Brief regering : Kabinetsappreciatie op het rapport “Gaswinning op de Noordzee – En de afspraken daarover in het Akkoord voor de Noordzee”
33 529 Gaswinning
33 450 Mariene Strategie voor het Nederlandse deel van de Noordzee
Nr. 1116 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN EN KLIMAAT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 31 januari 2023
Op 23 december jl. heb ik het onderzoeksrapport «Gaswinning op de Noordzee – En de
afspraken daarover in het Akkoord voor de Noordzee» aan uw Kamer gestuurd (Kamerstukken
33 529 en 33 450, nr. 1110) inclusief een reactie op dit rapport van de voorzitter van het Noordzeeoverleg.
Middels deze brief geef ik mijn appreciatie op dit rapport en reageer ik op de hoofdconclusies
van de voorzitter van het Noordzeeoverleg.
Zoals ik eerder stelde in mijn brief aan de Kamer van 29 juni jl. (Kamerstuk 33 529, nr. 1043) waarin ik in ben gegaan op de toezegging aan het lid Kröger om te komen tot een
plan ten aanzien van olie- en gaswinning in lijn met de doelen van Parijs, heeft dit
kabinet stevige klimaatambities die in lijn zijn met de afspraken zoals vastgelegd
in het Parijsakkoord. Daarom is in het coalitieakkoord afgesproken om uiterlijk in
2050 klimaatneutraal te zijn en de doelen voor 2030 in de Klimaatwet aan te scherpen
tot tenminste 55% CO2-reductie (ten opzichte van de emissies in 1990) en is afgesproken om het beleid te
richten op een hoger reductiedoel, namelijk 60% CO2-reductie in 2030.
In het Akkoord voor de Noordzee1 is ten eerste afgesproken dat het Nederlandse energie- en klimaatbeleid, en daarbinnen
het aardgasgebruik en -winning te allen tijde in lijn zal moeten zijn met de doelen
van het klimaatakkoord van Parijs. Dat wil zeggen, een maximale opwarming van de aarde
ruim onder 2 graden en een streven om de maximale opwarming niet boven de 1,5 graden
uit te laten komen, dan wel grenzen die worden gesteld door actualisaties van het
IPCC ten aanzien van deze doelen en de doorvertaling daarvan voor Nederland. Ten tweede
is in het Akkoord voor de Noordzee opgenomen dat de Nederlandse gaswinning op de Noordzee
in ieder geval te allen tijde onder het niveau van de binnenlandse aardgasvraag blijft
en dus slechts dient om import van nog meer buitenlands gas zoveel mogelijk te beperken.
Aan de onderzoekers van CE Delft en TNO is daarbij specifiek gevraagd te onderzoeken
of de afspraken uit het Noordzeeakkoord met betrekking tot gasvraag- en winning, binnen
het Nederlandse emissiebudget dat theoretisch kan worden afgeleid van het Parijsakkoord,
blijft. Dit is een benadering die afwijkt van de kaders zoals vastgesteld in de Klimaatwet.
Met deze brief geef ik daarom invulling aan de motie van de leden Kröger en Thijssen
waarin de regering wordt verzocht een wetenschappelijk onderbouwd afbouwpad voor fossiele
winning vast te stellen voor bestaande en eventuele nieuwe vergunningen in lijn met
het doel om temperatuurstijging tot 1,5 graden te beperken (Kamerstuk 33 529, nr. 1052).
Nederlandse aardgasproductie en binnenlandse vraag
Dit onderzoek geeft allereerst een bevestigend antwoord op de vraag of Nederlandse
aardgasproductie onder de Nederlandse vraag zal blijven. Volgens dit onderzoek zal
naar alle waarschijnlijkheid tot 2047 de binnenlandse productie onder de binnenlandse
vraag blijven. Voor de periode na 2047 is het afhankelijk van het feit of aardgas
zal worden gebruikt voor de productie van waterstof, of de binnenlandse productie
de vraag nog steeds niet zal overschrijden. De onderzoekers hebben hierbij naar verschillende
gasproductie scenario’s gekeken. Ook in een optimistisch productiescenario, waarin
het versnellingsplan gaswinning op de Noordzee (Kamerstuk 33 529, nr. 1058) is meegenomen, blijft de binnenlandse gasproductie in ieder geval tot 2047 onder
de binnenlandse vraag naar aardgas.
Volgens het rapport komen zo’n 90% van de emissies van aardgas vrij bij het gebruik
hiervan, bijvoorbeeld voor het verwarmen van onze huizen of bij de productie van elektriciteit.
Het meest effectief is dan ook om het verbruik van aardgas zo snel als mogelijk (in
de komende decennia) af te bouwen. Het kabinet zet daar ook op in door onder andere
isolatieprogramma’s, aardgasvrije wijken, de «zet de knop om» campagne, verduurzaming
van de glastuinbouw, elektrificatie van de industrie, opwekking van hernieuwbare elektriciteit
en de ontwikkeling van groene waterstofproductie. Daarnaast benadrukt dit rapport
ook dat de emissie die gepaard gaat met de productie en transport van binnenlands
geproduceerd aardgas vele malen (zo’n 5 tot 6 keer) lager is dan het meeste gas dat
wordt geïmporteerd uit andere landen (met als enige uitzondering het aardgas dat via
pijpleidingen uit Noorwegen komt). Daarom is het ten aanzien van de mondiale CO2-emissies beter voor het klimaat om het benodigde gas in Nederland te winnen in plaats
van dat aardgas te importeren, mits dat veilig en verantwoord kan en zolang aardgas
nog noodzakelijk is in onze energietransitie. Daarnaast draagt binnenlandse gasproductie
bij aan de gasleveringszekerheid en biedt het ook economische voordelen zoals werkgelegenheid,
gasbaten en behoud van kennis en infrastructuur die ingezet kan worden ten behoeve
van de energietransitie.
Aansluiting gaswinning bij doelen Parijsakkoord
In dit onderzoek is aangesloten bij de randvoorwaarden zoals opgenomen in bijlage 4
van het Akkoord voor de Noordzee (Bijlage bij Kamerstuk 33 450, nr. 68). Dit zijn de voorwaarden waarvan de Noordzeeoverleg partijen vinden dat het onderzoek
ten minste aan zou moeten voldoen. Eén daarvan is dat de verwachte Nederlandse cumulatieve
CO2-emissies van de economie als geheel, waaronder van aardgasverbruik, niet hoger mag
zijn dan het koolstofbudget van Nederland. Dit op basis van het 80% waarschijnlijkheid
scenario van het IPCC voor een opwarming van max 1,5 graad. Hier concludeert het onderzoek
dat de verwachte Nederlandse cumulatieve CO2-emissies van de economie als geheel hoger zullen zijn dan het geconstrueerde koolstofbudget
dat de onderzoekers op basis hiervan hebben vastgesteld.
Het kabinet hanteert geen (nationale) budgetbenadering voor het vaststellen van (nationale)
klimaatdoelen. Immers het kabinetsbeleid is gericht op 60% CO2-reductie in 2030 en een netto nul uitstoot in 2050, passend binnen de afspraken zoals
vastgelegd in het Parijsakkoord. Internationaal zijn er geen specifieke verdelingsprincipes
afgesproken, op basis waarvan een nationaal koolstofbudget kan worden vastgesteld
en de budgetbenadering wordt internationaal ook niet breed toegepast als beleidsdoel
op nationaal niveau.
De Europese klimaatwet bevat als bindende doelstelling om uiterlijk in 2050 in de
EU netto nul broeikasgasemissies te realiseren. Dat is eerder dan mondiaal gemiddeld
benodigd volgens het IPCC 1,5 graden scenario waarbij een beperkte en tijdelijke overschrijding
van 1,5 graden wordt geaccepteerd. Het doel van de EU en Nederland om in 2050 netto
nul uitstoot van broeikasgassen te bereiken, oftewel per saldo 100% reductie, gaat
daarmee verder dan wat het IPCC aangeeft dat wereldwijd gemiddeld nodig is. Het klimaatakkoord
van Parijs2 onderkent dat het voor ontwikkelingslanden langer zal duren voor een piek in de emissies
wordt bereikt en daarmee impliciet ook dat het langer zal duren voor ze netto-nul
emissies bereiken. Verder wordt van ontwikkelde landen verwacht dat ze het voortouw
(blijven) nemen door economie-brede reductiedoelen te stellen (art. 4.4) en het mobiliseren
van klimaatfinanciering (art. 9.3).
Hoewel er internationaal geen specifieke verdelingsprincipes zijn afgesproken, en
de mogelijkheden voor landen om nationaal klimaatneutraal te worden ook sterk afhankelijk
zijn van nationale omstandigheden, sluit dit aan bij het uitgangspunt dat van ontwikkelde
landen mag worden verwacht dat ze eerder netto-nul emissies bereiken dan zich nog
ontwikkelende landen. Daarmee zijn de Nederlandse en EU-klimaatdoelen voor 2030 en
2050 in lijn met de afspraak dat ontwikkelde landen, waaronder Nederland en de EU,
het voortouw nemen bij de bestrijding van klimaatverandering.
Reactie Noordzeeoverleg
In haar brief geeft de voorzitter van het Noordzeeoverleg aan dat de begeleidingscommissie
zeer tevreden is met het uitgevoerde onderzoek en dat het de uitkomsten er van onderschrijft.
Hoewel het onderzoek in opdracht van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat
is uitgevoerd, is het nadrukkelijk de bedoeling geweest dat dit onderzoek conform
de voorwaarden door het Noordzeeoverleg gesteld werd uitgevoerd. Ik constateer hierbij
dat dit is gebeurd. Daarbij ga ik ook in op de uitnodiging van het Noordzeeoverleg
om gezamenlijk een plan te ontwikkelen om de introductie van klimaat neutrale gassen
op de Noordzee te bevorderen en te versnellen.
Tot slot
Het kabinet blijft zich onverkort inspannen om 60% reductie van CO2-emissies in 2030 te halen met als doel om uiteindelijk in 2050 tot een klimaatneutraal
energiesysteem te komen. Hiermee wordt voldaan aan de afspraken zoals vastgelegd in
het Parijsakkoord. Ook wordt voldaan aan de afspraken zoals vastgelegd in het Akkoord
voor de Noordzee. Dat is ten eerste dat het Nederlandse energie- en klimaatbeleid
te allen tijde in lijn zal moeten zijn met de doelen van het klimaatakkoord van Parijs.
De tweede afspraak is dat de Nederlandse gaswinning op de Noordzee in ieder geval
te allen tijde onder het niveau van de binnenlandse aardgasvraag blijft. Deze studie
en de afspraken zoals vastgelegd in het Akkoord voor de Noordzee, vormen het wetenschappelijk
onderbouwde afbouwpad van gaswinning van het kabinet, zoals gevraagd in motie van
de leden Kröger en Thijsen. De klimaatdoelen van het kabinet zijn hierbij leidend.
Daarbij richt het kabinet zich zowel op energiebesparing, de opschaling van duurzame
energieproductie, alsmede de afbouw van de vraag naar fossiele brandstoffen en daarmee
ook de noodzaak voor de productie daarvan. Dat laat echter onverlet dat in de transitiefase
naar een volledig duurzaam energiesysteem aardgas nog steeds een belangrijke rol vervult
in onze energiehuishouding. Het feit dat de productie van aardgas op de Noordzee tot
significant minder CO2-emissies leidt, speelt hierbij een belangrijke rol.
De Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat, J.A. Vijlbrief
Indieners
-
Indiener
J.A. Vijlbrief, staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat