Brief regering : Vervallen tijdelijke voorzieningen COVID-19
35 434 Tijdelijke voorzieningen op het terrein van het Ministerie van Justitie en Veiligheid in verband met de uitbraak van COVID-19 (Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid)
35 457
Regels over een tijdelijke voorziening voor de betekening van exploten op grond van
het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en wijziging van de Loodsenwet, de Algemene
wet inzake rijksbelastingen, de Invorderingswet 1990, de Algemene wet inkomensafhankelijke
regelingen en de Luchtvaartwet BES in verband met de uitbraak van COVID-19 (Verzamelspoedwet
COVID-19)
35 497
Tijdelijke voorzieningen op het terrein van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur
en Wetenschap en het Ministerie van Justitie en Veiligheid, en tot wijziging van enkele
wetten op het terrein van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, het
Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat, het Ministerie van Justitie en Veiligheid
en het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (Tweede Verzamelspoedwet COVID-19)
35 449 (R2147) Tijdelijke voorzieningen voor de Rijksoctrooiwet 1995 in verband met de uitbraak
van COVID-19 (Tijdelijke rijkswet voorziening Rijksoctrooiwet 1995 COVID-19)
Nr. 25
BRIEF VAN DE MINISTER VOOR RECHTSBESCHERMING
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 5 december 2022
Bij brief van 24 november 2022 stelden de leden van de vaste commissie voor Justitie
en Veiligheid mij enkele vragen, die ik hieronder beantwoord.
De vragen hadden betrekking op de verlenging van de geldigheidsduur van een aantal
voorzieningen die zijn getroffen bij het begin van de COVID-19-epidemie. De wettelijke
basis voor deze voorzieningen is gelegen in de Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en
Veiligheid, de Verzamelspoedwet COVID-19, de Tweede Verzamelspoedwet COVID-19 en de
Tijdelijke rijkswet voorziening Rijks-octrooiwet 1995 COVID-19.
De beantwoording van de vragen in deze brief geschiedt mede namens de Minister voor
Justitie en Veiligheid.
Voornemens tot het laten vervallen van voorzieningen
In de bijlage bij deze brief worden de thans geldende tijdelijke voorzieningen op
basis van deze wetten opgesomd. Daarbij is per voorziening aangegeven wat de voornemens
zijn ter zake van verdere verlenging. Zoals daaruit blijkt is het voornemen om de
meeste van de voorzieningen niet opnieuw te verlengen bij gelegenheid van de volgende
verlengingsdatum (1 februari 2023).
Reden daarvoor is dat de omstandigheden niet meer van dien aard zijn dat het behoud
daarvan nog langer noodzakelijk zal zijn, ook niet indien het aantal besmettingen
verder zou toenemen. Daarbij maak ik het voorbehoud dat indien vóór die datum toch
blijkt van een ingrijpende wijziging van de omstandigheden alsnog tot verdere verlenging
zou kunnen worden besloten. Daarbij valt dan te denken aan de situatie dat bijvoorbeeld
mutaties van het virus zouden leiden tot een veel grotere besmettelijkheid daarvan
of tot ernstiger ziektebeelden dan we nu waarnemen.
Met de aankondiging van beëindiging per 1 februari a.s. wordt uitvoering gegeven aan
de toezegging bij eerdere verlengingen dat voorzieningen niet rauwelijks beëindigd
zullen worden, maar dat dit tenminste twee maanden van te voren zal worden aangekondigd.
Dat geeft belanghebbenden de gelegenheid rekening te houden met deze wijzigingen.
Voor de goede orde merk ik op dat in de verlengingsbesluiten tot op heden twee voorzieningen
zijn meegenomen die behoren tot de portefeuille van de Minister van Economische Zaken
(nr. 1, inzake de Rijksoctrooiwet 1995) of van de Minister van Financiën (nr. 32,
inzake de Wet op het accountantsberoep) behoren. Deze brief heeft geen betrekking
op de door hun te nemen besluiten ten aanzien van verlenging.
Voorzieningen waarvoor nog geen voornemen tot verval bestaat
Voor een deel van de voorzieningen bestaat op dit moment nog geen concreet voornemen
tot beëindiging. Het betreft de volgende voorzieningen (de nummers verwijzen naar
de nummers in de bijlage:)
• Nrs. 4, 5, 28, 29 en 37 (diverse voorzieningen met betrekking tot het gebruik van
videoconferentie in de rechtspraak):
Deze voorzieningen maken het mogelijk dat zittingen of bijeenkomsten doorgang kunnen
vinden langs digitale weg, indien bijvoorbeeld een fysieke bijeenkomst uitgesteld
zou moeten worden bij ziekte/zelfisolatie van één van de partijen in het geding. Het
is aannemelijk dat bij een toename van het aantal besmettingen of de ernst van het
ziektebeeld direct weer behoefte aan deze voorzieningen zal bestaan. Wij vinden het
te kwetsbaar om op dit moment al tot het verval van de grondslag daarvan te besluiten.
• Nr. 34 (mogelijkheid tot van afname van celmateriaal):
Dit blijft vooralsnog een wenselijk middel om op te kunnen treden tegen «coronaspugers»
en dient in het bijzonder de bescherming van handhavers. Het vaststellen of inderdaad
een risico op besmetting bestaat kan van belang zijn voor de eventuele strafwaardigheid
van dat gedrag. De al permanent bestaande mogelijkheid om bloed af te nemen is niet
toereikend om zo’n besmetting vast te stellen en vormt trouwens ook een ingrijpender
inbreuk op de lichamelijke integriteit.
• Nr. 35: Bestuursdwang door de voorzitter van een veiligheidsregio
Artikel 34 van de Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid stelt buiten twijfel
dat de voorzitter van de veiligheidsregio een door hem vastgestelde noodverordening
ook kan handhaven met bestuursdwang of een dwangsom. Het is niet wenselijk discussie
over deze mogelijkheid te krijgen.
Voor elk van de hiervoor genoemde voorzieningen bestaat het voornemen om tot permanente
regeling daarvan te komen. De voorstellen daarvoor worden voorbereid. In de hiervoor
weergegeven standpunten over de wenselijkheid van verlenging speelt de stand van zaken
rond de permanente regeling daarvan geen rol.
Andere vervaldata
Voor sommige tijdelijke voorzieningen gelden op dit moment andere vervaldata. Het
betreft de volgende voorzieningen:
• De artikelen 15 en 22 van de Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid bepalen
dat een te late openbaarmaking van de jaarrekening van een NV, respectievelijk BV,
niet als onbehoorlijke taakvervulling van het bestuur kan worden aangemerkt indien
dat te wijzen is aan de gevolgen van de uitbraak van COVID-19. Deze artikelen hebben
een niet verlengbare vervaldatum van 1/2/2023 en blijven dus gelden tot die datum.
• Artikel 23 van de Tweede Verzamelspoedwet COVID-19 (tijdelijke verhoging van de leeftijdsgrens
voor aanstelling als raadsheer-plaatsvervanger/rechter-plaatsvervanger) vervalt per
15 juli 2023 tenzij voor die datum een besluit tot verlenging van de geldigheid daarvan
wordt genomen. Bij gelegenheid van het debat met de Eerste Kamer over de staat van
de rechtsstaat op 21 juni 2022 is vanuit deze Kamer de wens uitgesproken dat die voorziening
zal worden verlengd na deze vervaldatum. Ik heb in reactie daarop aangegeven dat ik
deze wens deel. Een wetsvoorstel daartoe is inmiddels voor consultatie uitgezonden.
De Minister voor Rechtsbescherming,
F.M. Weerwind
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
F.M. Weerwind, minister voor Rechtsbescherming