Brief regering : Verdrag inzake luchtdiensten tussen het Koninkrijk der Nederlanden, ten behoeve van Sint Maarten, en IJsland; Brussel, 30 maart 2022
36 255 (R2176) Verdrag inzake luchtdiensten tussen het Koninkrijk der Nederlanden, ten behoeve van Sint Maarten, en IJsland; Brussel, 30 maart 2022
A/ Nr. 1
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN
Ter griffie van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen op
25 november 2022.
De wens dat het verdrag aan de uitdrukkelijke goedkeuring van de Staten-Generaal wordt
onderworpen kan door of namens een van de Kamers of door ten minste vijftien leden
van de Eerste Kamer dan wel dertig leden van de Tweede Kamer of door de Gevolmachtigde
Minister van Sint Maarten te kennen worden gegeven uiterlijk op 25 december 2022.
Aan de Voorzitters van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 21 november 2022
Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, eerste en derde lid, en artikel 5, eerste
en tweede lid, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen, de Raad van
State van het Koninkrijk gehoord, heb ik de eer u hierbij ter stilzwijgende goedkeuring
over te leggen het op 30 maart 2022 te Brussel tot stand gekomen Verdrag inzake luchtdiensten
tussen het Koninkrijk der Nederlanden, ten behoeve van Sint Maarten, en IJsland (Trb. 2022, nr. 39).
Een toelichtende nota bij het verdrag treft u eveneens hierbij aan.
De goedkeuring wordt voor Sint Maarten gevraagd.
Aan de Gouverneur van Sint Maarten is verzocht hogergenoemde stukken op 25 november
2022 over te leggen aan de Staten van Sint Maarten.
De Gevolmachtigde Minister van Sint Maarten is van deze overlegging in kennis gesteld.
De Minister van Buitenlandse Zaken,
W.B. Hoekstra
TOELICHTENDE NOTA
I. Inleiding
De luchtvaartrelatie tussen Sint Maarten en IJsland wordt op dit moment geregeld in
de op 22 maart 1950 te 's-Gravenhage tot stand gekomen Overeenkomst tussen de regering
van het Koninkrijk der Nederlanden en de regering van de Republiek IJsland betreffende
luchtvervoer (hierna: de Overeenkomst), die op diezelfde datum voor het gehele Koninkrijk
in werking is getreden (Stb. 1950, nr. 526). Onderhandelingen die plaatsvonden tijdens de ICAO Civil Aviation Negotiations (ICAN) op 22 oktober 2015 in Antalya, Turkije, hebben geleid tot het Verdrag inzake
luchtdiensten tussen het Koninkrijk der Nederlanden, ten behoeve van Sint Maarten,
en IJsland (met Bijlagen) (hierna: het Verdrag), dat ingevolge artikel 21, tweede
lid, bij inwerkingtreding, in de relatie tussen Sint Maarten en IJsland, de Overeenkomst
zal vervangen. De Overeenkomst blijft van kracht in de relaties tussen het Europese
en het Caribische deel van Nederland (de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius
en Saba), Aruba en IJsland. Op 20 september 2021 is in Brussel het Verdrag inzake
luchtdiensten tussen het Koninkrijk der Nederlanden, ten behoeve van Curaçao, en IJsland
tot stand gekomen (Trb. 2021, nr. 125) die bij inwerkingtreding de Overeenkomst zal vervangen in de relatie tussen Curaçao
en IJsland. Aruba heeft (nog) niet aangegeven met IJsland in onderhandeling te willen
treden over een verdrag inzake luchtdiensten.
Het Verdrag strekt ertoe de luchtvaartverbindingen tussen Sint Maarten en IJsland
te regelen en valt vanwege de liberale inhoud in de categorie «Open Skies», waarin
wordt voorzien in een zo groot mogelijke operationele en commerciële vrijheid voor
de luchtvaartmaatschappijen. Het Verdrag legt de voorwaarden vast waaronder luchtvaartmaatschappijen
van beide landen luchtdiensten kunnen instellen en exploiteren van, naar en via hun
onderscheiden grondgebieden.
Het Verdrag betreft verplichtingen tussen staten, maar bevat naar het oordeel van
de regering een ieder verbindende bepalingen in de zin van de artikelen 93 en 94 Grondwet
die aan de door IJsland aangewezen luchtvaartmaatschappijen rechtstreeks rechten toekennen.
Het betreft artikel 3, tweede lid, aanhef, onder a en c (aanwijzing en verlening van
vergunningen) in combinatie met het recht van Sint Maarten als vervat in artikel 4,
eerste lid, aanhef, onder a en c (intrekking van vergunningen), artikel 3, derde lid
(beginnen met exploitatie na verlening van vergunning) en de te exploiteren routes
vervat in Bijlage I bij het Verdrag.
Verder worden aan de door de respectieve partijen aangewezen luchtvaartmaatschappijen
rechtstreeks rechten toegekend of plichten opgelegd in de bepalingen met betrekking
tot toepassing van wetten (artikel 5, eerst en tweede lid), commerciële mogelijkheden
(artikel 9), douanerechten en heffingen (artikel 10, eerste tot en met vierde lid),
vermijden van dubbele belasting (artikel 12), eerlijke concurrentie (artikel 13, eerste
en tweede lid), tarieven (artikel 14, eerste lid), intermodale diensten (artikel 15)
en het regime voor de uitvoering van niet-geregelde vluchten/chartervluchten vastgelegd
in Bijlage II.
II. Artikelsgewijze toelichting
Artikel 1 (Begripsomschrijvingen)
Artikel 1 bevat omschrijvingen van enkele in het Verdrag voorkomende, voor luchtvaartverdragen
gebruikelijke, begrippen.
Artikel 2 (Verlening van rechten)
In artikel 2 worden de rechten aangegeven die in het kader van het Verdrag worden
verleend, te weten het recht van overvlucht en technische landing, en de andere in
het Verdrag vastgelegde rechten. De rechten vallen alleen toe aan een luchtvaartmaatschappij
wanneer die overeenkomstig artikel 3 is aangewezen door het eigen land en voldoet
aan de voorwaarden van artikel 3.
Artikel 3 (Aanwijzing en verlening van vergunningen) en artikel 4 (Intrekking van
vergunningen)
Voor het exploiteren van de overeengekomen luchtdiensten wordt in artikel 3 de aanwijzing
van één of meerdere luchtvaartmaatschappij(en) geregeld. Ook wordt bepaald onder welke
voorwaarden de benodigde exploitatie- en technische vergunningen worden verleend.
Artikel 4 geeft de luchtvaartautoriteiten van elke partij het recht om de aan de door
de andere partij aangewezen luchtvaartmaatschappij(en) verstrekte exploitatie- of
technische vergunningen te weigeren, in te trekken, op te schorten, te beperken of
daaraan voorwaarden te verbinden.
Artikel 5 (Toepassing van wetten)
In artikel 5 wordt bepaald dat bij het vliegen met en de exploitatie van de luchtvaartuigen
van de door de ene partij aangewezen luchtvaartmaatschappij dient te worden voldaan
aan wet- en regelgeving van de andere partij ten aanzien van de binnenkomst op, het
verblijf binnen of het vertrek uit het grondgebied van deze partij. Dit geldt ook
voor passagiers, bemanning of vracht.
Artikel 6 (Erkenning van bewijzen)
In artikel 6 wordt bepaald dat bewijzen van luchtwaardigheid, bewijzen van bevoegdheid
en vergunningen uitgereikt of geldig verklaard in overeenstemming met de wetten en
regelgeving van de ene partij, en die nog van kracht zijn, zullen worden erkend als
geldig door de andere partij, mits deze voldoen aan de minimale eisen van het op 7 december
1944 te Chicago tot stand gekomen Verdrag inzake de internationale burgerluchtvaart
(Stb. 1947, nr. 165 en Trb. 1959, nr. 45) (Verdrag van Chicago). Elke partij behoudt echter het recht om bewijzen en vergunningen
te weigeren die door de andere partij aan haar eigen onderdanen zijn toegekend.
Artikel 7 (Veiligheid) en artikel 8 (Beveiliging van de luchtvaart)
De bepalingen over de veiligheid en beveiliging van de luchtvaart zijn neergelegd
in de artikelen 7 en 8. Hierin zijn een procedure en een aanpak (inclusief de zogenaamde
platforminspecties) geregeld indien Sint Maarten of IJsland twijfels heeft over de
wijze waarop de veiligheids- en beveiligingsstandaard door de andere partij wordt
nageleefd en gecontroleerd. Bij gerede twijfel kunnen consultaties plaatsvinden. Indien
maatregelen uitblijven, bieden artikel 7, vierde lid, en artikel 8, achtste lid, de
mogelijkheid om de vluchtuitvoering door de luchtvaartmaatschappijen van en naar elkaars
grondgebied te weigeren, dan wel de vergunningen te weigeren, in te trekken, op te
schorten, te beperken, of daaraan voorwaarden te verbinden. Verder wordt verwezen
naar de door de Internationale Organisatie voor de Burgerluchtvaart (ICAO) vastgestelde
veiligheids- en beveiligingsstandaarden, die voor zover van toepassing bij de wederzijdse
luchtvaartbetrekkingen tussen Sint Maarten en IJsland in acht moeten worden genomen.
Artikel 9 (Commerciële mogelijkheden)
Artikel 9 biedt de aangewezen luchtvaartmaatschappij(en) van elk van de partijen de
mogelijkheid om op het grondgebied van de andere partij commerciële activiteiten uit
te voeren in overeenstemming met de wet- en regelgeving van de andere partij. Zo biedt
het artikel de aangewezen luchtvaartmaatschappij(en) de mogelijkheid om op het grondgebied
van de andere partij kantoren te openen bestemd voor de bevordering en verkoop van
luchtdiensten, gespecialiseerd personeel te zenden naar en te doen verblijven op het
grondgebied van de andere partij in overeenstemming met de wetten en voorschriften
van de andere partij. Het derde lid bepaalt dat de aangewezen luchtvaartmaatschappijen
het recht hebben op het grondgebied van de andere partij zelf haar gronddiensten te
verrichten («self-handling») of, naar keuze, voor al deze diensten of een deel daarvan
een keuze te maken uit concurrerende agenten. Het vijfde lid geeft de aangewezen luchtvaartmaatschappijen
het recht inkomsten om te wisselen en naar hun land over te maken. Het zesde lid staat
de aangewezen luchtvaartmaatschappijen toe lokale uitgaven in lokale valuta te betalen.
Het zevende lid staat de aangewezen luchtvaartmaatschappijen toe onder voorwaarden
samenwerkingsregelingen op het gebied van de verkoop aan te gaan, zoals vast af te
nemen plaatsen, code-sharing of leaseregelingen met een luchtvaartmaatschappij van
elk van de partijen en onder voorwaarden met een luchtvaartmaatschappij van een derde
land.
Artikel 10 (Douanerechten en heffingen)
Artikel 10 bevat een bepaling over vrijstelling van douanerechten, accijnzen, inspectiekosten
en andere nationale rechten en lasten die elk van de partijen, op basis van wederkerigheid,
kan verlenen aan de aangewezen luchtvaartmaatschappij(en) van de andere partij voor
zover dat is toegestaan door haar nationale wetgeving. Dit artikel bepaalt dat luchtvaartuigen
van de aangewezen luchtvaartmaatschappijen die op de internationale routes onder het
Verdrag opereren, alsmede de in het artikel opgesomde goederen, vrijgesteld zijn van
heffingen en belastingen, met inbegrip van douanerechten, accijnzen en inspectiekosten
die elk van de partijen kan verlenen aan de aangewezen luchtvaartmaatschappijen van
de andere partij, op voorwaarde dat de in het artikel opgesomde goederen aan boord
van het luchtvaartuig blijven of onder toezicht van de douane blijven totdat zij weer
worden uitgevoerd of overeenkomstig de douanevoorschriften een andere bestemming hebben
gekregen. Het vijfde lid bepaalt dat overeenkomstig EU-regelgeving IJsland in de toekomst
een belasting op brandstof kan opleggen tussen een punt op het grondgebied van IJsland
en het grondgebied van een andere lidstaat van de Europese Unie of een lidstaat van
de Europese Economische Ruimte of een lidstaat van de Europese Vrijhandelsassociatie.
Artikel 11 (Gebruikersheffingen)
In artikel 11 zijn partijen overeengekomen dat de gebruikersheffingen die worden opgelegd
voor het gebruik van de luchthavens en de luchtvaartfaciliteiten rechtvaardig, redelijk
en niet onredelijk discriminatoir moeten zijn, op basis van gelijkheid worden verdeeld
over de verschillende categorieën gebruikers en niet minder gunstig mogen zijn dan
de heffingen die gelden voor de eigen luchtvaartmaatschappijen voor vergelijkbare
internationale diensten.
Artikel 12 (Vermijden van dubbele belasting)
Artikel 12 bepaalt dat winsten en inkomsten uit de exploitatie van luchtvaartuigen
in het internationaal verkeer die door aangewezen luchtvaartmaatschappijen van een
partij worden behaald, belastbaar zijn op het grondgebied van de partij waar de feitelijke
leiding van de luchtvaartmaatschappij is gevestigd, tenzij een verdrag inzake het
vermijden van dubbele belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en
naar het vermogen tussen de partijen anders bepaalt.
Artikel 13 (Eerlijke concurrentie)
Artikel 13 bepaalt dat de aangewezen luchtvaartmaatschappijen op een eerlijke en gelijke
wijze moeten concurreren op de in het Verdrag overeengekomen internationale luchtdiensten.
Verder bepaalt het tweede lid van dit artikel dat er geen eenzijdige beperkingen opgelegd
mogen worden ten aanzien van omvang van het verkeer/capaciteit, frequentie of regelmatigheid
van internationale luchtdiensten of van het type luchtvaartuig, tenzij dit nodig is
vanwege redenen op het gebied van douane, techniek, exploitatie of milieu uit hoofde
van uniforme voorwaarden die in overeenstemming zijn met artikel 15 van het Verdrag
van Chicago. Het vierde lid bepaalt dat dienstregelingen in beginsel niet ter goedkeuring
behoeven te worden ingediend.
Artikel 14 (Tarieven)
Artikel 14 bepaalt onder welke voorwaarden de aangewezen luchtvaartmaatschappijen
de tarieven zelfstandig kunnen vaststellen en onder welke voorwaarden de partijen
kunnen interveniëren. Op tarieven geheven door de aangewezen luchtvaartmaatschappijen
van Sint Maarten voor vervoer binnen de Europese Economische Ruimte is de op 2 mei
1992 te Oporto tot stand gekomen Overeenkomst betreffende de Europese Economische
Ruimte (
Trb. 1992, 132) van toepassing.
Artikel 15 (Intermodale diensten)
Artikel 15 bepaalt dat partijen ook het verrichten van intermodale diensten/vervoer
van vracht door de lucht en over land en/of water kunnen toestaan met inachtneming
van de geldende wetten en voorschriften.
Artikelen 16–24 (Procedurele bepalingen)
De artikelen 16 tot en met 24 bevatten louter procedurele standaardbepalingen met
betrekking tot overleg en regeling van geschillen (artikel 16), wijzigingen (artikel 17),
beëindiging (artikel 18), toepasselijkheid (artikel 19), registratie bij de Internationale
Burgerluchtvaartorganisatie (artikel 20) en inwerkingtreding (artikel 21). Artikel 21,
tweede lid, bepaalt dat bij inwerkingtreding van het Verdrag de Overeenkomst, in de
relatie tussen Sint Maarten en IJsland, wordt vervangen. In de relaties tussen het
Europese en het Caribische deel van Nederland (de openbare lichamen Bonaire, Sint
Eustatius en Saba), Aruba, en IJsland blijft de Overeenkomst van kracht.
III. Bijlagen
De Bijlagen bij het Verdrag vormen een integrerend onderdeel van het Verdrag.
Bijlage I bij het Verdrag bevat in deel 1 de routetabel die de overeengekomen diensten
specificeert voor de aangewezen luchtvaartmaatschappijen van beide partijen. Het beschrijft
het recht van de aangewezen luchtvaartmaatschappijen van Sint Maarten en IJsland om
voor het exclusieve vervoer van vracht commercieel vervoer uit te voeren tussen twee
andere landen zonder het eigen land aan te doen (zevende vrijheidsrechten). Verder
is geregeld dat de door IJsland aangewezen luchtvaartmaatschappijen niet het recht
hebben om de overeengekomen diensten uit te voeren tussen Sint Maarten en Nederland
(inclusief Saba, Sint Eustatius en Bonaire), Sint Maarten en Curaçao en Sint Maarten
en Aruba. In deel 2 en deel 3 van Bijlage 1 zijn bepalingen opgenomen met betrekking
tot respectievelijk de operationele flexibiliteit en de vervanging van luchtvaartuigen.
In Bijlage II is een regime voor de uitvoering van niet-geregelde vluchten/chartervluchten
vastgelegd.
Bijlage I bij het Verdrag, voor zover het de routetabel in deel 1 betreft, is aan
te merken als uitvoerend van aard. Verdragen tot wijziging van dit deel van Bijlage
I behoeven op grond van artikel 7, onderdeel f, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking
verdragen geen parlementaire goedkeuring, tenzij de Staten-Generaal zich thans het
recht tot goedkeuring terzake voorbehouden.
IV. Koninkrijkspositie
Het Verdrag, met Bijlagen, zal ingevolge artikel 19 van het Verdrag voor wat betreft
het Koninkrijk der Nederlanden, alleen voor Sint Maarten gelden.
De Minister van Buitenlandse Zaken,
W.B. Hoekstra
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
W.B. Hoekstra, minister van Buitenlandse Zaken
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.