Brief regering : Beleidsreactie op het advies van de Raad voor Cultuur over 'Archeologie bij de tijd'
32 820 Nieuwe visie cultuurbeleid
Nr. 484
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 8 november 2022
Op 11 februari 2022 ontving uw Kamer het advies «Archeologie bij de tijd» van de Raad
voor Cultuur (bijlage bij Kamerstuk 32 820, nr. 460). Dit advies is op mijn verzoek opgesteld in het kader van de door uw Kamer verzochte
evaluatie van het archeologiestelsel (motie van het lid Beckerman c.s.).1 Mijn adviesvraag is in samenspraak met de sector tot stand gekomen en maakt gebruik
van diverse onderzoeken die in de afgelopen twee jaar zijn uitgevoerd.2,
3 De adviescommissie van de Raad stond onder voorzitterschap van dr. Alexander Rinnooy
Kan.
In deze brief ga ik in op de adviezen die de Raad heeft gegeven en geef ik aan welke
stappen ik, samen met de betrokken partijen, wil zetten. Dit doe ik na een gespreksronde
die in het afgelopen half jaar heeft plaatsgevonden en met gebruikmaking van de vele
door mij ontvangen schriftelijke reacties. Voor de ontvangen inbreng ben ik zeer erkentelijk.
Hoewel soms kritisch is de grondtoon altijd constructief.
In de ontvangen reacties worden ook onderwerpen naar voren gebracht die niet direct
raken aan de adviezen van de Raad, bijvoorbeeld de selectie en deponering van vondsten.
Zaken als deze zal ik betrekken bij de door mij voor begin 2023 toegezegde beleidsreactie
op de bredere beleidsdoorlichting erfgoed.4 In deze brief beperk ik mij tot de hoofdlijnen van het advies van de Raad.
Het advies van de Raad en het met de sector doorlopen traject geven aanleiding tot
diverse verbeteracties. In mijn meerjarenbrief Cultuur heb ik hiervoor vanaf 2023
een reeks van € 5 mln. in 2023, € 6 mln. in 2024 en 2025 en vanaf 2026 structureel
€ 5 mln. euro vrijgemaakt voor maatregelen ter versterking van de archeologiesector.5 Deze brief biedt de nadere uitwerking daarvan.
Aangezien de Erfgoedwet niet geldt voor Caribisch Nederland hebben de evaluatie en
het advies van de Raad alleen betrekking Europees Nederland. Bij de uitvoering van
de in deze brief aangekondigde maatregelen zal desalniettemin steeds gekeken worden
of het mogelijk is deze voor het gehele koninkrijk van toepassing te laten zijn. Dit
geldt in ieder geval voor de regelingen bij de fondsen. Archeologie is daarnaast een
van de onderwerpen binnen het Cultuurconvenant 2022–2025 dat met de openbare lichamen
van Caribisch Nederland is gesloten.6
Archeologie
Archeologisch onderzoek verrijkt en verdiept het verhaal van onze samenleving. Het
maakt het verleden tastbaar en beleefbaar. We doen kennis op over ons verleden die
we niet op andere wijze kunnen verkrijgen. De «big history» boeken die de afgelopen
jaren verkooprecords braken hadden niet geschreven kunnen worden zonder archeologisch
onderzoek. Soms is het onderzoek spectaculair, zoals van de vondst van een Romeins
tempelcomplex bij Herwen eerder dit jaar; in de meeste gevallen is het onderzoek minder
aansprekend maar draagt het wel bij aan onze kennis van het verleden.7 Ogenschijnlijk paradoxaal, zeker voor het bredere publiek, is dat niet het doen van
opgravingen, maar het daar waar mogelijk behouden van archeologische waarden in de
bodem (in situ) het hoofddoel van het beleid is. De gedachte hierbij is echter dat we door niet
nu maar later op te graven daar nog meer van leren, aan de hand van nieuwe inzichten
en vragen en met behulp van nu nog niet beschikbare methoden en technieken.
Het gaat er immers om dat de kennis uit archeologisch onderzoek zoveel mogelijk meerwaarde
oplevert voor ons als samenleving: voor het vertellen van het verhaal van onze herkomst
en ons verleden, nu en aan toekomstige generaties, maar ook voor verder wetenschappelijk
onderzoek. Archeologische kennis kan ook inspiratie bieden voor de inrichting van
ons land, bijvoorbeeld door oude structuren te verwerken bij nieuwe ontwikkelingen.
Denk hierbij aan Matilo bij Leiden, waar een park in de vorm van een Romeins legerkamp
is gerealiseerd. Om de impact van archeologie voor de samenleving te vergroten doet
de Raad voor Cultuur en zijn advies «Archeologie bij de tijd» belangrijke aanbevelingen.
Want juist nu is de archeologische monumentenzorg actueel. Nederland is de komende
jaren, onder meer vanwege de energietransitie en de woningbouwopgave, in verbouwing
en het is belangrijk dat daar waar de schop in de grond gaat tijdig nagedacht wordt
over het effect op archeologische waarden. Dit kan kansen bieden voor het behoud van
die waarden in de bodem, voor het gebruiken ervan als inspiratie voor nieuwe ontwikkelingen
en voor het vergaren van nieuwe kennis.
Algemeen beeld
Wat de Raad voor Cultuur betreft is er binnen het archeologisch stelsel in Nederland
veel dat goed gaat. Volgens de Raad is er dan ook geen fundamentele stelselwijziging
noodzakelijk. Dit beeld komt ook terug in de meeste door mij ontvangen reacties. Desalniettemin
zijn er diverse verbeteringen gewenst. Vier thema’s worden daarbij door de Raad onderscheiden:
1) Capaciteit en deskundigheid bij gemeenten
2) De kwaliteit en diepgang van archeologisch onderzoek
3) Publieksbereik en publieksparticipatie
4) De archeologische (arbeids)markt
Ik ga hieronder in op de aanbevelingen per thema en voeg er een vijfde thema aan toe:
5) Archeologie en de verbouwing van Nederland
Het Nederlandse archeologiebestel wordt grosso modo gevormd door het samenspel van drie formele partijen: uitvoerders/onderzoekers, overheden
en initiatiefnemers.8 Informeel is er daarnaast een niet te onderschatten bijdrage vanuit burgerinitiatieven,
vrijwilligers in de archeologie en regionale erfgoedinstellingen. Een eerste conclusie
die ik trek op basis van alle inzichten en rapporten is dat, als we de gewenste verbeteringen
willen doorvoeren, dit alleen kan als al deze partijen met elkaar samenwerken en ieder
vanuit hun verantwoordelijkheid een aandeel nemen in de te zetten stappen. Ik kom
hier aan het slot van deze brief op terug.
Bij twee partijen wil ik apart stilstaan: de initiatiefnemer en de «gewone» archeoloog,
als subgroep van de uitvoerders/onderzoekers. Uit hun inbreng in de evaluatie blijkt
namelijk dat zij zich niet altijd gewaardeerd voelen. De initiatiefnemers vinden dat
zij in hun rol als ontwikkelaar veel meer zijn dan «verstoorder» van het erfgoed.
Hun bijdrage aan een leefomgeving met identiteit, waarin het verhaal van het verleden
doorklinkt wordt te weinig gezien. Zij geven aan zich niet te kunnen vinden in delen
van het advies van de Raad en hadden intensiever gehoord willen worden. Desalniettemin
zijn zij bereid om mee te werken aan verbeteringen van het bestel. De archeoloog,
de man of vrouw die dagelijks in het veld werkt, of die als specialist nadere analyses
doet, geeft aan zich geregeld gemangeld te voelen tussen enerzijds de prijsdruk van
de markt en de wensen van initiatiefnemers, en anderzijds de professionele standaarden
van het vak.
Het ingewikkelde is dat beide invalshoeken waar zijn. Het is mijn stellige overtuiging
dat de gewenste verbeteringen in het archeologisch bestel alleen dan gerealiseerd
kunnen worden als we voor verschillende perspectieven als deze oog houden. De vraag
die uiteindelijk beantwoord moet worden is niet wat voor individuele groepen het beste
is, maar waar we als samenleving het meest aan hebben. De maatregelen die in deze
brief worden aangekondigd zijn vanuit die overtuiging tot stand gekomen.
Capaciteit en deskundigheid bij gemeenten
• De Raad adviseert het Rijk meer financiële middelen voor archeologie beschikbaar te
stellen aan gemeenten.
• De Raad adviseert het Rijk het stelsel zodanig in te richten dat de kwaliteit van
de archeologie overal tenminste aan een zeker basisniveau voldoet.
• De Raad adviseert het Rijk de voorwaarden te scheppen zodat in elke gemeente een (mogelijk
gedeelde) gemeentearcheoloog aangesteld kan worden.
• De Raad adviseert het Rijk de voorwaarden te scheppen zodat in elke provincie een
provinciale beleidscommissie archeologie ingesteld kan worden, met zowel een adviserende
als toezichthoudende taak.
Binnen het Nederlandse archeologiestelsel heeft het lokale bestuur een grote verantwoordelijkheid
bij het borgen van het publiek belang. Bij de vergunningsverlening voor ruimtelijke
projecten, zoals de bouw van een bedrijventerrein, appartementencomplex of parkeergarage,
moet door gemeenten rekening gehouden worden met te verwachten archeologische waarden.
Dit is geen eenduidige of eenvoudige taak. Het gaat om interpretatie van reeds beschikbare
kennis en het maken van keuzes op basis van nieuwe informatie die gaandeweg een onderzoek
beschikbaar komt. Voor een deel kan dit door gemeenten worden uitbesteed, maar gezien
de bestuurlijke eindverantwoordelijkheid en om voldoende tegenwicht te kunnen bieden
tegen andere belangen, is een zekere mate van deskundigheid en capaciteit absoluut
noodzakelijk. De Raad adviseert daarom om in iedere gemeente een archeoloog aan te
stellen en hiervoor middelen ter beschikking te stellen.
Ik ben het geheel eens met de Raad dat er voldoende capaciteit en deskundigheid op
het gebied van archeologie bij gemeenten dient te zijn. Ook uit de ontvangen reacties
spreekt dat de noodzaak om hierin te investeren door alle partijen wordt onderschreven.
Dat het Convent van Gemeentelijk Archeologen (CGA) hier voorstander van is, is geen
verrassing, maar ook initiatiefnemers geven aan dat zij veel baat hebben bij een deskundige
gemeentelijke gesprekspartner. Dit zorgt er doorgaans voor dat er sneller duidelijkheid
komt over welk onderzoek nodig is en ook dat er minder «onnodig» onderzoek gedaan
hoeft te worden. Voldoende deskundigheid en capaciteit bij gemeenten wordt ook gezien
als manier om te zorgen voor kwaliteitsverbetering van het onderzoek zelf.9
Ondanks deze steun geven partijen aan dat het advies om in iedere gemeente een archeoloog
aan te stellen niet letterlijk genomen zou moeten worden. Ik ben het daar mee eens.
Een functionaris die voor meerdere gemeenten werkt, een regio bedient, of is ondergebracht
bij een overkoepelende organisatie kan even effectief zijn. De zorg ten aanzien van
capaciteit en deskundigheid betreft ook niet zozeer de grotere gemeenten (ruwweg de
achterban van het CGA), maar veeleer de kleinere gemeenten. Als interessant model
kwam uit de gevoerde gesprekken de aanpak die in de provincie Gelderland is gekozen
naar voren. Daarbij ondersteunt de provincie door middel van afspraken en cofinanciering
kleinere gemeenten, o.a. met regio-archeologen.
Ook werd terecht naar voren gebracht dat eventuele extra capaciteit en deskundigheid
niet alleen zou moeten worden ingezet te behoeve van de inhoudelijke archeologische
advisering en het formuleren van de juiste vergunningvereisten. Archeologische bedrijven
benadrukken het belang van extra inzet ten behoeve van handhaving op vergunningsvereisten.
In de sessies die in het kader van het Faro programma over archeologie zijn georganiseerd
werd ook om inzet voor publieksbereik en publieksparticipatie gevraagd.
Onder meer door de Federatie Grote Monumentengemeenten (FGM) wordt benadrukt dat de
opgave ten aanzien van capaciteit en deskundigheid niet uniek is voor de archeologie
maar ook geldt voor het gebouwde erfgoed en het cultuurlandschap. Dit wordt bevestigd
door de beleidsdoorlichting erfgoed.
Het advies om in iedere provincie een archeologische commissie in te stellen met een
adviserende en toezichthoudende taak kan op weinig steun rekenen. Het vermengen van
een adviesrol en een toezichthoudende rol werd door de meeste partijen als onwenselijk
gezien. Voor het Interbestuurlijk Toezicht (IBT) op erfgoed is reeds een verbetertraject
ingezet.10 Bovendien verschilt de situatie per provincie te zeer voor een dergelijke generieke
aanpak.
Dit alles overwegende doe ik het volgende:
• Ik ga in de komende maanden met betrokken partijen verkennen hoe een stimulerings-
en ondersteuningstraject ten behoeve van (kleinere) gemeenten via de provincies vorm
kan krijgen. Daarbij moet voldoende ruimte zijn voor maatwerk en ook handhaving en
publieksbereik en publieksparticipatie zullen hier deel van uitmaken. Ik trek voor
deze aanpak een bedrag van € 2,5 mln. in 2023 en € 3 mln. in 2024 uit. Op basis van
de ervaringen hiermee neem ik een besluit over de inzet van deze middelen in de jaren
daarna.
• Ik vraag de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) om een handreiking en de
Erfgoedacademie om een opleiding ten behoeve van gemeenteambtenaren te ontwikkelen
die ondersteunend is aan bovenstaande aanpak.
• Ik vraag de Inspectie Overheidsinformatie en Erfgoed om de implementatie van de verbeteracties
ten aanzien van IBT op erfgoed te monitoren.
• In mijn beleidsreactie op de beleidsdoorlichting erfgoed kom ik terug op het vraagstuk
ten aanzien van capaciteit en deskundigheid op andere erfgoedterreinen.
De kwaliteit en diepgang van archeologisch onderzoek
• De Raad adviseert het Rijk om een structurele voorziening op te richten in de vorm
van een nationaal onderzoekscentrum archeologie.
• De Raad adviseert het Rijk een innovatiefonds in te richten voor de financiering van
dit onderzoekscentrum. Dit fonds moet zowel gevoed worden met een omslag op bodemverstorende
bouwprojecten, als door het Rijk.
• De Raad adviseert het Centraal College van Deskundigen om het huidige Programma van
Eisen voor een opgraving om te vormen naar een (interdisciplinair) onderzoeksplan,
ten einde de archeologische onderzoekskwaliteit van de bijzondere opgravingen veilig
te stellen.
De roep om meer aandacht voor de kwaliteit van archeologisch onderzoek is in vrijwel
alle geledingen van het archeologische veld aanwezig en kent verschillende achtergronden.
Onderzoekers aan universiteiten willen dat de uitkomsten uit onderzoek dat wordt uitgevoerd
in het kader van ruimtelijke ontwikkelingen beter bruikbaar wordt voor wetenschappelijke
syntheses. Ook zie zij graag dat vaker innovatieve, maar relatief dure technieken
kunnen worden ingezet, zoals de gecombineerde inzet van DNA-, isotopen- 14C, OSL- en andere natuurwetenschappelijke analyses. Onderzoekers bij bedrijven vragen
eveneens om meer budget (en daarmee onderzoekstijd), maar ook om aansluiting bij academische
ontwikkelingen, meer ruimte voor professionele ontwikkeling en voor reflectie. Het
procesmatige karakter van het met de Erfgoedwet geïntroduceerde certificeringsstelsel
zorgt namelijk weliswaar voor meer standaardisatie en een hogere basiskwaliteit van
archeologisch onderzoek, maar legt minder nadruk op het vakmatige en interpretatieve
karakter van de archeologie.11 Ook vanuit de praktijk van gemeenten en initiatiefnemers is behoefte aan meer mogelijkheden
voor het doen van verdiepend onderzoek bij bijzondere opgravingen. De reeds bestaande,
tijdelijke subsidiemogelijkheid via NWO komt niet aan deze behoefte tegemoet.
Voor de inrichting van een structurele voorziening die kwaliteit en diepgang van archeologisch
onderzoek een forse impuls geeft bestaat kortom alom steun. Tegelijkertijd wordt aangegeven
dat niemand zit te wachten op een nieuwe organisatie zoals een nationaal onderzoekscentrum.
Een structureel platform met een werkbudget waarin bestaande partijen (zoals bedrijven
en diensten, universiteiten, musea, RCE en initiatiefnemers) samenwerken wordt als
een betere optie gezien. Ook zijn er nog veel zaken die om uitwerking vragen.
Een daarvan is de financiering van het platform. De Raad adviseert het instellen van
een generieke heffing op bodemverstorende bouwprojecten door het Rijk. Hier voelen
de meeste initiatiefnemers niet voor. Ook gemeenten en provincies zijn niet bereid
om zonder meer een grotere financiële last op zich te nemen. Ik begrijp dat.
Het beste argument voor investering in de kwaliteit van archeologisch onderzoek is
dat dit in het belang van ons als samenleving is. Door de inzet van nieuwe technieken
kan een nieuw verhaal worden verteld en leren we meer over onszelf. Ronduit spectaculair
zijn de inzichten die we op basis van de inzet van een set van nieuwe natuurwetenschappelijke
methoden in de laatste jaren gekregen hebben, bijvoorbeeld in de reeks van opeenvolgende
migraties die zich in de prehistorie in Europa heeft voltrokken.12 De paleogeneticus Svante Pääbo kreeg voor zijn pionierswerk op dit vlak onlangs de
Nobelprijs. Ik vind het daarom passend dat het Rijk een grotere rol op zich neemt
om onderzoek met meer dan de standaard diepgang, dat binnen de verhoudingen van het
Nederlandse archeologiebestel niet vanzelf tot stand komt, toch mogelijk te maken.
Maar ik zie dat ook andere partijen er voordeel bij zouden hebben om hierin te investeren.
Initiatiefnemers, omdat het in te stellen platform een uitweg biedt uit de discussie
over de vraag of je de hoge kosten bij bijzondere vondsten wel bij een individuele
initiatiefnemer kunt leggen. En bedrijven omdat dit voor hen de mogelijkheid creëert
om onderzoek te verrichten dat (nog) meer maatschappelijke impact heeft.
Door partijen wordt aangegeven dat niet zozeer het door de Raad geadviseerde omvormen
van het Programma van Eisen (PvE) tot onderzoeksplan, als wel het schaalbaar maken
van dit programma zinvol zou zijn. Dus voor kleinere onderzoeken een andere, simpelere
versie en voor grote opgravingen (waarvan er ongeveer tien tot twintig per jaar zijn)
juist een uitgebreidere, waar ook meer partijen bij betrokken zijn. Ook geven partijen
aan dat het goed zou zijn om nog eens te kijken naar de sturing vanuit het bevoegd
gezag op het PvE.
Tot slot wijzen zowel de Raad als ook de door het Centraal College van Deskundigen
in de Archeologie (CCvD-A) opgestelde evaluatie erop dat het in 2016 met de Erfgoedwet
ingevoerde stelsel van certificering in de archeologie, weliswaar positieve kanten
heeft, maar ook tamelijk complex is geworden.
Alles overwegende doe ik het volgende:
• Ik verzoek bedrijven en diensten, universiteiten, gemeenten en provincies, NWO, initiatiefnemers
en musea om gezamenlijk met een voorstel te komen voor de inrichting van een structureel
platform voor archeologisch onderzoek. De RCE verzoek ik om dit proces te begeleiden.
Ik vraag in het bijzonder om in het voorstel aandacht te besteden aan de afbakening
ten opzichte van regulier onderzoek en de werkwijze en organisatie van het platform.
• Omdat de inrichting van een structureel platform enige tijd zal kosten vraag ik partijen
om in 2023 en 2024 pilots te starten die input geven voor de uiteindelijke vormgeving
en daarbij waar mogelijk aan te sluiten bij actuele opgaven in de leefomgeving. Voor
deze pilots stel ik in 2023 een bedrag van € 1 mln. en in 2024 een bedrag van € 1,5 mln.
beschikbaar.
• Ik vraag initiatiefnemers en bedrijven om gezamenlijk met een voorstel te komen voor
de structurele financiële vulling van het platform, of een deel daarvan, vanaf 2025.
Uitgangspunt mag daarbij zijn dat de gezamenlijk op te brengen bijdrage door het Rijk
wordt gematcht, tot een maximum van € 1,5 mln.
• Ik zie geen aanleiding om het certificeringsstelsel te heroverwegen, maar ben bereid
om de sector te ondersteunen bij initiatieven om het certificeringsstelsel, en in
het bijzonder de achterliggende kwaliteitsnorm, zo goed mogelijk te laten aansluiten
op de wens vanuit de praktijk. Uitgangspunt blijft daarbij dat de sector zelf verantwoordelijk
is en blijft voor deze norm. Ik zal het CCvD-A verzoeken om een advies uit te brengen
over de volgende zaken:
– Hoe kan binnen het kwaliteitszorgsysteem de rol van het Programma van Eisen (PvE)
als schaalbaar onderzoeksplan dat de publieke belangen ten aanzien van wetenschap
en publieksbereik/participatie borgt worden versterkt?
– Is het wenselijk dat het bevoegd gezag (in de meeste gevallen de gemeente) een grotere
verantwoordelijkheid krijgt ten aanzien van het PvE? En zo ja, hoe zou dit vorm kunnen
krijgen?
– Hoe zou het certificeringsstelsel efficiënter kunnen worden? Kan collegiale toetsing
hier een rol bij spelen en zo ja hoe?
Publieksbereik en publieksparticipatie
• De Raad adviseert het Rijk om publieksbereik en publieksparticipatie toe te voegen
aan de verplichtingen van een certificaathouder zodat het een vast onderdeel wordt
van het Programma van Eisen.
• De Raad adviseert het Rijk om een diepergaand onderzoek te doen naar het publieksbereik
van archeologie.
• De Raad adviseert een landelijke voorziening voor publieksbereik en participatie onder
te brengen bij de op te richten beroepsvereniging.
• De Raad adviseert het Rijk om vrijwilligersorganisaties en vrijwilligers in de archeologie
te ondersteunen.
Of het nu gaat om de historische sensatie van een stuk Romeins gereedschap dat gisteren
nog gebruikt lijkt, of het als vrijwilliger afspeuren van hoogtekaarten op zoek naar
grafheuvels, de kennis die wordt opgedaan met archeologisch onderzoek krijgt pas echt
betekenis in relatie tot het publiek: als toeschouwer en als deelnemer, nu en in de
toekomst. Het is dan ook goed om te zien dat de laatste jaren veel initiatieven ontplooid
zijn die de rijkdom van ons bodemarchief tonen en de betrokkenheid daarbij vergroten.
Provinciale depots, zoals het Huis van Hilde in Noord-Holland of De Vondst in Limburg
zijn echte publieksinstellingen geworden. Castellum de Hoge Woerd is als zichtbare
en levendige representatie van een Romeins castellum een ander sprekend voorbeeld.
De (media)aandacht die maritiem-archeologische opgravingen, zoals die van het Koperplatenwrak
bij Terschelling in 2019, krijgen geeft aan dat er een grote publieke belangstelling
is voor bijzondere vondsten. De Nationale Archeologiedagen bieden jaarlijks de mogelijkheid
om archeologie dicht in de buurt te beleven. De tweejaarlijkse door de Stichting Archeologie
en Publiek georganiseerde (SAP) Grote Archeologieprijs brengt telkens weer een inspirerende
en rijke verzameling projecten in beeld. De voorlaatste winnaar was het project Helmond
in 100 stukskes, waarbij inwoners van Helmond verhalen optekenden aan de hand van
voorwerpen afkomstig uit een oude vuilstortplaats, die tussen 1930 en 1967 in gebruik
was.
Door mijn voorganger zijn via het Fonds voor Cultuurparticipatie (FCP) en het Mondriaanfonds
diverse landelijke en grotere initiatieven ondersteund, zoals de Archeohotspots, een
landelijk netwerk van inmiddels twintig locaties waar het publiek zelf aan de slag
gaat met archeologische vondsten, bijvoorbeeld op schervenmiddagen. Ook werd de restauratie
van de Zwammerdamschepen in het Archeon mogelijk gemaakt, met behulp van vele vrijwilligers.
Dit jaar heb ik vanuit het reguliere budget voor archeologie middelen vrijgemaakt
waardoor een duurzame samenwerking mogelijk wordt tussen het project Portable Antiquities
of the Netherlands (PAN) en het Rijksmuseum van Oudheden. Via PAN worden vondsten
van metaaldetectoramateurs en inmiddels ook die van vrijwilligers in de maritieme
archeologie, geregistreerd en gewaardeerd.
Vrijwilligers zijn onmisbaar in de archeologie. Hun rol is door de komst van professionele
opgravingsbedrijven wel veranderd. Het uitvoeren van opgravingen door vrijwilligers
is, in vergelijking tot vroeger, slechts beperkt mogelijk. Dat wil niet zeggen dat
de bijdrage van vrijwilligers geringer is geworden. Hun kennis van de lokale geschiedenis
en omstandigheden vormt een vaak onmisbare aanvulling op die van professionals. En
binnen hun gemeente komen zij actief op voor het archeologisch belang bij ruimtelijke
ontwikkelingen. De Omgevingswet biedt daar straks volop ruimte voor.
Dit alles gezegd hebbende zijn er ook diverse uitdagingen waar de Raad terecht op
wijst. Het vinden van financiering voor activiteiten gericht op publieksbereik en
of publieksparticipatie is vaak lastig. Dit geldt ook voor de financiële continuïteit
van koepelorganisaties, zoals de AWN – Vereniging van Vrijwilligers in de Archeologie.
Verder is de samenstelling van het publiek dat betrokken is bij archeologie geen afspiegeling
van de samenleving.
Een ontwikkeling waar de Raad weliswaar naar verwijst maar die in mijn ogen nog meer
aandacht verdient, is de «democratisering van de erfgoedzorg». Die komt tot uiting
in de uitgangspunten van het verdrag van Faro, maar ook in de wens van groepen in
de samenleving om meer betrokken te zijn bij het erfgoed. Denk aan de Molukse gemeenschap
die recent onderzoek deed op de locaties van een voormalig barakkencomplex waar zij
zelf of hun ouders gewoond hebben. Dit «Project Wyldemerck» won de Grote Archeologieprijs
van 2022. Dergelijke initiatieven zijn vaak lastig van de grond te krijgen en stellen
de bestaande kaders ter discussie. Begin 2023 kom ik hier in mijn brief over het uitvoeringsprogramma
Faro op terug.
Voor het toevoegen van publieksbereik en publieksparticipatie aan de vaste verplichtingen
van een certificaathouder, zoals de Raad adviseert, bestaat bij partijen geen draagvlak.
Er is behoefte aan maatwerk. Niet iedere opgraving leent zich hiervoor. Bovendien
is het de vraag of het niet ook aan overheden is om hierop, via vergunningvereisten,
te sturen. Het maken van een bewuste afweging bij ieder onderzoek om wel of geen op
het publiek gerichte activiteiten te ontplooien – in samenspraak met de bevoegde overheid
– krijgt wel steun.
Voor financiering van grotere tentoonstellingen of initiatieven zouden volgens alle
partijen middelen beschikbaar moeten blijven. Wel zouden de middelen voor participatie
laagdrempeliger dan nu aan te vragen moeten zijn. Onderzocht kan verder worden of
grootschaliger vormen van publieksbereik en publieksparticipatie ook onderdeel zouden
kunnen zijn van het in te stellen onderzoeksplatform.
Het advies van de Raad om een landelijke voorziening voor publieksbereik en publieksparticipatie
onder te brengen bij een op te richten beroepsvereniging in de archeologie neem ik
niet over. Er zijn reeds vele organisaties, lokaal en landelijk, actief op het brede
terrein van de cultuurparticipatie en cultuureducatie. Denk aan de Erfgoedhuizen,
vrijwilligersorganisaties of de gemeentelijke cultuurmenu’s. Het is in mijn ogen effectiever
wanneer daarbinnen op een goede manier ook aan archeologie aandacht wordt besteed.
Aan de andere kant zie ik de meerwaarde van een goed georganiseerde sector die actief
naar buiten treedt. Daar kom ik bij het volgende thema op terug.
Alles overwegende doe ik het volgende:
• Ik stel via het Mondriaanfonds middelen ter beschikking voor (grootschalige) archeologische
publiekspresentaties en via het FCP middelen voor activiteiten ten aanzien van publieksparticipatie
en archeologie. Deze middelen zijn tevens bestemd voor de professionalisering van
vrijwilligersorganisaties zoals de AWN en het versterken van het netwerk van Archeohotspots.
Ik trek hier van 2023 t/m 2.025 jaren in totaal € 700.000,– per jaar voor uit.
• Ik ga in het Besluit Erfgoedwet archeologie opnemen dat onderdeel van de te hanteren
kwaliteitsnorm moet zijn dat een beargumenteerde afweging gemaakt wordt ten aanzien
van publieksbereik en publieksparticipatie bij het uit te voeren onderzoek. Ik vraag
het CCvD-A om vooruitlopend hierop te verkennen hoe dit in de bestaande norm kan worden
opgenomen.
• Ik vraag de partijen die het voorstel voor de instelling van een platform voor archeologisch
onderzoek uitwerken om hierbij tevens te onderzoeken hoe publieksbereik en publieksparticipatie
hierin een plek kunnen krijgen en deze eventuele inzet af te stemmen met die van het
Mondriaanfonds en het FCP.
De archeologische (arbeids)markt
• De Raad adviseert een cao voor de archeologische opgravingsbedrijven in te voeren.
• De Raad adviseert archeologen een beroepsvereniging op te richten.
• De Raad adviseert gemeenten een duidelijke scheiding tussen bevoegd gezag en uitvoering
aan te brengen.
• De Raad adviseert gemeenten het aanbestedingsinstrument frequenter en beter in te
zetten, dan wel de keuze voor de eigen uitvoeringsdienst transparant te verantwoorden.
De archeologische (arbeids)markt is een bijzondere, zeker binnen de cultuursector.
Er is met de implementatie van het verdrag van Valetta in 2007 een publieke waarde
(het onderzoeken van ons verleden) in de handen van een (grotendeels) commercieel
opererend veld gegeven. Dit heeft veel voordelen gebracht (meer geld voor meer onderzoek,
lagere kosten, efficiency) maar we lopen nu ook tegen de beperkingen van dit systeem
aan. De Raad wijst erop dat prijsdruk (het voor een steeds lagere prijs aanbieden
van hetzelfde product) ervoor zorgt dat de publieke waarde onder druk staat. Er wordt
sinds 2007 weliswaar meer onderzoek gedaan, maar niet altijd meer kenniswinst opgedaan.
Publieksactiviteiten zijn vaak lastig te financieren. Er zijn zorgen om de arbeidsomstandigheden
en arbeidsvreugde van archeologen. En commerciële prikkels zorgen er soms voor dat
onderzoek wordt uitgevoerd waar wel geld mee wordt verdiend, maar waarmee geen (significante)
kenniswinst wordt geboekt.
Desalniettemin ben ik het met de Raad eens dat er geen fundamentele systeemwijziging
noodzakelijk is om aan de gesignaleerde tekortkomingen tegemoet te komen. Nederland
kent een archeologiestelsel dat in de basis goed functioneert, ook in internationaal
perspectief. Ten aanzien van de capaciteit en deskundigheid bij gemeenten, de kwaliteit
van archeologisch onderzoek en ten aanzien van publieksbereik en publieksparticipatie
heb ik hierboven al diverse maatregelen aangekondigd. Deze maatregelen dragen bij
aan een beter functionerend stelsel, met een (nog) grotere waarde voor de samenleving.
Echter, zolang selectie van uitvoerders uitsluitend geschiedt op basis van de «economisch
meest voordelige aanbieding» zal de prijsdruk groot blijven. Dit is een complex economisch
vraagstuk dat zich niet eenvoudig laat oplossen.
Het advies van de Raad om een CAO voor archeologische opgravingsbedrijven in te voeren
is een advies aan de sector. Ik ondersteun de sociale dialoog binnen de sector archeologie
via het programma «Verbetering arbeidsvoorwaarden en collectieve afspraken» (fairPACCT)
van Platform ACCT. De Fair Practice Code is daar een leidraad voor. De keuze om wel
of geen beroepsorganisatie in te richten is eveneens aan de sector. Desalniettemin
ben ik van mening dat een goed georganiseerde sector een duidelijke meerwaarde heeft,
niet alleen voor het functioneren van de arbeidsmarkt.
De archeologische opgravingsbedrijven vragen aandacht voor een specifieke kwestie
die te maken heeft met de financiering en afronding van de rapportages van archeologisch
onderzoek. Conform de Erfgoedwet zijn zij als certificaathouder verantwoordelijk om
deze rapportages binnen twee jaar aan te leveren bij de Minister van OCW. In de praktijk
doen zich echter met enige regelmaat situaties voor waarbij initiatiefnemers niet
kunnen of willen betalen voor de (volledige) afronding van de rapportages. Om hun
certificaat niet te verliezen zien bedrijven zich dan gedwongen deze kosten uit eigen
zak te betalen. Uiteraard is dit een onwenselijke situatie. Het voorstel dat de bedrijven
doen om de wettelijke aanleverplicht bij de initiatiefnemer te leggen wordt echter
niet gedragen door zowel gemeenten als initiatiefnemers. Voor beide partijen zou dit
namelijk een forse administratieve lastenverzwaring met zich mee brengen.
De Raad tot slot adviseert om binnen gemeenten met een eigen opgravingsdienst een
duidelijker scheiding tussen de rol van bevoegd gezag en die van uitvoerder aan te
brengen. Door gemeenten wordt aangegeven dat hier voldoende waarborgen voor bestaan,
onder meer op basis van de wet Markt en Overheid. Vanuit het toezicht door de Inspectie
hebben mij op dit punt ook geen signalen bereikt. De keuze om een eigen opgravingsdienst
te hebben in plaats van deze in te huren is aan het lokaal bestuur zelf. Wel geven
bedrijven aan dat het onwenselijk is dat gemeentelijke opgravingsdiensten sinds de
introductie van het certificeringsstelsel ook buiten de eigen gemeente mogen opgraven
en dat, naar verluid, zo nu en dan ook doen.
Alles overwegende doe ik het volgende:
• Ik zal de ondersteuning via Platform ACCT van de sociale dialoog binnen de sector
archeologie voortzetten.
• Ik roep alle partijen in de sector op om de Fair Practice Code cultuur leidend te
laten zijn bij het maken van afspraken ten aanzien van beloning en arbeidsomstandigheden.
• Indien de sector stappen wil zetten ten aanzien van het versterken van de sectororganisatie
ben ik bereid om daar tijdelijk ondersteuning bij te bieden. Het structureel financieren
van branche-vertegenwoordig zie ik niet als mijn taak.
• Ik ga samen met de sector aanvullend economisch advies inwinnen ten aanzien van de
ongewenste effecten van prijsdruk. In het bijzonder zal ik de vraag voorleggen wat
de archeologiesector van andere sectoren kan leren.
• Gegeven de patstelling ten aanzien van de rapportageplicht is betere handhaving door
gemeenten van bestaande vergunningvereisten (waaronder het aanleveren van het rapport
aan de Minister van OCW) de meest productieve stap voorwaarts. Tegelijkertijd zet
de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed zijn beleid voort waarbij in niet verwijtbare
gevallen ontheffing kan worden verleend van de rapportageplicht. Met provincies zal
ik bespreken hoe om te gaan met de deponeringsplicht. Daar waar geschillen blijven
bestaan kunnen partijen zich ook wenden tot de in 2017 opgerichte stichting ArbitrArch.
• Ik onderzoek de noodzaak om de werkzaamheden van gemeentelijke diensten te beperken
tot het eigen grondgebied.
Archeologie en de «Verbouwing van Nederland»
De ingrepen ten behoeve van de energietransitie, in de landbouw en in het landelijk
gebied en ten gevolge van de grote verstedelijkingsopgave hebben grote gevolgen voor
het bodemarchief in Nederland. Maar ze bieden ook kansen. Door de schaal waarop deze
ontwikkelingen plaatsvinden is ook de schaal van het archeologisch onderzoek groter.
Dat vraagt dan wel om een andere, integrale benadering. De verwachting is dat op deze
wijze een meer overkoepelend verhaal kan worden verteld over ons verleden.
De «Verbouwing van Nederland» biedt ook de kans om gebruik te maken van verhalen die
het verleden aanreikt. Verhalen die bewoners verbinden met de plek van hun nieuwe
woning of wijk. Cruciaal daarbij is dat in een vroeg stadium kennis over het erfgoed,
waaronder archeologie, wordt betrokken bij de planvorming en dat er ruimte is om die
kennis te verwerken in het ontwerp.
Om de verbinding te leggen tussen erfgoed, ontwerp en de verschillende ruimtelijke
trajecten ben ik in goed gesprek met mij collega bewindslieden. De gezamenlijke ambitie
is die van een Mooi Nederland.
Alles overwegende doe ik het volgende:
• Ik vraag de partijen die betrokken zijn bij de inrichting van het onderzoeksplatform
archeologie om bij de pilots voor de jaren 2023 en 2024 daar waar mogelijk aan te
sluiten bij de grote opgaven van de «Verbouwing van Nederland».
• Voor de jaren 2023 tot en met 2025 voeg ik vanuit de middelen voor het onderzoeksplatform
archeologie een bedrag van € 500.000,– toe aan de Erfgoed deal, specifiek bestemd
voor projecten op het terrein van archeologie en de ruimtelijke transities.
• In mijn Hoofdlijnenbrief Cultuur heb ik het werkprogramma erfgoed en wonen aangekondigd.
Hiermee ondersteun ik gemeenten bij het in een vroeg stadium van de planvorming bij
grootschalige woningbouwlocaties rekening houden met cultureel erfgoed, waaronder
archeologie.
Overzicht inzet regeerakkoordmiddelen
2023
2024
2025
2026 e.v.
Capaciteit en deskundigheid
Stimuleringsmaatregel provinciaal niveau
€ 2.500.000
€ 3.000.000
€ 3.000.000
€ 3.000.000
Landelijke ondersteuning (handreiking, opleiding)
€ 250.000
€ 250.000
€ 250.000
Kwaliteit
Onderzoeksplatform
€ 1.000.000
€ 1.500.000
€ 1.500.000
€ 1.500.000
Publiek en participatie
Mondriaanfonds
€ 400.000
€ 400.000
€ 400.000
€ 250.000
Fonds voor Cultuurparticipatie
€ 300.000
€ 300.000
€ 300.000
€ 250.000
(Arbeids)markt
Versterken sectororganisatie
€ 50.000
€ 50.000
€ 50.000
Verbouwing van Nederland
Ophoging Erfgoed deal
€ 500.000
€ 500.000
€ 500.000
TOTAAL
€ 5.000.000
€ 6.000.000
€ 6.000.000
€ 5.000.000
Tot slot
Nederland kent een archeologisch stelsel dat in basis goed is maar dat op diverse
onderdelen onderhoud nodig heeft. Ik neem met de maatregelen in deze brief mijn verantwoordelijkheid
daarvoor, maar realiseer me ten volle dat we de gewenste verbeteringen alleen dan
kunnen realiseren als alle partijen de handen ineen slaan. Veel van wat in deze brief
wordt aangekondigd vergt nadere uitwerking. Dat wil ik samen met de sector doen. Ik
zal daarom het initiatief nemen tot een gezamenlijke verbeteragenda archeologie. Ik
ga graag met de sector in gesprek over hoe we de voortgang van de acties van de komende
jaren het best kunnen bespreken.
Met de in deze brief aangekondigde maatregelen investeer ik in een sterk en goed functionerend
archeologiestelsel. Meer capaciteit en deskundigheid bij gemeenten en meer ruimte
voor archeologisch onderzoek met diepgang leveren de samenleving een nog beter inzicht
in het verleden op. Deze nieuwe verhalen kunnen we doorgeven aan volgende generaties,
door ze te vertellen, maar ook door ze onderdeel te maken van de inrichting van ons
land. Door in publieksbereik en publieksparticipatie te investeren ondersteun ik al
die mensen die zich betrokken voelen bij archeologisch onderzoek, maar ook diegenen
die daar nu nog geen deel aan hebben. Met de maatregelen ten aanzien van de (arbeids)markt
wil ik de werking hiervan verbeteren.
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
G. Uslu
Indieners
-
Indiener
G. Uslu, staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap