Brief regering : Bemiddeling met betrekking tot het vergoedingsrecht inzake video on demand en schikking civiele procedures Stobi c.s./Staat/Thuiskopie
29 838 Auteursrechtbeleid
Nr. 109
BRIEF VAN DE MINISTER VOOR RECHTSBESCHERMING
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 26 januari 2023
1. Inleiding
Bij brief d.d. 18 mei 2022 heeft uw Kamer mij gevraagd of ik bereid ben een bemiddelende
rol te vervullen in de discussie over het schrappen van de uitzondering voor het beschikbaar
stellen van filmwerken voor het publiek in artikel 45d, tweede lid, van de Auteurswet.
Door de uitzondering te schrappen wordt het recht op een proportionele billijke vergoeding
naar video on demand uitgebreid. Bij brief d.d. 14 juni 2022 heb ik uw Kamer geantwoord
daartoe bereid te zijn (Kamerstuk 29 838, nr. 107). Bij brief d.d. 8 december 2022 heeft uw Kamer mij om een beschrijving van de stand
van zaken van deze bemiddeling verzocht. In de voorliggende brief informeer ik u,
mede namens de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, over de bemiddelingspoging
(paragraaf 2). Ik maak van de gelegenheid gebruik uw Kamer met deze brief ook te informeren
over de schikking die is bereikt tussen de Staat en Stichting de Thuiskopie (hierna:
Thuiskopie) enerzijds en een aantal fabrikanten en importeurs van blanco CD’s en DVD’s
anderzijds, ter beëindiging van enkele langlopende geschillen over thuiskopievergoedingen
die zijn geheven in de periode 2003–2014 (paragraaf 3).
2. Bemiddeling met betrekking tot het vergoedingsrecht inzake video on demand
Filmmakers (dat wil zeggen eenieder die tot het ontstaan van een Nederlands filmwerk
een daartoe bestemde bijdrage van scheppend karakter heeft geleverd) en acteurs, hebben
tot dusverre onvoldoende meegeprofiteerd van de exploitatie van dat filmwerk via video
on demand. Zowel Rodap (een samenwerkingsverband van filmproducenten, omroepen en
distributeurs) als Pam (een samenwerkingsverband van beroepsorganisaties en collectieve
beheersorganisaties van scenarioschrijvers, regisseurs en acteurs) en Fair (een collectieve
beheersorganisatie voor de overige filmmakers) willen daarin verbetering aanbrengen.
Partijen verschillen echter van mening over de wijze waarop dit het beste kan gebeuren.
Rodap wil het bestaande systeem van zelfregulering verbeteren. Anders dan bij de totstandkoming
van de eerdere afspraken over een proportionele billijke vergoeding voor video on
demand zijn inmiddels vrijwel alle in Nederland gevestigde filmproducenten bij Rodap
aangesloten. Bovendien hebben vrijwel alle binnen- en buitenlandse video on demand
exploitanten die in Nederland diensten verrichten zich thans nadrukkelijk aan zelfregulering
gecommitteerd. Rodap heeft mij laten weten dat het als onderdeel van een pakket (tarief)afspraken
heeft aangeboden om alle filmmakers en acteurs (dus niet alleen de scenarioschrijvers,
hoofdregisseurs hoofdrolacteurs) van alle Nederlandse filmproducties (dus niet alleen
de Nederlandse filmwerken die na 1 juli 2015 zijn voltooid) voor exploitatie via video
on demand met terugwerkende kracht tot 1 januari 2020 alsnog te compenseren.
Pam is hierover nog niet met Rodap in onderhandeling getreden. Zij hebben aangegeven
pas afspraken te willen maken als zeker is dat in de wet wordt vastgelegd dat makers
recht hebben op een verplicht collectief bij de exploitant uit te oefenen proportionele
billijke vergoeding voor video on demand. Dat zou betekenen dat met zo’n wettelijke
verankering in ieder geval ook filmmakers en acteurs van EU- en EER-filmwerken voor
de vergoeding in aanmerking komen. Op grond van artikel 18 van het Verdrag inzake
de werking van de Europese Unie (VWEU) is (in)directe discriminatie op grond van nationaliteit
namelijk verboden. Mogelijk kunnen ook filmmakers die hebben bijgedragen aan filmwerken
uit derde landen (zoals Hollywoodproducties uit de Verenigde Staten van Amerika) vanwege
het assimilatiebeginsel uit artikel 5 van de Berner Conventie aanspraak maken op de
vergoeding. Gelet op het feit dat het gaat om de interpretatie van een bestaande verdragsverplichting
is het geven van uitsluitsel daarover aan de rechtsprekende macht voorbehouden.
Ik heb in overleg met belanghebbenden partijen, waaronder Rodap en Pam, onderzocht
of het mogelijk is de wettelijke regeling van het filmauteurscontractenrecht anders
op te zetten teneinde een brug te slaan tussen de door voornoemde partijen ingenomen
standpunten. Enerzijds is voorgesteld filmmakers en acteurs het recht te geven op
een aanvullende billijke vergoeding voor video on demand dat door hun collectieve
beheersorganisaties wordt uitgeoefend bij de eindexploitant. Er zou dan een wetsvoorstel
in procedure worden gebracht waarmee dat – op nadrukkelijke wens van Pam – in de wet
wordt neergelegd, zodat filmmakers en acteurs niet afhankelijk zijn van de vrijwillige
medewerking van filmproducenten en video on demand aanbieders aan zelfregulering.
Anderzijds is voorgesteld om dat vergoedingsrecht alleen opgeld te laten doen wanneer
op de onderliggende exploitatieovereenkomsten tussen filmmakers en auteurs met de
filmproducent – waarin het beschikbaarstellingsrecht waarop de exploitatie middels
video on demand is gebaseerd wordt (geacht te zijn) overgedragen- Nederlands recht
van toepassing is. Dit was in mijn compromisvoorstel dat met de betrokken partijen
is besproken tot uitdrukking gebracht door de vergoedingsaanspraken uit het hoofdstuk
in de Auteurswet over het filmauteursrecht te lichten en deze in het hoofdstuk over
de exploitatieovereenkomst onder te brengen. Dit om tegemoet te komen aan de nadrukkelijke
wens van Rodap om een dam op te werpen tegen het wegvloeien van de vergoedingen naar
het buitenland (zonder dat daar in principe ook een betaalstroom in tegenovergestelde
richting tegenover staat, omdat er in het buitenland nog nauwelijks vergelijkbare
vergoedingsregelingen bestaan), wat negatieve consequenties heeft voor de Nederlandse
audiovisuele sector.
Met belanghebbende partijen is besproken dat ik over de juridische (on)mogelijkheid
van mijn compromisvoorstel advies zou inwinnen bij de commissie auteursrecht en bij
de ambtenaren van de Europese Commissie. De commissie auteursrecht heeft geen schriftelijk
advies uitgebracht, maar concludeert op 16 december 2022 op basis van de beraadslagingen
over de gewijzigde opzet van het filmauteurscontractenrecht dat op voorhand niet met
zekerheid valt te zeggen dat het beperken van de regeling tot de door Nederlands recht
beheerste exploitatieovereenkomsten volledig verenigbaar is met het non-discriminatiebeginsel
(artikel 18 van het VWEU), dat zich immers ook uitstrekt tot indirecte discriminatie.
Ook vanuit het perspectief van het internationaal auteursrecht staat niet buiten kijf
dat een vergoedingsaanspraak inzake video on demand buiten het bereik van het beginsel
van nationale behandeling valt, zoals neergelegd in o.a. de Berner Conventie. Dat
is alleen zo, als de aanspraak is aan te merken als een contractuele kwestie en niet
als een substituut voor een exclusief recht. Er is geen heldere rechtspraak op dit
vlak. De commissie auteursrecht merkt op dat de Wet auteurscontractenrecht in 2020,
vijf jaar na de inwerkingtreding, extern en onafhankelijk is geëvalueerd door onderzoekers
van het Instituut voor Informatierecht van de Universiteit van Amsterdam en de Universiteit
Leiden onder auspiciën van het Wetenschappelijk Onderzoeks- en Documentatiecentrum
van het Ministerie van Justitie en Veiligheid. De uitkomst van het onderzoek is aan
de Tweede Kamer gestuurd (Bijlage bij Kamerstuk 33 308, G). Door de onderzoekers wordt gepleit voor een contractuele kwalificatie, hetgeen
volgens de commissie auteursrecht verdedigbaar is, maar die interpretatie wordt niet
in alle rechtsgeleerde literatuur gedeeld. Ieder wettelijk ingrijpen waarbij partijen
verplichtingen worden opgelegd, roept de discussie op of er sprake is van recht in
de zin van artikel 5 van de Berner Conventie. Alleen een rechterlijk oordeel kan hierover
duidelijkheid bieden. Op 16 december 2022 hebben de ambtenaren van de Europese Commissie
eveneens gewezen op het spanningsveld met artikel 5 van de Berner Conventie. Zij hebben
daarnaast aangegeven dat zij menen dat de voorgestelde constructie op gespannen voet
staat met het non-discriminatiebeginsel van artikel 18 van het VWEU.
De belanghebbenden partijen zijn op 22 december 2022 over de inhoud van de uitgebrachte
adviezen geïnformeerd. Aan partijen is meegedeeld dat het in het kader van de bemiddeling
ontwikkelde compromisvoorstel niet (ook niet in een enigszins gewijzigde vorm) zal
worden doorgezet. Dat heeft geen zin, omdat daarin geen gulden middenweg bestaat die
voldoende zekerheid biedt ten aanzien van de juridische houdbaarheid. Het ligt daarom
in eerste instantie op de weg van het kabinet, en in het bijzonder de Staatssecretaris
van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en mijzelf, om in het kader van de afronding
van het wetsvoorstel wijziging auteurscontractenrecht een keuze te maken tussen een
wettelijke regeling of zelfregulering. Bij deze uitwerking in het wetsvoorstel worden
in ieder geval betrokken het eerdergenoemde evaluatieonderzoek, de door de Tweede
Kamer in de vorige samenstelling aanvaarde motie van het lid Van den Berge c.s. (Kamerstukken
35 454 en 35 317, nr. 9), het rondetafelgesprek in de Tweede Kamer van 30 maart 2022 over de Auteurswet,
de reacties van belanghebbende partijen op het ambtelijke voorontwerp inzake de wijziging
van de Wet auteurscontractenrecht, het advies van de commissie auteursrecht over dat
voorontwerp, eerdere brieven aan uw Kamer over dit onderwerp, alsmede relevante wetenschappelijke
bijdragen. Ons voornemen is het wetsvoorstel in maart 2023 in de Ministerraad voor
te leggen met het oog op het vragen van advies aan de Afdeling advisering van de Raad
van State. Wij zien uit naar de inhoudelijke behandeling van het wetsvoorstel in uw
Kamer nadat de Afdeling advisering van de Raad van State daarover heeft geadviseerd
en de regering op dat advies in het nader rapport heeft gereageerd.
3. Schikking civiele procedures Stobi c.s./Staat/Thuiskopie
In 2015 en 2016 zijn door Stichting Overlegorgaan Blanco Informatiedragers (vertegenwoordiger
van fabrikanten en importeurs van CD’s en DVD’s), Conrexx Technology B.V., Dexxon
Datamedia and Storage B.V., Freecom Technologies B.V., Maxell Europe Ltd, Sony Europe
B.V. en Imation Europe B.V. (hierna gezamenlijk: Stobi c.s.) procedures aanhangig
gemaakt tegen Thuiskopie en de Staat. Thuiskopie heeft vervolgens in een van deze
procedures de Staat in vrijwaring opgeroepen. Kort samengevat stellen Stobi c.s. zich
in de procedures op het standpunt dat de thuiskopieheffingen in de periode 2003–2014
te hoog waren omdat zij:
– niet voldoende rekening hielden met het feit dat deze gegevensdragers ook door zakelijke
gebruikers (en dus niet: natuurlijke personen die zonder direct of indirect commercieel
oogmerk en uitsluitend voor eigen oefening, studie of gebruik de reproducties vervaardigen
als bedoeld in artikel 16c van de Auteurswet) werden gebruikt;
– ten onrechte compenseerden voor het maken van kopieën van werken en andere materialen
uit illegale bron;
– onvoldoende rekening hielden met het feit dat er door de begunstigden van de thuiskopie-exceptie
(consumenten in Nederland) ook andere opslagmedia dan CD’s en DVD’s werden gebruikt.
In de vrijwaringsprocedure heeft Thuiskopie gesteld dat de Staat Thuiskopie moet vrijwaren,
deels op grond van eerdere afspraken tussen de Staat en Thuiskopie en deels uit hoofde
van zijn verantwoordelijkheid als wetgever. In september 2020 heeft de rechtbank Den
Haag de vorderingen van Stobi c.s. gedeeltelijk toegewezen. Partijen hebben vervolgens
appel, respectievelijk incidenteel appel tegen deze vonnissen ingesteld. In november
2021 heeft de mondelinge behandeling in de appelprocedures plaatsgevonden bij het
gerechtshof Den Haag.
Na de mondelinge behandeling bij het gerechtshof hebben partijen besloten onderhandelingen
over een schikking aan te gaan. De overwegingen die hierbij voor de Staat een rol
speelden waren met name de complexiteit, de duur, de kosten en de onzekere uitkomsten
van de gerechtelijke procedures. De onderhandelingen hebben tot de volgende schikking
geleid. De Staat en Thuiskopie zullen gezamenlijk een bedrag van 12 miljoen euro voldoen
ter beëindiging van de geschillen. Het aandeel van de Staat hierin bedraagt 8 miljoen
euro. Omdat er naast Stobi c.s. mogelijk andere claimanten zijn die beschikken over
een vergelijkbare, niet verjaarde vordering over de thuiskopieheffingen op blanco
CD’s en DVD’s in de periode 2003–2014, is onderdeel van het schikkingsarrangement
dat een deel van het overeengekomen schikkingsbedrag door partijen gezamenlijk op
een escrowrekening zal worden gestort. Deze escrowrekening kan worden aangewend t.b.v.
nakomende claims.
Het aandeel van de Staat in deze schikking is gedekt binnen de begroting van het Ministerie
van Justitie en Veiligheid. De schikking houdt geen erkenning van aansprakelijkheid
in. Onderdeel van de schikking is voorts dat de lopende procedures bij het gerechtshof
Den Haag zullen worden geroyeerd.
De Minister voor Rechtsbescherming,
F.M. Weerwind
Indieners
-
Indiener
F.M. Weerwind, minister voor Rechtsbescherming