Brief regering : Reactie publicatie SCP Gevestigd, maar niet thuis. Eerste bevindingen uit de Survey Integratie Migranten (SIM 2020)
32 824 Integratiebeleid
Nr. 378
BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 14 november 2022
De Nederlandse samenleving is een diverse samenleving. Alle Nederlanders horen de
vrijheid te krijgen om zichzelf te kunnen ontplooien, gelijkwaardige kansen te krijgen
en zich thuis te voelen ongeacht waar hun wieg (of die van hun ouders of voorouders)
heeft gestaan. Een vitale en weerbare samenleving is gebouwd op inclusie en gelijkwaardige
kansen. Dat is helaas nog niet altijd het geval in onze samenleving. Wij hebben nog
werk te verzetten. Nog veel te vaak worden mensen op basis van hun herkomst uitgesloten
en gediscrimineerd. Hierbij ontvangt uw Kamer, zoals verzocht, mijn reactie op de
publicatie – «Gevestigd, maar niet thuis. Eerste bevindingen uit de Survey Integratie
Migranten» (SIM 2020) – van het Sociaal Cultureel Planbureau (SCP). Dit rapport geeft
inzicht in de posities in Nederland van mensen met een migratieachtergrond en hoe
deze worden ervaren. Tevens informeer ik u over de stand van zaken met betrekking
tot mijn toezeggingen aan de heer Van Baarle tijdens het Commissiedebat Inburgering
en Integratie van 20 april (Kamerstuk 32 824, nr. 361) omtrent het herzien van het beleidsvocabulaire rondom integratie van het Ministerie
van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Ook informeer ik u over mijn toezegging van
19 april, 20221 inzake het opstarten van een verkenning op het gebied van de terminologie naar herkomst.
Achtergrond van en toelichting bij het onderzoek
Sinds de jaren 80 van de vorige eeuw voert het SCP op verzoek van het Ministerie van
Sociale Zaken en Werkgelegenheid periodiek grootschalig enquêteonderzoek uit onder
groepen met en zonder migratieachtergrond.
Dit onderzoek vindt om de vijf jaar plaats en heeft als doel om inzicht te verwerven
in de sociaaleconomische en sociaal-culturele aspecten van het integratieproces2.
Het SCP constateert op basis van het SIM 2020 dat er sprake is van «opmerkelijke dynamiek
en – vaak – spectaculaire vooruitgang in de maatschappelijke positie van de onderzochte
groepen, vooral tussen generaties». In totaal zijn 5.323 (netto) vragenlijsten ingevuld
door respondenten met een Turkse (n=696), Marokkaanse (n=570), Surinaamse (n=638),
Caribisch-Nederlandse (n=592), Somalische (n=519), Iraanse (n=855), en Poolse achtergrond
(n=682). Daarnaast is er ook een groep zonder migratieachtergrond (n=771) bevraagd.
Voor de groepen met migratieachtergrond zijn leden van de eerste en tweede generatie
bevraagd met uitzondering van de personen met Poolse migratieachtergrond waar het
onderzoek zich alleen op de eerste generatie richt die na 1 januari 2004 in Nederland
is gearriveerd.
Het SCP laat in het SIM 2020 zien dat er sprake is van een enorme sprong in opleidingsniveau
tussen de eerste en tweede generatie, waarbij vooral het opleidingsniveau van tweede
generatie van personen met Turkse, Marokkaanse en Somalische achtergrond fors gegroeid
is. Bij deze groepen ligt het aantal personen in de tweede generatie dat minimaal
mbo-niveau heeft grofweg tweemaal zo hoog als bij de eerste generatie, en ook hoger
dan onder de bevolking zonder migratieachtergrond. Ook op het gebied van arbeidsparticipatie
valt op dat de tweede generatie vaker aan het werk is. En in vergelijking met de groep
zonder migratieachtergrond is dit gelijk of zelfs hoger. Verder maakt het SCP-rapport
inzichtelijk dat personen met migratieachtergrond frequent contact hebben met zowel
personen van hun eigen herkomstgroep als personen zonder migratieachtergrond: er is
sprake van «dubbele bindingen» en overbruggende contacten. Personen zonder migratieachtergrond
verkeren daarentegen juist vaak in eigen kring: bijna 80% gaat in de vrije tijd weinig
of niet om met personen met een migratieachtergrond. Volgens het SCP is de verklaring
daarvoor gelegen in de zogenoemde «ontmoetingskansen»: iets minder dan driekwart van
de bevolking bestaat uit personen zonder migratieachtergrond en de kans dat zij een
persoon zonder migratieachtergrond tegenkomen is groter dan omgekeerd.
Een constatering uit het onderzoek is dat de tweede generatie met migratieachtergrond
een aanzienlijk betere structurele positie heeft dan de eerste generatie, tegelijkertijd
ervaart dat er in Nederland (heel) vaak sprake is van discriminatie en uitsluiting.
Deze generatie voelt zich minder goed gerepresenteerd in het Nederlandse parlement,
heeft minder (sociaal) vertrouwen in de Nederlandse regering en beoordeelt Nederland
als minder gastvrij in vergelijking met de eerste generatie. Deze resultaten laten
zien dat het gevoel van acceptatie en inclusie geen gelijke tred houdt met sociaaleconomische
positie.
Het SCP geeft aan dat de bovenstaande resultaten uit het SIM 2020 in lijn zijn met
de zogeheten integratie paradox. Die houdt in dat personen met migratieachtergrond die meer «geworteld» zijn en een
betere structurele positie hebben, vaker uitsluiting en discriminatie ervaren. Het
SCP geeft ook aan dat juist deze generatie die hier geboren is, zich onderdeel voelt
en is van de samenleving en daardoor extra geraakt is.
Appreciatie en samenlevingsperspectief
Nederland is van oudsher een samenleving waar mensen uit verschillende landen hun
onderkomen vinden3. We hebben een diverse samenleving waarin er voor discriminatie en racisme geen ruimte
zou mogen zijn. Dit kabinet streeft naar gelijkwaardige kansen voor iedereen. Dit
SCP-rapport laat zien dat we daar als samenleving nog niet zijn.
Ik vind het een zorgwekkende constatering dat juist de tweede generatie meer uitsluiting
en discriminatie ervaart, terwijl zij hier geboren en getogen is. Het rapport laat
zien dat het gevoel van acceptatie en inclusie geen gelijke tred houdt met sociaaleconomische
positie. Een bevinding waar we als kabinet werk van maken, maar nog een lange weg
in hebben te gaan. In lijn met de integratie-paradox heeft de tweede generatie een grotere arbeidsmarktparticipatie en onderwijsparticipatie,
waardoor juist deze generatie meer kans heeft om geconfronteerd te worden met uitsluitingsprocessen.
Deze tweede generatie is in Nederland geboren en getogen en beoordeelt haar sociale
en maatschappelijk omgeving vanuit een zelfbewuste en kritische houding, is wellicht
minder dan de eerste generatie geneigd om de verklaring van achterstand, achterstelling
en uitsluiting bij zichzelf te zoeken en eist – terecht – eenzelfde behandeling en
positie als vergelijkbare anderen op in onze samenleving. De structurele verbetering
van de positie van de tweede generatie en hun grotere zelfbewustzijn zie ik als een
proces van emancipatie en worteling wat ik een mooie ontwikkeling vind. Als Minister
van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zet ik mij graag in om dit proces te ondersteunen
in het streven naar een inclusievere en gelijkwaardigere samenleving. Een samenleving
waar eenieder geen plek hoeft op de eisen, maar deze vanzelfsprekend heeft.
Samen met andere leden van het kabinet zet ik mij in om discriminatie en racisme aan
te pakken. Mensen moeten zichzelf kunnen zijn en niemand mag uitgesloten worden op
grond van godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht, seksuele
geaardheid of op welke grond dan ook, zoals artikel 1 van de Grondwet voorschrijft.
Op 19 september 20224 heeft uw Kamer het Nationaal Programma tegen discriminatie en racisme ontvangen.
Dit programma geeft mede invulling aan de versterking van de aanpak van discriminatie
en racisme, die het vorige kabinet in 2021 heeft aangekondigd brengt de reeds ingezette
versterkingen en nieuwe versterkingen in de aanpak van discriminatie bijeen. Het Ministerie
van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft onlangs een agenda5 tegen discriminatie en racisme aan uw Kamer gepresenteerd met daarin de ambities
van de bewindspersonen van OCW om discriminatie en racisme in al hun beleidsterreinen
tegen te gaan voor de komende vier jaar. Ook het programma Verdere integratie op de
arbeidsmarkt (VIA)6 dat zich richt op het bevorderen van gelijkwaardige kansen op de arbeidsmarkt voor
personen met een migratieachtergrond is één van de voorbeelden van onze inzet. Op
14 juli, 20227 heb ik daarnaast het Actieplan arbeidsdiscriminatie aan de Kamer toegestuurd met
daarin een brede aanpak die ziet op het tegengaan van discriminatie, het bevorderen
van gelijkwaardige kansen en het vergroten van bewustzijn rondom diversiteit en inclusie.
Dit actieplan is in samenwerking met een groot aantal betrokkenen uit de samenleving
tot stand gekomen.
Om tot een versterking van de aanpak tegen discriminatie en racisme te kunnen komen
is een intersectionele benadering één van de aandachtspunten van de rijksoverheid,
zoals ook staat benoemd in het Nationaal Programma. Een intersectionele benadering
is een wisselwerking van de gestapelde gronden op basis waarvan mensen discriminatie
en racisme ervaren. Met het hanteren van een intersectionele blik zou voorkomen kunnen
worden dat uitsluiting en benadeling van sommige groepen of specifieke vormen van
discriminatie over het hoofd wordt gezien, bijvoorbeeld bij vrouwen met een hoofddoek.
Daarom zijn wij samen met het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap bezig
om in de vorm van een pilot een methode te ontwikkelen en testen waarbij beleidsambtenaren
van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap ondersteund worden om intersectioneel
te denken en werken8.
De intersectionele blik is ook van belang in relatie tot de onderzoeksuitkomsten uit
de SCP-publicatie. De publicatie laat zien dat hoewel de 2e generatie hier geboren en getogen is en een betere maatschappelijke positie heeft,
zij nog steeds discriminatie en racisme ervaren. We moeten oog hebben voor de verscheidenheid
binnen groepen met een migratieachtergrond. De publicatie laat nadrukkelijk het belang
en de urgentie van de combinatie van een integratie- en samenlevingsbeleid zien. Om
tot een inclusieve samenleving te komen bouw ik op mijn visie van 5 april 20229 die ook eerder aan uw Kamer is voorgelegd. In deze brief heb ik aangegeven dat we
naast het integratieperspectief voor de eerste generatie ook aandacht moeten hebben
voor de krachtige bestrijding van discriminatie en voor het samenlevingsperspectief
voor de «ontvangende samenleving» en voor nieuwkomers en hun kinderen. Als kabinet
nemen wij onze verantwoordelijkheid voor de krachtige bestrijding van discriminatie
en racisme. In het proces om naar een inclusievere samenleving te komen, doe ik een
beroep op de gehele samenleving. We zijn immers met elkaar de samenleving. We hebben
samen de verantwoordelijkheid om bij te dragen aan een land waar iedereen zich thuis
voelt, ongeacht hun herkomst, religie, seksuele geaardheid, leeftijd, beperking of
andere mogelijke (achtergronds)kenmerken
Het samenlevingsperspectief reikt verder dan de eerste generatie en legt de verantwoordelijkheid
voor een inclusieve samenleving bij de gehele samenleving neer. Inclusie vergt wat
mij betreft gelijkwaardigheid, wederkerigheid en open en actief luisteren naar elkaar.
Het werken aan een inclusievere samenleving doen we voor en met elkaar. Een voorbeeld
hiervan is het Nationaal Programma dat is opgesteld onder coördinatie van de Nationaal
Coördinator tegen Discriminatie en Racisme (NCDR) in nauwe samenwerking met de departementen
en heeft hij een groot aantal gesprekken gevoerd met burgers en maatschappelijke organisaties.
Er is onder andere gesproken met Black Lives Matter (BLM), Ctrl-Alt-Delete, Samenwerkingsverband
Marokkaanse Nederlanders, Inspraakorgaan Turken, SPIOR, COC, Indisch Platform, Ninsee,
Comité 21-maart, Contactorgaan Moslims en Overheid en OCAN.
De WRR heeft in het rapport Samenleven in Verscheidenheid. Beleid voor een migratiesamenleving aangegeven dat de verscheidenheid in Nederland zal blijven toenemen en dat de grotere
vlottendheid van migratie de sociale samenhang op lokaal niveau onder druk kan zetten.
Doordat steeds meer (arbeids-)migranten korter in Nederland verblijven is het volgens
de WRR lastiger om elkaar te leren kennen, routines te ontwikkelen en contacten aan
te gaan. De toenemende vlottendheid heeft daarom consequenties voor de sociale samenhang
in wijken. Eerder onderzoek heeft ook aangetoond dat er sprake is van negatieve beeldvorming
over elkaar, uitsluiting10 en discriminatie11. Op basis van wetenschappelijke inzichten constateert het Ministerie van Sociale
Zaken en Werkgelegenheid dat sociaal contact een belangrijke rol kan spelen in het
creëren van vertrouwen en saamhorigheid en in het tegengaan van negatieve beeldvorming
en discriminatie. Daarom zet het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zich
in voor het bevorderen van overbruggend contact tussen mensen met verschillende achtergronden.
In samenwerking met Movisie hebben wij daarom het project Respectvol Samenleven opgezet om initiatieven die zich richten op sociaal contact zichtbaar en vindbaar
te maken en deze initiatieven te ondersteunen met bestaande kennis. Via de decentralisatie-uitkering
voorkomen van discriminatie en bevorderen van samenleven heeft het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid daarnaast een impuls aan
20 gemeenten gegeven om bij te dragen aan de sociale samenhang op lokaal niveau. We
hebben daarnaast ook het voornemen om aan het einde van dit jaar opnieuw een impuls
te geven aan gemeenten die aangegeven hebben hier belangstelling voor te hebben. Voorbeelden
van concrete projecten zijn stads- of wijkdialogen, campagnes om een sociale norm
uit te dragen, georganiseerde ontmoetingsactiviteiten, trainingen «hoe om te gaan
met discriminatie» aan vrijwilligers.
Taal en terminologie
Ook taal en terminologie kunnen leiden tot uitsluiting. Daarom heb ik tijdens het
Commissiedebat Inburgering en Integratie van 20 april jl. aan de heer Van Baarle toegezegd
om ons beleidsvocabulaire12 te beoordelen en te herzien. Taal en terminologie doen ertoe, daarom zal ook het
Jaarrapport Integratie veranderen in de Rapportage Integratie en Samenleven. Op 19 april
202213 heb ik bij de beantwoording van vragen van lid Van Baarle (DENK) over de nieuwe CBS-indeling
naar herkomst de Kamer ook geïnformeerd over de verkenning, die wij zullen starten
naar welke terminologie naar herkomst het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
zal gaan hanteren. Deze verkenning zit momenteel in de aanbestedingsfase. In de verkenning
zal een onderzoek van kwantitatieve en kwalitatieve aard worden opgezet naar de voorkeur
en beleving van terminologie naar herkomst bij een diverse en representatieve groep14 die een weerspiegeling is van de Nederlandse samenleving. Over de uitkomsten van
dit onderzoek zal ik de Kamer voor de zomer van 2023 informeren.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
C.E.G. van Gennip
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
C.E.G. van Gennip, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid