaan toepassen,
omdat daarmee een zo breed mogelijk gelijk speelveld wordt gerealiseerd. In dit kader
is dit EU-voorstel van groot belang. Met het onderliggende richtlijnvoorstel kunnen
de EU-lidstaten immers informatie met elkaar uitwisselen via het bestaande en goed
werkende Europese informatie-uitwisselingsnetwerk.
Een aandachtspunt is echter de afdwingbaarheid van de informatieplicht voor crypto-assetdienstverleners
die niet in de EU gevestigd of geregistreerd zijn. De Commissie laat de monitoring
van deze plicht over aan de lidstaten. Het zal een uitdaging worden om niet-geregistreerde
crypto-assetdienstverleners die wel actief zijn in de lidstaten in beeld te krijgen.
Dit gedeelte van de richtlijn, waaronder de mate van coördinatie tussen de lidstaten,
dient wat het kabinet betreft nader uitgewerkt te worden.
Het kabinet verwelkomt het dat de Commissie het OESO-raamwerk als equivalent beschouwt
aan de onderhavige richtlijn. Hierdoor hoeven crypto-assetdienstverleners die niet
in de EU zijn gevestigd, wanneer een onderliggende effectieve bevoegde autoriteitenovereenkomst
in werking is tussen de lidstaat en de staat van vestiging, enkel te rapporteren in
de staat van vestiging.
Het kabinet staat minder positief tegenover het voorstel om de verstrekkers van gegevens
in de lidstaten te verplichten om ook het buitenlandse TIN op te nemen bij de verstrekking
van informatie. Op basis van de informatie die de Belastingdienst thans ontvangt zijn
de gegevens doorgaans goed te matchen met de belastingplichtige. Nederland registreert
het buitenlandse TIN niet. Een verplichting daartoe zou een ingrijpende omschakeling
van de Nederlandse systemen betekenen en staat niet in verhouding tot het eventuele
voordeel. Aangezien het buitenlandse TIN ingevolge het richtlijnvoorstel moet worden
meegeleverd bij o.a. de uitwisseling over arbeidsinkomsten, pensioenen, eigendom van
en inkomen uit onroerend goed, dienen niet alleen de Belastingdienst, maar ook de
verstrekkers van de gegevens (zoals gemeenten, werkgevers en uitkeringsinstanties)
hun systemen aan te passen. Het kabinet heeft daarom grote twijfels bij de voorgestelde
inwerkingtredingsdatum van 1 januari 2026 voor dit onderdeel van het voorstel. Het
kabinet zal tijdens de onderhandelingen in de Raad erop inzetten om het meeleveren
van het TIN een inspanningsverplichting te laten blijven. Indien het meeleveren van
het TIN een resultaatsverplichting wordt, zet het kabinet in op een latere inwerkingtredingsdatum
van dit deel van het voorstel.
Het kabinet is geen voorstander van het beleggen van niet-fiscale taken die voortvloeien
uit het richtlijnvoorstel bij de Belastingdienst. Het gaat dan bijvoorbeeld om het
bijhouden van een register voor de registratie van crypto-assetdienstverleners en
het uitoefenen van toezicht op de naleving van customer due diligence verplichtingen. Deze taken zullen bij een instantie belegd moeten worden, het kabinet
zou echter graag zien dat het aan lidstaten overgelaten wordt bij welke instantie
zij deze taken willen beleggen. Bij de onderhandelingen in de Raad zal het kabinet
hier daarom op inzetten.
Tot slot is het uitwisselen van informatie over royalty’s en dividenduitkeringen welke
rechtstreeks worden uitbetaald aan de (buitenlandse) aandeelhouder een grote uitdaging,
omdat de Belastingdienst niet over deze informatie beschikt. Mogelijk moet deze informatie
in veel gevallen worden opgevraagd bij degenen die dit inkomen ontvangen, die meestal
in het buitenland woonachtig zijn.
c) Eerste inschatting van krachtenveld
De onderhavige richtlijn is een EU-invulling van het OESO-raamwerk waar reeds een
akkoord op is bereikt. Op basis van een eerste bespreking in Brussel lijkt er onder
de lidstaten brede steun voor het gedeelte van het voorstel dat ziet op de uitwisseling
van gegevens inzake crypto-assets. De meeste lidstaten vinden het belangrijk dat de
onderhavige richtlijn nauw aansluit bij het OESO-raamwerk. Over een aantal van de
overige wijzigingen van de richtlijn, die dus geen implementatie van het OESO-raamwerk
zijn, zijn lidstaten, net als Nederland, op dit moment kritischer.
Het Europees Parlement heeft zich tot dusverre nog niet expliciet uitgesproken over
de wijziging van de richtlijn. Het Europees Parlement spreekt zich wel vaker uit groot
voorstander te zijn van verbeterde (automatische) fiscale gegevensuitwisseling en
de reikwijdte van de bestaande richtlijn te willen uitbreiden. Ook is het parlement
voorstander van het bestrijden van belastingontduiking en -ontwijking.
4. Beoordeling bevoegdheid, subsidiariteit en proportionaliteit
a) Bevoegdheid
Het oordeel van het kabinet ten aanzien van de bevoegdheid is positief. Dit voorstel
is gebaseerd op artikelen 115 en 113 VWEU. Artikel 115 VWEU vormt de rechtsgrondslag
voor het vaststellen van richtlijnen voor de onderlinge aanpassing van wettelijke
en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten die rechtstreeks van invloed zijn
op de instelling of de werking van de interne markt, en wordt doorgaans gebruikt voor
harmonisatie van belastingwetgeving. Artikel 113 VWEU vormt de rechtsgrondslag voor
het vaststellen van bepalingen die betrekking hebben op de harmonisatie van de wetgevingen
inzake de omzetbelasting, de accijnzen en de andere indirecte belastingen, voor zover
deze harmonisatie noodzakelijk is om de instelling en de werking van de interne markt
te bewerkstelligen en concurrentieverstoringen te voorkomen. De voorgestelde rechtsbasis
is gelijk aan de via het voorstel te wijzigen richtlijn. Het kabinet acht dit de juiste
rechtsbasis, nu de voorgestelde wijzigingen passen binnen voorwerp en doel van de
te wijzigen richtlijn.
b) Subsidiariteit
Het oordeel van het kabinet ten aanzien van de subsidiariteit van het voorstel is
positief. De voorgestelde wijziging heeft het doel om crypto-asset dienstverleners
te verplichten fiscale informatie over hun gebruikers te verstrekken en deze gegevens
tussen de belastingautoriteiten van EU-lidstaten uit te wisselen. Omdat crypto-asset
dienstverleners voornamelijk diensten met een grensoverschrijdend karakter verrichten,
garandeert slechts een afspraak tot informatie-uitwisseling op EU-niveau een uniforme
aanpak van het geconstateerde probleem en kan dit niet door de lidstaten afzonderlijk
op centraal, regionaal of lokaal niveau worden verwezenlijkt. Wanneer lidstaten afzonderlijk
maatregelen zouden treffen, leidt dit ertoe dat crypto-asset dienstverleners in iedere
lidstaat aan andere verplichtingen moeten voldoen, wat leidt tot een verhoging van
de administratieve lasten. Ook verhoogt dit de lasten voor belastingdiensten en leidt
dit tot een minder effectieve aanpak omdat zij van iedere lidstaat een andere set
gegevens zouden ontvangen. Een EU-aanpak is daarom nodig. Doordat alle crypto-asset
dienstverleners in alle lidstaten op eenzelfde manier moeten rapporteren wordt een
gelijk speelveld gecreëerd tussen de crypto-asset dienstverleners. Om die redenen
is optreden op het niveau van de EU gerechtvaardigd.
c) Proportionaliteit
Het oordeel van het kabinet ten aanzien van de proportionaliteit is positief met een
kanttekening. wijziging heeft het doel om crypto-asset dienstverleners te verplichten
fiscale informatie over hun gebruikers te verstrekken en deze gegevens tussen de belastingautoriteiten
van EU-lidstaten uit te wisselen. Het uitbreiden van de bestaande administratieve
samenwerkingsrichtlijn is geschikt om dit doel te bereiken, omdat er wordt voortgebouwd
op het al bestaande Europese systeem van fiscale informatie-uitwisseling. Bovendien
gaat het voorgestelde optreden niet verder dan noodzakelijk omdat er geen andere maatregelen
genomen kunnen worden om een bestaand EU-uitwisselingsraamwerk uit te breiden zodat
dit ook van toepassing is op crypto-assets.
Het kabinet plaatst echter wel een kanttekening bij de proportionaliteit van het voorstel
om het buitenlandse TIN verplicht op te nemen in de informatieverstrekking. Een ander,
minder ingrijpende oplossing zou mogelijk zijn, bijvoorbeeld door de verstrekking
van het buitenlandse TIN optioneel (een inspanningsverplichting) te laten. Door van
het meeleveren van het buitenlandse TIN een resultaatsverplichting te maken, zou een
herziening vereist zijn van de systemen en werkwijzen van alle instanties, die fiscale
informatie aanleveren of ontvangen. Dit staat niet in verhouding tot het eventuele
voordeel. Op basis van de informatie die de Belastingdienst thans ontvangt zijn de
gegevens immers al doorgaans goed te matchen met de belastingplichtige.
Een aandachtspunt is het beleggen van niet-fiscale taken die voortvloeien uit het
richtlijnvoorstel bij de Belastingdienst. Een ander, minder ingrijpende oplossing
zou mogelijk zijn waarmee de doelstellingen even goed bereikt kunnen worden, bijvoorbeeld
door het aan de lidstaten over te laten bij welke instantie de niet-fiscale taken
belegd kunnen worden.
5. Financiële implicaties, gevolgen voor regeldruk en administratieve lasten
a) Consequenties EU-begroting
Dit voorstel heeft volgens de Commissie geen gevolgen voor de EU-begroting. Het kabinet
is van mening dat eventueel benodigde EU-middelen gevonden dienen te worden binnen
de in de Raad afgesproken financiële kaders van de EU-begroting 2021–2027 en dat deze
moeten passen bij een prudente ontwikkeling van de jaarbegroting
b) Financiële consequenties (incl. personele) voor rijksoverheid en/ of decentrale
overheden
De implementatie van de richtlijn brengt kosten met zich mee, die met name zullen
komen te liggen bij uitvoeringsinstanties zoals de Belastingdienst en toezichthouders.
Het is op dit moment echter niet goed mogelijk om aan te geven wat de precieze impact
van het voorstel is op de uitvoeringspraktijk van de Belastingdienst. Het kabinet
zal zich ervoor inzetten om deze kosten zo beperkt mogelijk te houden. De uiteindelijke
kosten zullen door middel van een Uitvoeringstoets ten tijde van de implementatie
in de Nederlandse wet nader in kaart worden gebracht.
De Commissie geeft in de impactanalyse aan dat het voorstel zal leiden tot een stijging
van de belastingopbrengsten voor de lidstaten. Opbrengsten die het gevolg zijn van
betere handhaving zijn niet relevant voor het inkomstenkader en zijn dus niet beschikbaar
voor lastenverlichting.
Budgettaire gevolgen worden ingepast op de begroting van het beleidsverantwoordelijke
departement, conform de regels van de budgetdiscipline. Hierbij zal ook worden gekeken
naar de budgettaire consequenties voor decentrale overheden.
c) Financiële consequenties en gevolgen voor regeldruk voor bedrijfsleven en burger
De administratieve lastendruk voor crypto-assetdienstverleners wordt zwaarder. De
crypto-assetdienstverleners zullen moeten investeren in een ICT-programma dat alle
benodigde informatie moet verzamelen en vervolgens moet verzenden naar de lidstaat
waar crypto-assetdienstverleners gevestigd of geregistreerd zijn. De Commissie schat
in haar kwalitatieve analyse17 dat er 168 crypto-assetdienstverleners zijn waarvan de afnemers woonachtig of gevestigd
zijn in de Europese Unie. De Commissie schat de kosten voor deze crypto-assetdienstverleners
gezamenlijk op eenmalig ongeveer 259 miljoen euro en jaarlijks op ongeveer 22.6 miljoen
euro.
Daarbij geldt wel dat de huidige administratieve lastendruk beperkt is, zeker in vergelijking
met de traditionele financiële sector.
d) Gevolgen voor concurrentiekracht en geopolitieke aspecten
De voorgestelde richtlijnwijziging zal naar verwachting niet direct gevolgen hebben
voor het Europese concurrentievermogen, onder andere omdat het de EU-implementatie
van een OESO-raamwerk betreft. Naar verwachting heeft het voorstel geen gevolgen voor
geopolitieke aspecten.
6. Juridische implicaties
a) Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving en/of sanctionering beleid
(inclusief toepassing van de lex silencio positivo)
Het voorstel heeft tot gevolg dat in ieder geval de Wet op de internationale bijstandsverlening
bij de heffing van belastingen en de Algemene wet inzake Rijksbelastingen zullen moeten
worden gewijzigd. Indien het buitenlandse TIN meegeleverd moet gaan worden, zullen
naar verwachting nog meer wetten en regels aangepast moeten worden. Het betreft onder
andere het Uitvoeringsbesluit Inkomstenbelasting 2001 en het Uitvoeringsbesluit kostenverrekening
en gegevensuitwisseling Wet waardering onroerende zaken.
b) Gedelegeerde en/of uitvoeringshandelingen, incl. NL-beoordeling daarvan
Aan de Commissie wordt, naast de bevoegdheid die de Commissie al heeft voor het vaststellen
van bepaalde uitvoeringshandelingen op basis van eerdere wijzigingen van de Administratieve
samenwerkingsrichtlijn, een aantal bevoegdheden toegekend tot het vaststellen van
uitvoeringshandelingen.
Ten eerste wordt de bevoegdheid toegekend uitvoeringshandelingen vast te stellen om
een standaardformulier voor het uitwisselen van de betreffende gegevens op te maken.
Dit standaardformulier is een hulpmiddel als uitwerking van de tekst in het richtlijnvoorstel
en geen essentieel onderdeel van regelgeving. Bevoegdheidstoedeling aan de Commissie
is daarom mogelijk. Ook is het wenselijk, omdat het formulier lidstaten helpt om op
eenzelfde manier dezelfde gegevens uit te wisselen en het niet nodig is de gewone
wetgevingsprocedure te belasten voor het vaststellen van een dergelijk formulier.
Bovendien ligt deze keuze voor een uitvoeringshandeling (i.p.v. delegatie) voor de
hand, omdat hiermee wordt gewaarborgd dat de richtlijn volgens eenvormige voorwaarden
wordt uitgevoerd. Het vaststellen van dit formulier verloopt volgens de onderzoeksprocedure
uit de huidige richtlijn. Toepassing van deze procedure is hier volgens het kabinet
op zijn plaats, omdat uitvoeringshandelingen die zien op belastingheffing conform
artikel 2, lid 2, sub b, onder v, van Verordening (EU) nr. 182/2011 met name via de
onderzoeksprocedure worden vastgesteld.
Ten tweede krijgt de Commissie ook de bevoegdheid om praktische en technische regelingen
voor de registratie en identificatie van crypto-assetdienstverleners vast te stellen
in uitvoeringshandelingen. Aangezien het praktische en technische uitvoeringshandelingen
betreft is dit een nadere invulling en geen essentieel onderdeel van regelgeving.
Daarmee is deze bevoegdheidstoedeling mogelijk. Deze praktische en technische uitvoeringshandelingen
dienen om registratie en identificatie makkelijker te maken en het proces tussen de
lidstaten te stroomlijnen en vereist derhalve flexibiliteit. Het is daarom naar het
oordeel van het kabinet ook wenselijk om deze maatregelen op deze manier vast te stellen
en niet de gewone wetgevingsprocedure hiervoor te belasten. Het vaststellen van uitvoeringshandelingen
ligt voor de hand, omdat op deze manier in een uniform systeem uniforme maatregelen
getroffen kunnen worden. Op deze uitvoeringshandelingen is de onderzoeksprocedure
van toepassing. Omdat deze bevoegdheidstoedeling aan de Commissie breed is geformuleerd
(de Commissie kan de regelingen vaststellen die naar haar oordeel «nodig» zijn) en
het gaat om een uitvoeringshandeling van algemene strekking is de keuze voor deze
procedure naar het oordeel van het kabinet wenselijk.
Ten derde krijgt de Commissie de bevoegdheid toegekend uitvoeringshandelingen vast
te stellen om equivalentie van wetgeving in derde landen te bepalen. Het gaat hier
om de uitwisseling van gegevens ten opzichte van derde landen en betreft een oordeel
op basis van de criteria die in het richtlijnvoorstel staan genoemd. Derhalve gaat
deze uitvoeringshandeling niet over een essentieel deel van regelgeving, en is bevoegdheidstoedeling
op dit punt mogelijk. Omdat het de toepassing van de richtlijn betreft ten opzichte
van derde landen is het wenselijk dat de Commissie deze uitvoeringshandeling wordt
toegekend. Dit voorkomt verschillende interpretaties in diverse lidstaten en bevordert
dat de EU-lidstaten op eenzelfde manier gegevens uitwisselen met derde landen. Omdat
de equivalentie van wetgeving in derde landen continu in beweging is, is meer flexibiliteit
vereist dan die door de gewone wetgevingsprocedure wordt geboden. Omdat het een aanvulling
van de inhoud van het richtlijnvoorstel ter uitvoering van de richtlijn betreft en
geen aanvullende of wijzigingen met zich meebrengt ligt de keuze voor een uitvoeringshandeling
voor de hand. Ook bij deze bepaling is de onderzoeksprocedure van toepassing. Deze
keuze acht het kabinet logisch, omdat het een bevoegdheid betreft een oordeel te vellen
over een bilaterale of multilaterale overeenkomst waarbij de Commissie geen partij
is en omdat uitvoeringshandelingen die zien op belastingheffing met name via de onderzoeksprocedure
worden vastgesteld (artikel 2, lid 2, sub b, onder v, van Verordening (EU) nr. 182/2011).
c) Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen), dan wel voorgestelde datum
inwerkingtreding (bij verordeningen en besluiten) met commentaar t.a.v. haalbaarheid
De Commissie stelt voor dat dit richtlijnvoorstel uiterlijk 1 januari 2026 in nationale
wetgeving moet zijn opgenomen en vanaf dezelfde datum moet worden toegepast. Het kabinet
vindt de haalbaarheid van de voorgestelde inwerkingtredingsdatum van het verplicht
uitwisselen van het TIN van 1 januari 2026 ambitieus. Dit betekent zowel voor de Belastingdienst
als voor andere uitvoeringsinstanties een zeer grote ICT-operatie die naar grote waarschijnlijkheid
niet binnen drie jaren kan worden gerealiseerd.
d) Wenselijkheid evaluatie-/horizonbepaling
Het voorstel wordt geëvalueerd met de vijfjaarlijkse evaluatie van de Administratieve
samenwerkingsrichtlijn. Het kabinet hecht waarde aan de evaluatie van regelgeving
en acht dit dan ook wenselijk, omdat daarmee bezien kan worden hoe dit voorstel in
de praktijk uitwerkt. Het voorstel bevat geen horizonbepaling.
e) Constitutionele toets
Niet van toepassing
7. Implicaties voor uitvoering en/of handhaving
De Belastingdienst zal bevoegd worden om de informatie van crypto-assetdienstverleners
te ontvangen, en waar nodig door te sturen naar andere lidstaten. De verwachting is
dat de voorgestelde richtlijn tot extra werkzaamheden en taken leidt voor de uitvoeringspraktijk
van de Belastingdienst. Dit geldt zowel ten aanzien van de uitbreiding van de automatische
uitwisseling met betrekking tot crypto-informatie en dividenduitkeringen welke rechtstreeks
worden uitbetaald aan de (buitenlandse) aandeelhouder als het verplicht uitwisselen
van een buitenlandse TIN en informatie over royaltyinkomsten.
De precieze impact van het voorstel op de uitvoeringspraktijk van de Belastingdienst
wordt nader in kaart gebracht door middel van een uitvoeringstoets, welke gelijktijdig
met het wetgevingstraject ter implementatie van deze richtlijn zal aanvangen.
De handhaafbaarheid van de fiscale taken die uit het voorstel voortvloeien komt toe
aan de Belastingdienst. Het kabinet heeft twijfels over de werkbaarheid van het voorstel
om de handhaving van crypto-assetdienstverleners die niet in de EU zijn gevestigd
en zich dienen te registeren, bij de individuele lidstaten te beleggen. Dit gedeelte
van de richtlijn dient nader uitgewerkt te worden. Ook de mate van coördinatie tussen
de lidstaten zal moeten worden meegenomen in de verdere uitwerking.
8. Implicaties voor ontwikkelingslanden
Niet van toepassing.
Indieners
-
Indiener
W.B. Hoekstra, minister van Buitenlandse Zaken
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.