Brief regering : Fiche: Richtlijn en verordening betreffende btw-regels voor het digitale tijdperk
22 112 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie
Nr. 3599
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 3 februari 2023
Overeenkomstig de bestaande afspraken ontvangt u hierbij 7 fiches die werden opgesteld
door de werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissie voorstellen (BNC).
Fiche: Ouderschapsverordening (Kamerstuk 22 112, nr. 3596)
Fiche: Richtlijn Strafbaarstelling schending van beperkende maatregelen van de EU
(Kamerstuk 22 112, nr. 3597)
Fiche: Richtlijn materieel insolventierecht (Kamerstuk 22 112, nr. 3598)
Fiche: Richtlijn en verordening betreffende btw-regels voor het digitale tijdperk
Fiche: Zevende wijziging administratieve samenwerkingsrichtlijn belastingen (Kamerstuk
22 112, nr. 3600)
Fiche: Verordening, richtlijn en mededeling wijziging Europees marktinfrastructuurraamwerk
(EMIR 3 review) (Kamerstuk 22 112, nr. 3601)
Fiche: Een verordening en richtlijnen voor eenvoudigere en flexibelere regels voor
beursnoteringen (mkb-)bedrijven (Kamerstuk 22 112, nr. 3602)
De Minister van Buitenlandse Zaken,
W.B. Hoekstra
Fiche: Richtlijn en verordening betreffende btw-regels voor het digitale tijdperk
1. Algemene gegevens
a) Titel voorstel:
Voorstel voor een Richtlijn van de Raad tot wijziging van Richtlijn 2006/112/EG betreffende
btw-regels voor het digitale tijdperk
Voorstel voor een Verordening van de Raad tot wijziging van Verordening (EU) nr. 904/2010
betreffende btw-regels voor het digitale tijdperk
b) Datum ontvangst Commissiedocument:
december 2022
c) Nr. Commissiedocument:
COM(2022)701 en COM(2022)703
d) EUR-Lex:
https://eur-lex.europa.eu/legal-content/EN/TXT/?uri=COM%3A2022%3A701%3A…
https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/ALL/?uri=COM:2022:703:FIN
e) Nr. impact assessment Commissie en Opinie Raad voor Regelgevingstoetsing:
SWD(2022) 393, SEC(2022) 433
f) Behandelingstraject Raad:
Raad Economische en Financiële zaken
g) Eerstverantwoordelijk ministerie:
Ministerie van Financiën
h) Rechtsbasis:
Artikel 113 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU)
i) Besluitvormingsprocedure Raad:
Eenparigheid
j) Rol Europees Parlement:
Raadpleging
2. Essentie voorstel
a) Inhoud voorstel
De aanleiding voor de voorgestelde richtlijn en verordening (gezien de voorgestelde
wijzigingen van de richtlijn op bepaalde punten aanpassing van de verordening vereisen
wordt hierna gezamenlijk naar de voorgestelde richtlijn en verordening verwezen als:
het voorstel) is tweeledig. Ten eerste is momenteel sprake van suboptimale btw-inning
en controlemethoden. Het btw-gat in Europa (voor 2020 geschat op € 93 miljard) geeft
aan wat het totaal aan misgelopen btw-inkomsten is.1 Een aanzienlijk deel daarvan wordt veroorzaakt door intracommunautaire btw-carrouselfraude
(hierbij draagt een ondernemer geen btw af aan de Belastingdienst, terwijl de ondernemer
die btw wel in rekening brengt). Binnenlandse btw-fraude en btw-ontduiking, btw-ontwijking,
faillissementen, rekenfouten en administratieve fouten vormen andere oorzaken voor
het btw-gat. Ten tweede legt het huidige btw-systeem forse administratieve lasten
en nalevingskosten op. Een oorzaak hiervoor is dat de 30 jaar oude btw-regels voor
grensoverschrijdende handel niet zijn aangepast aan het zakendoen in het digitale
tijdperk.
Daarom stelt de Commissie voor technologie te gebruiken om administratieve lasten
en nalevingskosten te verminderen en tegelijkertijd fraude te bestrijden. Dit resulteert
in het voorstel betreffende btw-regels voor het digitale tijdperk.
Het voorstel ziet op (1) de modernisering van de btw-rapportageverplichtingen en e-facturatie, (2) de aanpak van de uitdagingen van de platformeconomie
en, (3) voorkoming van meerdere btw-registraties in de Europese Unie (EU) en verbetering
van het éénloketsysteem (OSS, afgeleid van One Stop Shop) dat wordt gebruikt om de btw op de verkoop van goederen op afstand vast te stellen
en te betalen. Deze onderdelen worden hierna toegelicht.
Modernisering btw-rapportageverplichtingen en e-facturatie
Ondernemers zijn naast hun btw-aangifte verplicht om een opgaaf van hun intracommunautaire
prestaties te doen. Voorgesteld wordt de verouderde rapportagelijsten te vervangen
door een digitaal rapportagesysteem waarmee belastingplichtigen (zowel intracommunautaire
leveranciers als afnemers) voortaan de gegevens elektronisch moeten toezenden.2 De belastingplichtigen moeten de gegevens binnen twee werkdagen na de (beoogde) uitreiking
van de factuur aan de Belastingdienst verzenden. De belastingdiensten moeten deze
informatie binnen één dag inzenden in het vernieuwde VAT Information Exchange System (VIES).
Het voorstel bevat daarnaast de mogelijkheid voor lidstaten om een apart digitaal
rapportagesysteem voor binnenlandse transacties in te voeren. Als een lidstaat gebruik
maakt van deze optie dient de lidstaat zich te houden aan een uniform regelgevingskader.
Lidstaten moeten zorgen voor interoperabiliteit met het eerdergenoemde digitaal rapportagesysteem
voor intracommunautaire transacties. Zo worden administratieve lasten als gevolg van
verschillende binnenlandse rapportagesystemen verminderd.
In het voorstel wordt elektronisch factureren het uitgangspunt en de papieren factuur
de uitzondering. Door elektronisch factureren als uitgangspunt te nemen wordt een
belemmering weggenomen voor lidstaten om een digitaal rapportagesysteem in te voeren.
Lidstaten behouden wel de mogelijkheid om factureren op papier toe te staan voor zover
de facturen niet zien op intracommunautaire transacties. Het format voor elektronische
facturen (e-facturen) wordt ook gewijzigd. Daarvoor is de reeds bekende en verplichte
vormgeving die geldt voor e-facturering bij overheidsopdrachten het uitgangspunt.3 De uiterlijke termijn voor uitreiking van de e-facturen is twee werkdagen na het
belastbaar feit. Aan de factuurvereisten wordt een aantal aanvullende data-elementen
toegevoegd (bijvoorbeeld het IBAN-nummer van de leverancier).
Btw-behandeling van de platformeconomie
Het voorstel bevat een nieuwe regeling ten aanzien van twee diensten: het verrichten
van personenvervoer en de kortlopende verhuur van accommodatie.4 Het doel hiervan is om een ongelijkheid weg te nemen die in deze sectoren is ontstaan
door de platformeconomie. Particulieren (niet-btw-ondernemers) en kleine ondernemers
die via platforms diensten verlenen waar geen btw op zit treden in concurrentie met
btw-ondernemers die wel btw verschuldigd zijn. De voorgestelde regeling creëert een
gelijk(er) speelveld door platforms bij fictie als verrichter van deze diensten te
bestempelen (platformfictie). Het digitale platform moet btw in rekening brengen en
voldoen als ware hij de aanbieder van de dienst. Deze platformfictie geldt wanneer
degene die de betreffende diensten feitelijk verricht («de achterliggende leverancier»)
geen btw in rekening brengt. Bijvoorbeeld wanneer de achterliggende leverancier een
particulier is of een ondernemer is die gebruik maakt van de kleineondernemersregeling.
Het digitale platform wordt dan dus voor de heffing van de btw geacht de betreffende
dienst zelf te hebben verricht (deemed supplier). Daarnaast bevat het voorstel ook een aantal verduidelijkingen van bestaande wetgeving.
Eén enkele btw-registratie in de EU (SVR) en aanpassingen e-commerce regels
In het voorstel wordt het toepassingsbereik van de OSS uitgebreid. Dit vermindert
de administratieve lasten van ondernemers, omdat zij zich minder vaak in andere lidstaten
hoeven te registreren en separaat btw-aangifte hoeven te doen. Zo wordt voorgesteld
de OSS ook voor goederenleveringen in verband met installatie of montage, goederenleveringen
aan boord van schepen, luchtvaartuigen of treinen, leveringen van gas, elektriciteit,
verwarming en koeling, en in bepaalde gevallen de binnenlandse leveringen van goederen
te laten gelden. Daarnaast wordt de OSS uitgebreid met de leveringen van tweedehandsgoederen,
antiquiteiten, kunst- en verzamelvoorwerpen. Leveringen van deze goederen zullen in
het vervolg als afstandsverkopen worden aangemerkt en belast zijn in de lidstaat van
bestemming. De bepalingen in Richtlijn 2006/112/EG betreffende btw-regels voor het
digitale tijdperk (hierna: de btw-richtlijn 2006) met betrekking tot overbrenging
van voorraad op afroep worden geschrapt per 31 december 2025. Overbrengingen van voorraden
op afroep kunnen ter vervanging van deze regeling door middel van de OSS worden aangegeven.
Ten slotte wordt de invoerregeling binnen de OSS, de IOSS (afgeleid van Import One Stop Shop), verplicht voor platforms die afstandsverkopen vanuit een derdelandsgebied verrichten
of vanuit een derde-land goederen invoeren.
b) Impact assessment Europese Commissie
In de effectenbeoordeling zijn verschillende beleidsopties geanalyseerd. Voor het
rapportagesysteem varieerden de opties van een aanbeveling voor de invoering van een
rapportagesysteem voor intracommunautaire transacties en het verzoek om gegevens in
een specifiek format aan te leveren tot een verplichting tot invoering van een rapportagesysteem
voor zowel binnenlandse als intracommunautaire transacties. De beleidsopties voor
de btw-behandeling van de platformeconomie varieerden van louter juridische verduidelijkingen
tot de invoering van een algemeen geldende platformfictie ten aanzien van alle leveringen
die door digitale platforms worden gefaciliteerd. De beleidsopties voor de btw-registratie
hadden betrekking op uitbreidingen van de OSS en de opname van een verleggingsregeling
in de OSS voor bepaalde gevallen. Volgens de Commissie is met de voorgestelde beleidsopties
het optimale evenwicht bereikt voor wat betreft doeltreffendheid, evenredigheid en
subsidiariteit.
3. Nederlandse positie ten aanzien van het voorstel
a) Essentie Nederlands beleid op dit terrein
Nederland is voorstander van maatregelen die de fraude effectief en gericht bestrijden,
zonder dat dit leidt tot onnodige stijging van administratieve- en uitvoeringlasten
voor het bedrijfsleven en de Belastingdienst. Ook erkent het kabinet het belang van
de modernisering van in bepaalde opzichten verouderde (Europese en nationale) btw-regelgeving
om de administratieve lasten te verlichten, het btw-gat te verkleinen en fraude effectiever
te kunnen bestrijden. Hierbij is het belangrijk dat er rekening wordt gehouden met
de gevolgen voor het bedrijfsleven. Het kabinet beoordeelt voorstellen ook op de uitvoerbaarheid
voor de Belastingdienst.
b) Beoordeling + inzet ten aanzien van dit voorstel
Het kabinet is voorstander van een toekomstbestendig btw-systeem met zo min mogelijk
administratieve lasten, uitvoeringskosten en effectieve fraudebestrijding. De voorgestelde
maatregelen worden over het algemeen door het kabinet als geschikte middelen beoordeeld
om deze doelstellingen te bereiken. Het voorstel heeft naar verwachting op lange termijn
positieve gevolgen voor het Nederlandse bedrijfsleven omdat het de handel binnen de
interne markt zal vereenvoudigen en in bepaalde gevallen ook de administratieve lasten
zal reduceren. Op korte termijn zullen ondernemers echter wel hun huidige werkwijze
en IT-systemen moeten aanpassen daar waar het digitale rapportageverplichtingen, de
verplichte e-factuur, de uitbreiding van de OSS, verplichte IOSS en platforms (in
de twee benoemde sectoren) betreft. Daarnaast zijn veel van de voorgestelde maatregelen
nieuw voor Nederland en behoeven daarom (ingrijpende) aanpassingen aan de IT-systemen
van de Belastingdienst. In dit kader zijn voor het kabinet de invoeringsdata van belang.
Het kabinet meent dat het voorstel een aantal aandachtspunten bevat.
Modernisering btw-rapportageverplichtingen en e-facturatie
Het kabinet heeft met interesse kennisgenomen van de maatregelen die zien op de aanpassing
van de huidige rapportagelijsten en de invoering van een digitaal rapportagesysteem.
Het kabinet is voorstander van een digitaal rapportagesysteem voor intracommunautaire
transacties, mits een dergelijk systeem daadwerkelijk structureel de administratieve
lasten voor ondernemers verlicht en de fraudebestrijding beter ondersteunt. Zorgvuldige
afstemming met belanghebbenden is van cruciaal belang om tot een systeem te komen
dat daadwerkelijk de beschreven doelstelling realiseert. Het kabinet steunt de voorgestelde
inkadering voor een optioneel rapportagesysteem voor binnenlandse transacties. Dat
biedt lidstaten de gelegenheid om, indien gewenst, een systeem in te richten dat past
binnen de maatschappelijke en economische doelstellingen van een lidstaat en tegelijkertijd
de grote diversiteit in binnenlandse rapportagesystemen die op het moment in de EU
bestaat inperkt. Dit vergemakkelijkt handel op de interne markt doordat de binnenlandse
digitale rapportagesystemen interoperabel zijn met het digitale rapportagesysteem
voor intracommunautaire transacties. Het kabinet betwijfelt wel of de voorgestelde
termijn waarbinnen uitreiking van een e-factuur moet plaatsvinden in verhouding staat
tot het nagestreefde doel. Het is namelijk van belang dat ondernemers ruimte houden
voor de inrichting van hun bedrijfsprocessen. Het kabinet is van mening dat de voorgestelde
inwerkingtredingsdatum van het nieuwe digitale rapportagesysteem (1 januari 2028)
ambitieus is, zeker gelet op het feit dat de e-factuur gekoppeld is aan de digitale
rapportageverplichting. Het is de vraag of de voor business-2-governement (B2G) ontwikkelde standaard voor e-facturatie wel toereikend is voor business-2-business (B2B) en of er wel één standaard mogelijk is. De werkbaarheid daarvan zal eerst duidelijk
moeten worden. Ook bij de aanlevering van de data van de ondernemers naar de nationale
overheid zal een zekere harmonisatie moeten worden nagestreefd om kosten veroorzaakt
door diversiteit in aanleveringssystematiek te voorkomen. Belangrijk is dat ondernemers
en de Belastingdienst de gelegenheid krijgen om zich goed voor te bereiden, maar ook
wordt de tijd nodig geacht om de details met betrekking tot e-facturatie en de daarvoor
benodigde nationale infrastructuur uit te werken voordat de richtlijn in kan gaan.
Op basis daarvan en mede afhankelijk van de termijn waarop alle benodigde informatie
en IT-specificaties duidelijk zijn, zal het kabinet zich inzetten voor een passende
inwerkingtredingsdatum waarbij de beoogde datum van 1 januari 2028 het uitgangspunt
zal zijn. Nu meer brondata zal worden uitgewisseld, is bovendien dataveiligheid een
fundamenteel aspect dat gewaarborgd moet zijn in het gehele traject van de ondernemer
naar de eigen lidstaat en uiteindelijk het vernieuwde Europese VIES en andere lidstaten.
Btw-behandeling van de platformeconomie
Ten aanzien van de invoering van een platformfictie bij kortlopende verhuur van accommodatie
en personenvervoer is het kabinet overwegend positief. Het kabinet onderschrijft het
doel om de ontstane ongelijkheid weg te nemen in deze sectoren en om de handhaving
en naleving te vergroten, waarbij moet worden voorkomen dat er nieuwe verstoringen
ontstaan. Ook hier is het van belang dat de voorgestelde maatregel proportioneel is
en het bedrijfsleven niet met onnodig hoge administratieve lasten wordt geconfronteerd.
Zeker ook wat betreft het verzamelen en aan de Belastingdienst verstrekken van informatie
door platforms. Het kabinet is voorstander van verduidelijking en harmonisering van
de plaats van dienstregels voor platformdiensten voor zover dit de juridische zekerheid
van zowel het bedrijfsleven als de Belastingdienst ten goede komt. Daarbij moet in
ogenschouw worden genomen dat als gevolg van de voorgestelde plaats van dienstregels
een -al dan niet substantiële- verschuiving van heffingsbevoegdheid en daarmee van
btw-inkomsten tussen lidstaten kan plaatsvinden.
Eén enkele btw-registratie in de EU (SVR) en aanpassingen e-commerce regels
Het kabinet is positief over de maatregelen bij de SVR (afgeleid van Single Vat Registration) waarbij meer dan nu gebruik kan worden gemaakt van de OSS en de verplichte verleggingsregelingen,
zodat verplichte btw-registraties en aangiften (en de daarmee gepaard gaande kosten
voor ondernemers) minder vaak nodig zijn. Uiteraard moet per maatregel beoordeeld
worden wat het exacte effect is voor het bedrijfsleven en de Belastingdienst. Zo vormt
een aandachtspunt dat de maatregelen voor bepaalde ondernemers (zoals ondernemers
die slechts in één of enkele lidstaten actief zijn) wellicht juist een lastenverzwaring
kan opleveren. Daarnaast vormt een aandachtspunt dat de «aangifte» via de OSS niet
kan worden gebruikt om de btw-aftrek te gelde te maken. Dat moet via een apart teruggavesysteem.
Via dit aparte teruggavesysteem duurt het vaak langer om de btw terug te krijgen.
Door uitbreiding van de OSS krijgen meer ondernemers met dit teruggavesysteem te maken.
Ook moet gewaarborgd worden dat de maatregelen uitvoerbaar zijn en tijdig zijn te
implementeren. Het is nu nog te vroeg om een definitief oordeel te hebben over bijvoorbeeld
de verplichte IOSS voor platforms, de opname van de «overbrenging eigen goederen»
via de OSS en het gegeven dat het OSS-aftrekrecht via het teruggavesysteem loopt.
c) Eerste inschatting van krachtenveld
De lidstaten en het Europees Parlement (EP) staan naar verwachting over het algemeen
net als het kabinet positief tegenover de uitgangspunten van de verschillende maatregelen
in het voorstel om de btw-regelgeving te moderniseren, harmoniseren en te vereenvoudigen
en daarmee ook het btw-gat te verkleinen. Zowel de lidstaten als het EP hebben naar
verwachting nog vragen bij de gevolgen voor de administratieve- en uitvoeringlasten
voor het bedrijfsleven en de belastingautoriteiten.
4. Beoordeling bevoegdheid, subsidiariteit en proportionaliteit
a) Bevoegdheid
Het oordeel van het kabinet ten aanzien van de bevoegdheid is positief. De rechtsgrondslag
voor zowel het voorstel voor de verordening als de richtlijn is artikel 113 VWEU.
Dit artikel geeft de EU de bevoegdheid tot het opstellen van bepalingen die betrekking
hebben op de harmonisatie van de wetgevingen inzake omzetbelasting, accijnzen en andere
indirecte belastingen, voor zover deze harmonisatie noodzakelijk is om de instelling
en de werking van de interne markt te bewerkstelligen en concurrentieverstoringen
te voorkomen.
De rechtsgrondslag is hiermee gelijk aan die van de via het voorstel te wijzigen verordening
en richtlijn. Het kabinet kan zich vinden in deze rechtsgrondslag. Op het terrein
van de interne markt heeft de EU een gedeelde bevoegdheid met de lidstaten op grond
van artikel 4, lid 2, onder a VWEU.
b) Subsidiariteit
Het oordeel van het kabinet ten aanzien van de subsidiariteit is positief. Het voorstel
heeft tot doel administratieve lastenverlichting en nalevingskosten, evenals fraude
bij grensoverschrijdende transacties te verminderen, om zo tot een goed functionerende
interne markt te komen. Dit kan niet uitsluitend worden gerealiseerd op het niveau
van de lidstaten en rechtvaardigt optreden op EU-niveau. Administratieve samenwerking
tussen de lidstaten en harmonisering van btw-regelgeving op EU-niveau zijn daarvoor
essentieel. Deze doelstellingen kunnen alleen worden verwezenlijkt door aanpassing
van de bestaande btw-richtlijn 2006 en verordeningen op EU-niveau waardoor ingrijpen
op EU-niveau noodzakelijk is.
c) Proportionaliteit
Het oordeel van het kabinet ten aanzien van de proportionaliteit is positief. Het
voorstel heeft tot doel administratieve lastenverlichting en nalevingskosten, evenals
fraude bij grensoverschrijdende transacties te verminderen, om zo tot een goed functionerende
interne markt te komen. Het voorgestelde optreden is geschikt om deze doelstelling
te bereiken omdat deze de btw-rapportageverplichtingen uniformeert, ongelijkheden
in de btw-behandeling van de platformeconomie wegneemt en het aantal benodigde btw-registraties
in de EU verlaagt. Bovendien gaat het voorgestelde optreden niet verder dan noodzakelijk
omdat aan lidstaten de mogelijkheid wordt gegeven om een eigen rapportagesysteem voor
binnenlandse transacties te onderhouden en de btw-behandeling van de platformeconomie
alleen op de kortlopende verhuur van accommodatie en personenvervoer ziet.
Een aandachtspunt bij de proportionaliteit ziet erop dat veel van de voorgestelde
maatregelen, met name degene die zien op de digitale rapportageverplichtingen en e-facturatie
en btw-behandeling van de platformeconomie, de komende tijd nog nader uitgewerkt worden
door de Commissie. De nadere uitwerking is van belang om een volledig oordeel over
de proportionaliteit van het voorstel te kunnen geven. Afhankelijk van de precieze
invulling van deze nadere uitwerking voor ondernemers en de Belastingdienst kan het
voorstel in de juiste verhouding staan tot het te bereiken doel en geschikt zijn om
het beoogde doel te bereiken.
5. Financiële consequenties, gevolgen voor regeldruk, concurrentiekracht en geopolitieke
aspecten
a) Consequenties EU-begroting
De Commissie verwacht dat het voorstel de btw-inkomsten voor de lidstaten verhoogt.
Als de btw-inkomsten voor de lidstaten toenemen zal dit ook een effect hebben op de
hoogte van de btw-afdracht van de lidstaten aan de EU. De grondslag hiervoor is namelijk
het totaal aan btw-inkomsten van een lidstaat. Een hogere btw-afdracht zal in principe
leiden tot een lagere bni-afdracht, omdat de bni-afdracht functioneert als sluitstuk
van de EU-begroting. De Commissie raamt de verhoging van de btw-inkomsten voor lidstaten
in de periode 2023–2032 tussen de € 135 miljard en € 177 miljard. Hiervan ziet € 111
miljard op de modernisering van de btw-rapportageverplichtingen en e-facturatie en
€ 24–66 miljard op de btw-behandeling van de platformeconomie.
Het kabinet is van mening dat eventueel benodigde EU-middelen gevonden dienen te worden
binnen de in de Raad afgesproken financiële kaders van de EU-begroting 2021–2027 en
dat deze moeten passen bij een prudente ontwikkeling van de jaarbegroting.
b) Financiële consequenties (incl. personele) voor rijksoverheid en/ of medeoverheden)
De Commissie geeft in de impact analyse aan dat het voorstel zal leiden tot een stijging
aan btw-opbrengsten voor de lidstaten. Deze opbrengst volgt volgens de Commissie-analyse
in het bijzonder uit een betere naleving van de btw-wetgeving en verminderde fraude.
Opbrengsten die het gevolg zijn van betere handhaving zijn niet relevant voor het
inkomstenkader en zijn dus niet beschikbaar voor lastenverlichting. De uitvoeringskosten
moeten nog door middel van een uitvoeringstoets worden vastgesteld. De budgettaire
gevolgen worden ingepast op de begroting van het beleidsverantwoordelijke departement,
conform de regels van de budgetdiscipline.
c) Financiële consequenties en gevolgen voor regeldruk voor bedrijfsleven en burger
De Commissie geeft in de impact analyse aan dat de administratieve lasten en regeldruk
voor een deel van het bedrijfsleven naar verwachting zullen afnemen door het voorstel.
In het bijzonder kan de uitbreiding van de OSS voor ondernemers die intracommunautair
opereren leiden tot een administratieve lastenverlichting en een vermindering van
de regeldruk. Deze ondernemers zullen zich immers minder vaak in andere lidstaten
hoeven te registreren voor btw-doeleinden. Ook de invoering van een digitaal rapportagesysteem
voor intracommunautaire transacties kan leiden tot een vermindering van de administratieve
lasten bij ondernemers die intracommunautair opereren. Dit komt doordat de verschillende
rapportage- en factureringsvereisten die lidstaten hanteren verder geharmoniseerd
worden. Een dergelijk rapportagesysteem kan voor sommige ondernemers echter (hoofdzakelijk
op korte termijn) leiden tot een toename van de administratieve lasten of regeldruk,
in het bijzonder voor kleine ondernemers.
Daarnaast zullen de administratieve lasten voor platforms in de twee genoemde sectoren
waarschijnlijk stijgen wanneer deze bij fictie als verrichter van de diensten worden
gezien en aangifte moeten doen.
d) Gevolgen voor concurrentiekracht en geopolitieke aspecten
De concurrentiekracht van de EU zal naar verwachting toenemen. Door de modernisering
van de btw-regelgeving op het gebied van rapportageverplichtingen, de OSS en de platformfictie
wordt beter aangesloten op de digitalisering en globalisering van de economie en worden
op lange termijn de administratieve lasten verminderd. Dit stelt ondernemers in staat
eenvoudiger en voordeliger intracommunautair zaken te doen.
6. Implicaties juridisch
a) Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving en/of sanctionering beleid
(inclusief toepassing van de lex silencio positivo)
De wijzigingen in de btw-richtlijn 2006 moeten geïmplementeerd worden in de Wet op
de omzetbelasting 1968. De verordening heeft rechtstreekse werking, maar kan op onderdelen
nadere uitwerking in nationale regelgeving behoeven. Dit zal nader onderzocht worden.
b) Gedelegeerde en/of uitvoeringshandelingen, incl. NL-beoordeling daarvan
Aan de Commissie wordt een aantal bevoegdheden toegekend tot het vaststellen van uitvoeringshandelingen.
In artikel 2 van het voorstel dat strekt tot wijziging van artikel 143 van richtlijn
2006/112 wordt voorgesteld om de Commissie de bevoegdheid te verlenen om door middel
van uitvoeringshandelingen speciale maatregelen in te voeren om bepaalde vormen van
belastingontduiking of -ontwijking te voorkomen. Dergelijke bijzondere maatregelen
omvatten
onder meer een betere waarborging van het correcte gebruik en de controle van het
IOSS-btw-identificatienummer. De toekenning van deze bevoegdheden aan de Commissie
is mogelijk, omdat er geen sprake is van essentiële onderdelen van de regelgeving.
Ook is het wenselijk omdat deze uitvoeringshandelingen dienen om een uniforme EU brede
aanpak van fraude makkelijker en sneller te maken. De keuze voor uitvoering i.p.v.
delegatie ligt hier voor de hand, omdat hiermee wordt gewaarborgd dat de verordening
volgens eenvormige voorwaarden wordt uitgevoerd en dus op deze manier fraude EU breed
op dezelfde manier wordt aangepakt. Bij de bevoegdheid tot vaststelling van uitvoeringshandelingen,
is de onderzoeksprocedure conform artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van
toepassing. Het kabinet kan hiermee instemmen omdat uitvoeringshandelingen die zien
op belastingheffing conform artikel 2, lid 2, sub b, onder v, van Verordening (EU)
nr. 182/2011 met name via de onderzoeksprocedure worden vastgesteld.
In artikelen 2, 3 en 4 van het voorstel dat strekt tot wijziging of introductie van
respectievelijk artikelen 21, 24g, 24h, 24k, 24m en 47lb van verordening 904/2010
wordt voorgesteld om de Commissie de bevoegdheid te verlenen om via uitvoeringshandelingen
de standaardformulieren voor rapportageverplichtingen nader te specificeren, het rapportagesysteem
(VIES) op te zetten, te onderhouden, te bepalen wie toegang tot het rapportagesysteem
heeft en de rollen van lidstaten en Commissie als respectievelijk controleur en verwerker
van het rapportagesysteem nader te specificeren. De toekenning van deze bevoegdheden
aan de Commissie is mogelijk, omdat er geen sprake is van essentiële onderdelen van
de regelgeving. De toekenning van deze bevoegdheden acht het kabinet wenselijk, omdat
VIES door de Commissie beheerd wordt en de aan de Commissie toegekende bevoegdheden
de nodige flexibiliteit en snelheid met zich meebrengen om het VIES correct, uniform
en efficiënt te beheren. Het kabinet kan instemmen met de keuze voor deze uitvoeringshandelingen
(i.p.v. delegatie) omdat de vast te stellen uitvoeringshandelingen erop gericht zijn
om de verordening volgens eenvormige voorwaarden uit te voeren. Bij de bevoegdheid
tot vaststelling van uitvoeringshandelingen, wordt de onderzoeksprocedure toegekend
conform artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011. Het kabinet kan hiermee instemmen
omdat uitvoeringshandelingen die zien op belastingheffing conform artikel 2, lid 2,
sub b, onder v van Verordening (EU) nr. 182/2011 met name via de onderzoeksprocedure
worden vastgesteld. Dit is wenselijk omdat de bevoegdheidstoedeling aan de Commissie
breed is geformuleerd en juist de nadere uitwerking van deze details van belang is
om te bepalen of de uitvoeringshandeling het nagestreefde doel kan bereiken.
c) Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen), dan wel voorgestelde datum
inwerkingtreding (bij verordeningen en besluiten) met commentaar t.a.v. haalbaarheid
De voorgestelde aanpassingen van de btw-richtlijn 2006 en verordening 904/2010 treden
in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad
van de EU. De richtlijn en verordening voorzien in de volgende termijnen voor implementatie
en toepassing door de lidstaten:
• o.a. niet IT-gerelateerde aanpassingen e-commerce regels: implementatie voor 31 december
2023 en toepassing met ingang van 1 januari 2024;
• o.a. SVR en btw-behandeling van de platformeconomie: implementatie voor 31 december
2024 en toepassing met ingang van 1 januari 2025;
• o.a. aanpassing regels overbrenging eigen goederen: implementatie voor 31 december
2025 en toepassing met ingang van 1 januari 2026;
• btw-rapportageverplichtingen en e-facturatie: implementatie voor 31 december 2027
en toepassing met ingang van 1 januari 2028.
Deze data lijken het kabinet in zoverre ambitieus dat aanzienlijke systeemaanpassingen
moeten worden doorgevoerd door de Belastingdienst en de Douane. Om de haalbaarheid
van de verschillende beoogde inwerkingtredingsdata definitief vast te stellen moeten
de details van de regelingen worden uitgewerkt en de gevolgen voor de IT-systemen
verder worden onderzocht.
d) Wenselijkheid evaluatie-/horizonbepaling
In de bestaande richtlijn en verordening zijn al regels vastgelegd voor periodieke
evaluaties en verslaglegging. Deze nieuwe maatregelen worden daarin meegenomen. Daarnaast
zal de Commissie, uiterlijk op 31 maart 2033, een verslag presenteren over de werking
van de interne rapportageverplichtingen in de lidstaten. In dat verslag behandelt
de Commissie de noodzaak van verdere harmonisatiemaatregelen op dit gebied en doet
zij, indien dit nodig wordt geacht, een passend voorstel voor die maatregelen.
e) Constitutionele toets
N.v.t.
7. Implicaties voor uitvoering en/of handhaving
Het volledig in kaart brengen van de administratieve- en uitvoeringsgevolgen is zowel
voor de Belastingdienst als het bedrijfsleven op korte termijn niet mogelijk. De Belastingdienst
zal de komende tijd de uitvoeringsgevolgen onderzoeken en daarbij komen o.a. de impact
op de handhaafbaarheid, personele gevolgen en de impact op de automatisering aan de
orde. Ook zal het bedrijfsleven nader geraadpleegd worden. Uit een eerste analyse
blijkt dat het voorstel impact zal hebben op de uitvoering en handhaving door de Belastingdienst.
Over het onderdeel van het voorstel dat ziet op de btw-rapportageverplichtingen en
e-facturatie kunnen de volgende algemene noties worden gedeeld.
Er zijn zoals onder 3 b) aangestipt aandachtspunten te noemen bij de maatregelen voor
een digitaal rapportagesysteem en elektronisch factureren. Voor de uitvoerbaarheid
is uniformiteit ten aanzien van begrippen en de technische wijze van rapporteren noodzakelijk.
Om de uitvoerbaarheid van de majeure wijzigingen te vereenvoudigen zou verkend kunnen
worden of een fasering wenselijk is op onderdelen van het voorstel. Dat betekent bijvoorbeeld
dat vooralsnog niet méér data worden uitgevraagd bij de ondernemer dan noodzakelijk
ter digitale vervanging van de huidige uitgevraagde data op de Opgaaf Intracommunautaire
Prestaties.
Tevens kan de implementatie van deze maatregelen pas starten nadat het nieuwe ondersteunende
automatiseringssysteem in Nederland operationeel is.
Net als voor de Belastingdienst is het ook voor het bedrijfsleven van belang dat er
bij implementatie van maatregelen in nationale wetgeving voldoende voorbereidingstijd
is tussen het moment waarop de tekst van de wetgeving en uitvoeringsregels vaststaan
en de inwerkingtreding daarvan.
8. Implicaties voor ontwikkelingslanden
N.v.t.
Indieners
-
Indiener
W.B. Hoekstra, minister van Buitenlandse Zaken
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.