Brief regering : Inzet werkagenda mbo
31 524 Beroepsonderwijs en Volwassenen Educatie
Nr. 515
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 20 oktober 2022
Inleiding
Studenten hebben recht op eerlijke kansen om hun vaardigheden en talenten ten volle
te ontplooien en om een passende leerroute te doorlopen. Elke student verdient een
duurzame toekomst met perspectief. Elke student moet mee kunnen doen in de maatschappij
en op de arbeidsmarkt, ongeacht achtergrond, sociaaleconomische positie van ouders
of ondersteuningsbehoefte. Deze opdracht geldt met name voor mbo-studenten.
Het mbo is de banenmotor van Nederland. Ik ben heel trots op ons mbo, met zijn internationaal
unieke samenwerking tussen onderwijs en het bedrijfsleven. Ons mbo leidt studenten
op voor beroepen die essentieel zijn voor de brede welvaart van Nederland: afgestudeerde
mbo-ers zorgen er voor dat treinen rijden, huizen worden gebouwd en onze ouderen worden
verzorgd.
Die motor moet goed lopen, anders loopt Nederland vast, zo is het afgelopen half jaar
duidelijk geworden. Het kabinet investeert fors in het versterken van het mbo door
de toegankelijkheid te vergroten, de aansluiting met de arbeidsmarkt te verbeteren
en de al hoge kwaliteit een extra impuls te geven.
Met deze brief presenteer ik u namens het kabinet de inzet voor de Werkagenda mbo.
In de zomer stuurde ik al de kaders daarvoor.1 Hierin heb ik benadrukt dat de persoonlijke groei van de mbo-student het uitgangspunt
is van de Werkagenda. Met de Werkagenda wil ik mbo-studenten de komende jaren een
goede voorbereiding op de toekomst bieden en zich hun talenten laten vormen, die koesteren
en benutten. Dat geldt dus zowel voor jongeren die rechtstreeks uit het voortgezet
onderwijs doorstromen (initiële studenten), als voor werkenden en werkzoekenden die
mbo-onderwijs volgen. Om dit te kunnen bereiken zijn kundige, inspirerende, innoverende
en voldoende docenten cruciaal. Onderwijsteams en ambitieuze studenten maken de kwaliteit
van het mbo.
In deze brief schets ik mijn inzet voor het mbo voor de komende jaren. De prioriteiten
voor het mbo sluiten naadloos aan bij mijn filosofie voor het vervolgonderwijs in
Nederland: brede toegankelijkheid, aansluiting bij de maatschappij en hoge kwaliteit.
Deze brief is opgebouwd langs de lijnen van de drie prioriteiten van mijn beleid:
1. Het bevorderen van kansengelijkheid
2. Het verbeteren van de aansluiting onderwijs-arbeidsmarkt
3. Onderwijs voor de toekomst: kwaliteit, onderzoek en innovatie
De keuze voor drie prioriteiten heb ik eerder in mijn brief over de kaders voor de
Werkagenda mbo onderbouwd.2 In deze brief licht ik per prioriteit toe wat de hoofddoelstellingen zijn en welke
acties ik onderneem.
In de bijlage geef ik een gedetailleerder overzicht van de investeringen die het kabinet
doet in het mbo3. Het kabinet investeert structureel extra zo’n 367 miljoen per jaar in het mbo, grotendeels
op de drie prioriteiten van de Werkagenda. Dat is meer dan in de brief over de kaders
is aangekondigd, omdat op Prinsjesdag extra geld, rond de € 170 miljoen per jaar,
is vrijgemaakt. Daarnaast wordt het budget van de kwaliteitsafspraken (circa € 528
miljoen) door de scholen ingezet voor de doelstellingen uit deze Werkagenda. Er blijft
ruimte binnen dit budget voor scholen voor sectorale en regionale inkleuring.
Voor de uitvoering van de Werkagenda, die loopt tot en met 2027, is daarmee jaarlijks
zo circa 0,9 miljard beschikbaar (€ 367 miljoen aan nieuwe investeringen + € 528 miljoen
voor de kwaliteitsafspraken). Dat telt op tot een investering van ruim € 4 miljard
euro voor vijf jaar. Daarnaast is er voor een aantal acties geld beschikbaar uit het
Nationaal Groeifonds. In totaal is er vanuit het Nationaal Groeifonds nog eens 743
miljoen beschikbaar voor projecten die bijdragen aan het behalen van de doelstellingen
uit deze Werkagenda.4
De Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs is onder meer verantwoordelijk voor
volwasseneneducatie, Leven Lang Ontwikkelen en informeel onderwijs. De nadere uitwerking
van punten uit deze brief die betrekking hebben op deze onderwerpen, vallen dan ook
onder zijn of deels gezamenlijke verantwoordelijkheid.
Aanvullend plaats ik de Werkagenda in het perspectief van bredere kabinetsplannen
rond het mbo. In het bijzonder noem ik graag twee Kamerbrieven. Als eerste de Kamerbrief
over de herpositionering en herwaardering van praktijk- en beroepsgericht onderwijs
in ons onderwijsstelsel die ik samen met de Minister voor Primair en Voortgezet onderwijs
naar de Tweede Kamer zal versturen. Eerder is aangegeven dat deze visiebrief in het
najaar met uw Kamer zou worden gedeeld. De visie vraagt echter om nadere analyse,
met name van het funderend onderwijs, en ontvangt u daarom voor de zomer van 2023.
Als tweede de Kamerbrief over Leven Lang Ontwikkelen, die onder verantwoordelijkheid
van de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs en de Minister van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid is ontwikkeld en met uw Kamer is gedeeld.5
Graag ga ik op basis van deze brief met uw Kamer in debat over mijn inzet voor de
Werkagenda mbo. Pas na dat debat zal de ondertekening en daarmee de bekrachtiging
van de afspraken met de betrokken partijen plaatsvinden.
De mbo-studenten centraal
Voor mij staat voorop dat elke student een duurzame toekomst met perspectief verdient.
Ongeacht achtergrond, sociaaleconomische positie van hun ouders of ondersteuningsbehoefte
moet iedereen mee kunnen doen in de maatschappij en op de arbeidsmarkt. Iedereen heeft
bij zijn studie de rust en ruimte nodig om z’n eigen weg te vinden. Om het kronkelpaadje
af te lopen dat achteraf de kortste weg naar de bestemming blijkt te zijn. Een stimulerende,
veilige leeromgeving waarin studenten worden gehoord en gezien, met aandacht voor
hun behoeften en persoonlijke ontwikkeling, verhoogt het welzijn en vertrouwen van
studenten. Dat draagt bij aan gemotiveerde studiekeuzes en creëert perspectief. Ook
werkenden en werkzoekenden die zich in het mbo willen laten bij- of omscholen wil
ik dit perspectief bieden.
Het mbo is de plek waar een half miljoen studenten als persoon worden gevormd en worden
voorbereid op hun toekomst. De verwevenheid tussen onderwijs en de beroepspraktijk,
met opleidingsvormen waarin werken met leren wordt gecombineerd, is bijzonder en wordt
internationaal geroemd. Het is uniek dat we bol (beroepsopleidende leerweg) en bbl
(beroepsbegeleidende leerweg) hebben. Het mbo is rijk aan talent dat we moeten koesteren
en benutten. Het mbo speelt een cruciale rol in onze economie en is van essentiële
waarde voor onze samenleving. Het zijn de studenten van nu die straks als goed opgeleide
en innovatieve vakmensen oplossingen bedenken en maken voor de uitdagingen van morgen.
Dat is hard nodig bij bijvoorbeeld de energietransitie, de woningbouwopgave en in
de zorg. En daar zijn ook mooie voorbeelden van te vinden, zoals de startup Forest
Living in Zwolle, ontwerper van duurzame modulaire woningbouwconcepten. Waarbij de
ondernemer zelf zowel het mbo en hbo heeft ervaren en zich nu ook nog eens inspant
om met stages de kloof tussen mbo en hbo te verkleinen.6 Met de focus op de beroepspraktijk is het mbo een drijvende kracht voor innovatie.
Het mbo staat er goed voor. De kwaliteit van de opleidingen is over het algemeen goed7, de tevredenheid van studenten is voldoende8 en de vraag naar mbo-studenten op de arbeidsmarkt is groot.9
Tegelijkertijd zien we een aantal ontwikkelingen in de samenleving die we het hoofd
moeten bieden. Er is economische onzekerheid10, er zijn verschillen in kansen in onze maatschappij11 en het tekort aan vakmensen is voelbaar.12 Steeds meer mensen kunnen niet goed genoeg lezen of rekenen om mee te komen in onze
maatschappij.13 We hebben net een coronapandemie achter de rug en bevinden ons in een energie- en
klimaatcrisis. Dit kent zijn weerslag op het welzijn van studenten.14
15
16
Dit kabinet investeert dan ook fors in het mbo. Het vraagt de creativiteit, betrokkenheid
en inzet van alle partijen in en rondom het mbo om met deze investeringen de uitdagingen
van deze tijd aan te pakken en het mbo en de positie van mbo-studenten verder te verbeteren.
Nu is het moment om het mbo de volwaardige rol in het vervolgonderwijs te geven die
het verdient.
De inzet voor de Werkagenda mbo
Prioriteit 1: het bevorderen van kansengelijkheid
Alle studenten in het mbo moeten optimale kansen krijgen om hun vaardigheden en potentie
ten volle te ontplooien, gericht op duurzame participatie in de maatschappij en op
de arbeidsmarkt. De aanpak van stagediscriminatie is daarom voor mij topprioriteit,
zowel voor het bevorderen van kansengelijkheid als voor het verbeteren van de aansluiting
tussen onderwijs en arbeidsmarkt. In deze brief ga ik bij dat laatste thema uitvoerig
in op mijn maatregelen om stagediscriminatie uit te bannen.
Ook de studenten die door omstandigheden (waaronder onvoldoende middelen, een beperking,
een onderbroken schoolcarrière, het zijn van een nieuwkomer, zonder een helpende omgeving)
extra hulp nodig hebben om hun vaardigheden en potentie ten volle te ontplooien verdienen
gelijke kansen. Daarom zet ik binnen de prioriteit gelijke kansen in op de onderstaande
zes doelstellingen.
Doelstelling 1: het bijdragen aan het gelijkwaardig behandelen van alle studenten
in Nederland.
In de ogen van velen is het onderwijs nog steeds een verticaal model, vol ladders
en trappen. En de plafonds en verdiepingen zijn overal in onze samenleving pijnlijk
en onnodig zichtbaar: toegang tot cafés, deelname aan studentenverenigingen en -activiteiten,
verzekeringen en verschillen in stagevergoedingen tussen hbo- en mbo-studenten. Dat
verticale denken klinkt door in ons woordgebruik. Stapelen. Afvallen. Hoger en lager.
Het zijn grenzen die we onze talentvolle studenten opleggen.
Een eerder ingediende motie van het lid Van der Plas c.s. (BBB) verzoekt de regering
de terminologie over laag- en hoogopgeleiden in alle overheidscommunicatie te vervangen
door alternatieve terminologie (praktisch, theoretisch en wetenschappelijk) (Kamerstuk
35 925 VIII, nr. 66). Een CBS-onderzoek toont aan dat het niet makkelijk is dit onderscheid in termen
te hanteren.17 Het staat buiten kijf dat vakmensen van onmisbaar belang zijn in onze samenleving.
Dit vraagt om meer dan alleen het aanpassen van terminologie. Het is een brede maatschappelijke
opgave waar commitment nodig is om mbo-studenten op dezelfde wijze te waarderen als
studenten aan bijvoorbeeld het hoger en wetenschappelijk onderwijs. Aangezien de terminologie
hoger en lager ook door veel andere overheidsinstanties wordt gebruikt, zal ik met
mijn collega-bewindslieden en partijen uit het veld hierover in gesprek blijven. Hoe
meer instanties meedoen, hoe groter de emancipatieslag die we kunnen maken. In de
visie op het beroepsgericht onderwijs in ons onderwijsstelsel die in 2023 naar de
Tweede Kamer gestuurd zal worden, sta ik samen met de Minister voor Primair en Voortgezet
Onderwijs stil bij hoe we afscheid kunnen gaan nemen van het hoger-lager denken. De
conclusies en vervolgstappen zal ik logischerwijs met uw Kamer delen.
We moeten af van het ladder-denken, af van het verticale denken en toe naar het waaier-model,
waarbij mbo, hbo en wo samen een brede waaier aan opleidingsmogelijkheden vormen.
Volg die opleiding die het beste past bij jouw unieke talenten, vaardigheden, ambities
en wensen. Het waaier-denken behelst meer dan taalgebruik. Ik zou graag zien dat het
álle studenten gegund wordt volwaardig te kunnen genieten van alle aspecten van het
studentenleven, van verenigingen tot sportfaciliteiten, van introductiedagen tot studentenkroegen,
van internationale uitwisseling tot werkstages. Internationale competenties helpen
alle studenten in Nederland te leren, leven en werken in een interculturele klas,
samenleving en een internationaal georiënteerde arbeidsmarkt. Internationaal competente
mbo’ers zie ik als noodzakelijk voor de uitdagingen van de arbeidsmarkt van nu en
de nieuwe beroepen van de toekomst. Mbo-scholen zetten internationalisering in als
middel voor de voorbereiding op een vervolgopleiding en/of de skills gerichte arbeidsmarkt.
Ik start een verkenning naar mogelijke financiële bijdrage van mbo-scholen voor bijdrage
aan studentensport verenigingen en bestuursbeurzen voor studentenverenigingen. Er
zijn door het land heen al wat mooie voorbeelden waarvan we kunnen leren. Kijk naar
Utrecht waar mbo-studenten al lid kunnen worden van een studentensportvereniging en
de eerste feestelijke entreeweek.
De partijen die betrokken zijn bij de Werkagenda, zoals de VNG, VNO-NCW en de MBO
Raad, stimuleren de gelijkwaardige positie van mbo-studenten in het studentenleven.
En dat is nodig, want voor de emancipatie van de mbo-student is juist waardering en
erkenning in de ogen van anderen een voorwaarde. Een gelijkwaardige behandeling is
daarmee een brede opgave, waar alle onderwijssectoren, gemeenten, werkgevers, ouders
en wij als samenleving aan kunnen bijdragen. Een voorbeeld: ik roep bedrijven en organisaties,
zoals sportscholen en horecagelegenheden, dan ook op om hun studentenkorting te laten
gelden voor alle studenten in Nederland, dus ook voor mbo-studenten.
Doelstelling 2: het verbeteren van het studentenwelzijn en de sociale veiligheid op
scholen en leerbedrijven en het bieden van passend onderwijs aan jongeren met een
ondersteuningsbehoefte.
De mbo-instelling moet voor studenten en docenten sociaal veilig zijn. Problemen als
discriminatie, racisme, seksueel grensoverschrijdend gedrag en thema’s als seksuele
en genderdiversiteit moeten bespreekbaar zijn in de klas. Op school en bij het leerbedrijf
moeten studenten zichzelf kunnen zijn, en met problemen en onzekerheden bij docenten,
medestudenten en begeleiders terecht kunnen. Ik houd de vinger aan de pols via de
opzet van een vernieuwde, representatieve monitor integrale veiligheid.
Voor het verbeteren van het welzijn en de mentale gezondheid van studenten sluit ik
aan bij de bestaande Gezonde School-aanpak en de aangesloten programma’s Welbevinden
op School en Helder op School. Een inclusief aanbod van instrumenten om mentale problemen
te herkennen en aan te pakken is hierbij van bijzonder belang. Ik geef opdracht om
vanuit de Nationaal Programma Onderwijs middelen de kennis-community over mentaal
welbevinden voor het po en vo uit te breiden met het mbo. Scholen worden zo gefaciliteerd
in de kennis over de mogelijke interventies gericht op het welzijn van studenten.
Ook geef ik uitvoering aan de verbeteragenda passend onderwijs, waarover uw Kamer
eerder is geïnformeerd.18 De actielijnen zijn:
– verbetering van de intake van aspirant-studenten en betrokkenheid van hun ouders;
– verbetering van de kwaliteit van ondersteuning door onderwijsteams;
– verbetering van de samenwerking tussen mbo, jeugdhulp en volwassenenzorg;
– verbetering van de begeleiding van studenten met een ondersteuningsbehoefte bij stages
en hun eerste stappen op de arbeidsmarkt.
Door deze maatregelen hebben we meer oog voor jongeren, weten ze waar ze terecht kunnen
als ze niet lekker in hun vel zitten en krijgen ze de hulp die ze nodig hebben om
weer met meer plezier naar school te gaan.
Doelstelling 3: het versterken van de begeleiding in het onderwijs en in de stap van
school naar werk of vervolgopleiding, met name voor niveau-2-studenten. Het afremmen
en ombuigen van de stijging van het aantal voortijdig schoolverlaters, die is ontstaan
na jarenlange daling.
Het kabinet verhoogt de bekostiging voor mbo-niveau 2, met € 150 miljoen extra structureel
per jaar. Deze bekostiging maakt het mogelijk voor scholen om extra intensieve begeleiding
tijdens de opleiding te bieden, de groepsgrootte te verkleinen of andere maatregelen
te nemen die deze studenten maximaal helpen om de opleiding succesvol af te ronden.
Het kan ook gaan om intensievere begeleiding tijdens de beroepspraktijkvorming (BPV)
en bij de overstap naar werk. Met deze investering zet ik in op het tegengaan van
voortijdig schoolverlaten, het vergroten van de kans op doorstroom naar vervolgonderwijs
en het stimuleren dat jongeren duurzaam aan het werk komen.
Daarnaast investeer ik € 25 miljoen extra per jaar in de extra begeleiding aan kwetsbare
studenten in de laatste fase van hun opleiding. Hiermee worden studenten beter voorbereid
op de overstap naar de arbeidsmarkt. Scholen bieden in het verlengde daarvan nazorg
aan de studenten die dit nodig hebben, om zo (jeugd)werkeloosheid aan te pakken. Ik
onderzoek de mogelijkheden voor een structurele verankering van nazorg in het mbo
in opvolging van de subsidieregeling.
Verder wordt de Regionale Meld- en Coördinatiefunctie (RMC) uitgebreid naar de leeftijd
van 27 jaar, zodat we jongvolwassenen beter volgen en gemeenten daarvoor hun verantwoordelijkheid
kunnen nemen. Hiervoor investeer ik vanaf 2025 € 25 miljoen per jaar. Gemeenten krijgen
een rol bij het ondersteunen van kwetsbare schoolverlaters naar werk. Het vaststellen
van de benodigde ondersteuning begint al in het laatste schooljaar in samenwerking
met de school, de jongere en zo mogelijk het leerbedrijf/de werkgever. De bestaande
aanpak van voortijdig schoolverlaten loopt eind 2024 af. We zetten deze aanpak voort
en breiden uit met een sluitende overgang naar de arbeidsmarkt. De centrumgemeente
van de arbeidsmarktregio sluit aan bij de aanpak. Er worden door deze partners gezamenlijk
nieuwe regionale plannen om voortijdig schoolverlaten tegen te gaan gemaakt.
Mbo instellingen, werkgevers en gemeenten hebben op deze manier een gezamenlijke verantwoordelijkheid
om te zorgen dat kwetsbare jongeren met succes hun diploma halen en een zo sterk mogelijke
start maken op de arbeidsmarkt. De investeringen stellen mbo instellingen ook beter
in staat om, in samenwerking met werkgevers en gemeenten, via bbl-opleidingen op maat,
werkenden en werkzoekenden te scholen die nog geen startkwalificatie hebben behaald.
Van werkgevers verwacht ik, zeker in deze tijd met arbeidsmarktkrapte, animo om de
talenten van alle jongeren, werkenden, werkzoekenden te (h)erkennen en verder te ontwikkelen.
Doelstelling 4: Het versterken van de beroepsroute, door het faciliteren van vmbo,
mbo- en hbo-instellingen voor een naadloze aansluiting wanneer studenten verwant doorstromen.
Het stimuleren van in- en doorstroom in de beroepskolom, zodat iedereen de kans krijgt
hun leerpotentieel optimaal te benutten. Het volgen van beroepsonderwijs is een positieve
keuze. Er ontstaat terecht maatschappelijke herwaardering voor het beroepsonderwijs.
Het kabinet investeert € 33 miljoen per jaar in de doorstroom in het beroepsonderwijs.
Het kabinet wil nog € 17 miljoen aanvullend beschikbaar stellen. Met een subsidieregeling
worden vmbo-, mbo- en hbo- instellingen vanaf 2023 gestimuleerd om onderwijsprogramma’s
zo af te stemmen dat deze naadloos aansluiten. Studenten die verwant willen doorstromen
ervaren zo geen onnodige drempels.
Bij het afstemmen van de onderwijsprogramma’s ligt de focus op opleidingen voor beroepen
in tekortsectoren en opleidingen waar momenteel door studenten veel drempels worden
ervaren. Mbo instellingen maken hiervoor een regionale analyse met hun partners in
het vmbo en hbo. Voor het maken van de analyse ontvangen de instellingen middelen.
Om leerlingen en studenten in verschillende fases van hun opleiding kennis te laten
maken met het beroepsonderwijs en mogelijke vervolgstappen, integreren de onderwijsinstellingen
vervolgens de uitvoering van gezamenlijke projecten in hun onderwijs.
Verder investeert dit kabinet met behulp van middelen uit het Nationaal Groeifonds
in het faciliteren en begeleiden van de terugkeer naar school, met passend cursusaanbod,
informatievoorziening over aanbod en financieringsmogelijkheden, loopbaanchecks, validatie
van skills en erkenning van EVC’s. Onderwerpen waar de portefeuilles van de Minister
voor Primair en Voortgezet Onderwijs en die van mij nauw met elkaar verweven zijn.
De mbo-instellingen geven hier via eigen beleid uitvoering aan, versterkt door de
samenwerking met andere betrokkenen in het kader van de Nationaal Groeifonds-voorstellen
LLO-Katalysator, Leeroverzicht, Vaardig met Vaardigheden en Pilots Ontwikkeladviezen en Opschalen publiek-private samenwerking.
Daarnaast ontwikkel ik met de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs in samenspraak
met het onderwijsveld een programma voor de herpositionering en herwaardering van
het praktijk- en beroepsgericht onderwijs in ons onderwijsstelsel (po-vo-mbo-hbo).
Het beroepsonderwijs wordt hierin stevig gepositioneerd als positieve keuze, voor
jongeren en hun ouders. De Kamerbrief over het beroepsonderwijs volgt voor de zomer
van 2023.
Doelstelling 5: Het mbo draagt bij aan het verminderen van laaggeletterdheid, door
te investeren in scholingsprogramma’s voor laaggeletterden.
Laaggeletterdheid is een obstakel is op weg naar kansengelijkheid. Het beperkt de
groei die mogelijk is door onderwijs, in het bijzonder voor mensen die eerder in hun
leven dit obstakel zijn tegen gekomen. Om laaggeletterdheid tegen te gaan investeer
ik € 15 miljoen per jaar. Gemeenten en mbo-scholen nemen daarnaast deel aan het Nationaal
Groeifonds project LLO-collectief, gericht op scholingsprogramma’s voor laaggeletterden,
waarin verbetering van taal-, reken- en digitale vaardigheden en beroepsvaardigheden
met elkaar worden gecombineerd. Zo kan de doelgroep makkelijker doorstromen naar het
beroepsonderwijs en een betere positie krijgen op de arbeidsmarkt.
Doelstelling 6: inburgeringsplichtige nieuwkomers moeten vanaf dag één kunnen leren
en integreren. Zij worden in staat gesteld om via de onderwijsroute in te burgeren
én door te stromen naar een vervolgopleiding. Daarmee wordt hun kans op een gelijkwaardige
start op de arbeidsmarkt vergroot.
Het onderwijs en de gemeenten trekken samen op bij het tot stand komen van het aanbod
voor de onderwijsroute. De Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs en de Minister
van Sociale Zaken en Werkgelegenheid onderzoeken wat er nodig is om de rol van de
roc's met betrekking tot hun rol bij inburgering te versterken. De besluitvorming
over de inrichting en toekomst van de onderwijsroute (organisatorisch, financieel
en inhoudelijk) dient uiterlijk in het tweede kwartaal van 2023 te zijn afgerond.
Prioriteit 2: Het verbeteren van de aansluiting onderwijs-arbeidsmarkt
Elke mbo-student, jong en oud, verdient een opleiding die past bij zijn of haar interesses,
talenten en capaciteiten en leidt naar een kansrijke en duurzame plek op de arbeidsmarkt
en in de samenleving. Het is belangrijk dat ook na het behalen van een mbo-diploma
het leren en ontwikkelen niet stopt. Iedereen in Nederland kan en moet blijven leren.
Het mbo kan uitgroeien tot een cruciale opleider voor bij- en omscholing.
Aanpak tekortsectoren
De krapte wordt breed gevoeld op de arbeidsmarkt. Iedere sector kent zijn eigen uitdagingen
– wat ze delen is een tekort aan vakmensen. De vraag naar vakmensen is groot. We staan
in ons land voor grote opgaven rond klimaat, energie, wonen, zorg en onderwijs, waarbij
goede vakmensen onmisbaar zijn. Verschillende departementen en sectoren werken aan
hun plannen voor de arbeidsmarkt. Zo werkt EZK samen met SZW en OCW aan het actieplan
Groene en Digitale banen en zet VWS in op een Toekomstbestendige Arbeidsmarkt Zorg
en Welzijn (TAZ).19 De mbo-sector speelt in deze plannen een belangrijke rol. Dat zit bijvoorbeeld in
het bevorderen van de instroom in specifieke sectoren, voldoende stages en kwalitatieve
begeleiding, en de flexibilisering van het onderwijsaanbod voor om- en bijscholing
van werkenden en werkzoekenden. Het verbeteren van de aansluiting tussen onderwijs
en arbeidsmarkt is een van de prioriteiten van deze Werkagenda.
Ik zie dat de instroom in het mbo vanuit het voortgezet onderwijs daalt. Er zijn niet
voldoende afgestudeerde jongeren om alle openstaande vacatures te vervullen. Het is
daarom van extra van belang dat afstudeerders op de meeste kansrijke plek voor een
goede baan terecht komen. Daarin hebben het voortgezet onderwijs en mbo ieder een
eigen rol.
Ik streef naar een zo optimaal mogelijke match tussen de interesses, talenten en capaciteiten
van studenten en de vraag van de arbeidsmarkt. Jongeren en volwassenen moeten zich
goed begeleid voelen bij het maken van een keuze voor een opleiding en een beroep.
Daarom zet ik binnen de prioriteit aansluiting onderwijs – arbeidsmarkt in op de onderstaande
drie doelstellingen.
Doelstelling 7: Meer studenten maken een weloverwogen keuze voor een opleiding richting
een kansrijk beroep, passend bij hun interesses, talenten en capaciteiten. De opleiding
biedt hen perspectief op een duurzame plek op de arbeidsmarkt en op bestaanszekerheid.
Voor werkenden en werkzoekenden, werkgevers en professionals van UWV en gemeenten
is transparant welke bij- en omscholingsmogelijkheden via het mbo worden geboden door
publieke en private mbo-opleiders.
Het kabinet investeert structureel € 33 miljoen extra in de verbetering en versterking
van loopbaanoriëntatie en -begeleiding (LOB) voor studenten in het mbo. Zo stimuleer
ik kansrijk kiezen en goede begeleiding tijdens de studie.
Mbo-instellingen krijgen door de investering meer ruimte om hun intake, studiekeuzevoorlichting
en begeleiding te verbeteren. Scholen kunnen op basis van hun situatie het geld inzetten
voor:
– het inzetten van extra fte voor loopbaanoriëntatie en -begeleiding;
– het vrijmaken van personeel voor het organiseren van meer en effectieve oriënterende
beroeps- of bedrijfsbezoeken en/of het begeleiden van studenten bij het kiezen van
een stageplek en -richting;
– het volgen van een bijscholingscursus of -training om de LOB-deskundigheid van docenten
met LOB-taken en loopbaanbegeleiders te verbeteren.
Scholen focussen bij de verbetering van LOB op de transitieopgaven, bijvoorbeeld op
het gebied van duurzaamheid en woningbouw die belangrijk zijn voor de regio en die
volgen vanuit de verduurzaming van de economie. Cruciale sectoren als klimaat, techniek
en zorg verdienen de eerste aandacht. Scholen werken samen met het regionale bedrijfsleven,
bijvoorbeeld voor bedrijfsbezoeken en voorlichting door alumni.
Een eerdere motie van leden Westerveld en Bouchallikh verzoekt de regering om in kaart
te brengen hoe de voorlichting in het voortgezet onderwijs en in het mbo verbeterd
kan worden met als doel leerlingen en studenten zo vroeg mogelijk te informeren over
de kansen en het carrièreperspectief in de technieksector.20 Om de motie af te doen investeer ik in de versteviging van LOB door het versterken
van de arbeidsmarktvoorlichting aan studenten en daarbinnen meer aandacht te besteden
aan het arbeidsmarktperspectief van opleidingen en beroepen waarvoor deze kwalificeren.
Zo kunnen studenten een opleidings- en beroepskeuze maken met arbeidsmarktperspectief
passend bij hun voorkeuren en kwaliteiten.
Kansrijk kiezen beter inzichtelijk maken
Ik heb SBB daarnaast gevraagd om op de portal KiesMBO extra functionaliteit te realiseren
die bijdraagt aan goede voorlichting in het voortgezet en middelbaarberoepsonderwijs,
gericht op arbeidsmarktinformatie en die kansrijke beroepen (beroepen met een goed
arbeidsmarktperspectief) beter in beeld brengt. Binnen SBB hebben de partners van
KiesMBO (waaronder scholen en werkgevers) zich in bredere zin positief uitgesproken
over het vergroten van bewustwording over arbeidsmarktperspectief. De functionaliteit
van KiesMBO zal zodanig worden aangepast, dat kansrijke beroepen meer in de spotlight
komen te staan. Daarbij zal aandacht zijn voor de opleidingen die raken aan de transitieopgaven
voor de komende jaren, zoals de sectoren klimaat/energie en de zorg.
Verder heeft het Expertisepunt LOB, dat scholen in het voortgezet onderwijs, mbo-
en hogescholen ondersteunt bij het verbeteren van loopbaanoriëntatie en -begeleiding
en sectoroverstijgend werkt, al diverse informatieproducten beschikbaar gesteld om
arbeidsmarktinformatie en het arbeidsmarktperspectief van opleidingen in LOB te integreren.
Het Expertisepunt LOB zal ook de komende jaren scholen stimuleren om hieraan meer
aandacht te besteden.Tot slot zorg ik ook voor de looptijd van deze Werkagenda voor
een voortzetting van de financiering van het Meld- en Expertisepunt Specialistisch
Vakmanschap. Op deze manier blijft de aandacht voor kleinschalig vakmanschap binnen
het mbo geborgd.
Kansrijke opleidingen
Jaarlijks investeert dit kabinet € 3 miljoen in het stimuleren van het aanbod van
arbeidsmarktrelevante beroepsopleidingen en kleinschalig vakonderwijs. Hiermee krijgt
onder andere SBB meer mogelijkheden om de sector te ondersteunen bij zelfregulering
rondom het aanbod van opleidingen.
Ruimte voor oriëntatie en beter de richting bepalen
Voor studenten die bij de instroom nog onvoldoende weten wat ze willen én voor studenten
die gedurende de mbo-opleiding uitvallen en behoefte hebben aan heroriëntatie kan
een oriëntatieprogramma een goede oplossing zijn. Ik investeer € 14 miljoen per jaar
in een experiment met voor oriëntatieprogramma’s. Dit experiment start naar verwachting
in het studiejaar 2023–2024.
Dit najaar informeer ik uw Kamer separaat over de toekomst van het bindend studieadvies
in het mbo. Ik betrek hierbij de uitkomsten van de derde meting van de monitor wet
vroegtijdige aanmelddatum en toelatingsrecht mbo en het gesprek dat ik hierover voer
met de MBO Raad en JOB.
Om studenten te interesseren in opleidingen die nodig zijn voor de transities in zorg,
klimaat en techniek is het nodig om deze studenten met open armen te ontvangen. Dat
vraagt om passende opleidingsprogramma’s waar studenten voldoende ruimte krijgen voor
persoonlijke keuzes. Nauwe muizengaatjes en smalle malletjes waar je als student in
moet passen staan daarmee op gespannen voet. Voor volwassenen die interesse hebben
in een opleiding in de zorg, klimaat en techniek is van belang dat zij die overstap
kunnen maken in een combinatie van werken en leren en waarbij recht gedaan wordt aan
hun al verworven leer- en werkervaringen. Ik vraag de mbo-instellingen om samen met
het bedrijfsleven in de regio blijvend te reflecteren op hun aanbod en onderwijsinhoud,
zowel in de beroepsopleidende leerweg als in de beroepsbegeleidende leerweg. Een vernieuwend
en adaptief onderwijsaanbod kan krachtige combinaties bevatten, zoals ik heb gezien
in Amsterdam-Slotervaart op het snijvlak van zorg en techniek. Ook een goede verbinding
tussen het vmbo en mbo is essentieel in het vormgeven van inspirerende onderwijsprogramma’s.
Eerder kondigde de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs al zijn voornemen
aan om de regeling Sterk Techniekonderwijs te continueren.21
Doorlopend leren: verder specialiseren na diplomeren
We zetten met de uitvoering van de Werkagenda een eerste stap in de goede richting.
Parallel daaraan zullen we de komende jaren ook een fundamentele discussie moeten
voeren over ons opleidingsaanbod. Ik wil versnellen bij het opleiden voor de toekomst.
Dit najaar ontvang ik verschillende evaluatieonderzoeken over de herziening van de
kwalificatiestructuur en lopende vernieuwingstrajecten. Ook vraag ik SBB om advies
over de toekomst van de kwalificatiestructuur. Ik vind het van belang dat studenten
voldoende ruimte hebben om zich te ontwikkelen richting een toekomstig beroep. Ik
zie bredere opleidingen voor me, zonder al te veel versnippering in een overdaad aan
crebo nummers. Het sectorale bedrijfsleven kan de bredere uitstroom, bijvoorbeeld
in de techniek, faciliteren. Vervolgens kunnen mbo-gediplomeerden op de werkvloer
verder specialiseren.
Daarnaast kom ik in het najaar met een beleidsreactie van het kabinet op het advies
van de Taskforce Asscher in een bredere Kamerbrief ten aanzien van macrodoelmatigheid.
Het gezamenlijke advies van het onderwijs en (georganiseerd) bedrijfsleven binnen
de Taskforce Asscher verschijnt naar verwachting eind oktober, en gaat in op de aanpak
kansrijk opleiden. Deze aanpak heeft tot doel dat onderwijs en (georganiseerd) bedrijfsleven gezamenlijk
studenten (jongeren en volwassenen) opleiden tot vakkrachten die zich permanent blijven
ontwikkelen. Zo ontstaat een kansrijk perspectief op een duurzame loopbaan en op bestaanszekerheid.
Het onderwijs en (georganiseerd) bedrijfsleven in SBB gaan samen aan de slag met de
nadere invulling van de aanpak kansrijk opleiden.
Voor het thema Leven Lang Ontwikkelen (LLO) zijn de Minister van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid en de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs (MPVO) gezamenlijk
verantwoordelijk. In de toekomstverkenning LLO (zie p. 23) onderzoekt MPVO de mogelijkheden
om de publiek bekostigde mbo-instellingen beter te ontsluiten voor LLO, zodat investeringen
die we al doen ook meer publiek gebruikt kunnen worden voor onderwijs voor werkenden
en werkzoekenden. Bijvoorbeeld door ruimere benutting van de faciliteiten van mbo-instellingen
en inzet van de expertise van mbo-docenten in bedrijfsscholen.
Sterk in de regio
Voor mij staat als een paal boven water dat opleidingsrichtingen die essentieel zijn
voor de regio’s niet mogen verdwijnen. De demografische ontwikkelingen en de strategische
sterktes verschillen per regio. In mijn werkbezoeken aan Groningen, Twente en Maastricht
zag ik dat de regio’s zeer zelfbewust zijn over hun profilering en uitstekende strategische
keuzes maken, die bijdragen aan de vitaliteit van de regio. Zo richten de onderwijsinstellingen
in Groningen zich bijvoorbeeld gezamenlijk op de energietransitie. Ik roep mbo-, hbo-
en wo-instellingen ook op in de regio samen te werken om de unieke kracht van hun
regio verder te versterken.
Bovendien onderstreep ik het belang van sterk regionaal beroepsonderwijs voor een
adequaat aanbod van opleidingen dichtbij huis, op een redelijke afstand. Dit is van
belang voor de toegankelijkheid van het mbo. Het draagt bij aan het tegengaan van
uitval en kansengelijkheid. Op dit moment worden mbo-instellingen volledige variabel
bekostigd. Dit betekent dat de bekostiging afhankelijk is van de ontwikkeling van
het studentenaantal. Hierdoor kan de continuïteit van instellingen met teruglopende
studentenaantallen op termijn in gevaar komen. Het kabinet verkent hoe een adequaat
regionaal aanbod mbo-opleidingen in stand kan worden gehouden. Mogelijkheden zijn
een aanpassing van de bekostigingssystematiek of een aanvullende bekostiging voor
instellingen in een krimpende regio, als herschikking binnen de financiële kaders.
Het kabinet start een interdepartementaal beleidsonderzoek (IBO) naar het mbo, waarin
onder meer beleidsopties voor krimp in beeld worden gebracht. Later in deze brief
ga ik nader in op het IBO. Om te zorgen dat op korte termijn ook een adequaat aanbod
van mbo-opleidingen in stand blijft, stelt het kabinet in de periode 2024 tot en met
2026 in totaal € 90 miljoen beschikbaar.
Voorkomen van uitval van pas-afgestudeerden
Na het kansrijk kiezen en het opleiden in de regio zie ik het voorkomen van uitval
uit de sector waarvoor de student is opgeleid kort na afstuderen als een belangrijke
taak voor werkgevers en onderwijs. Studenten die de arbeidsmarkt opgaan, verdienen
goede begeleiding. Werkgevers moeten, zeker in sectoren waar medewerkers hoog nodig
zijn, starters niet in het diepe gooien. Ruimte voor ontwikkeling en reflectie, een
leercultuur, en begeleiding voorkomt uitval. Zo kunnen gediplomeerden in bijvoorbeeld
de zorg en techniek voor de sector behouden blijven. Het voorkomen van onnodige «weglek»
is een gezamenlijke opdracht voor werkgevers en onderwijs.
Doelstelling 8: Studenten in het mbo krijgen een kwalitatief goede stageplek of leerbaan
die aansluit bij de opleiding en ontwikkelingsbehoefte van de student. Stagediscriminatie
wordt uitgebannen en studenten krijgen een passende vergoeding.
Stages en leren in de beroepspraktijk vormen het hart van het mbo. Studenten ontwikkelen
tijdens de stage of leerbaan kennis en vaardigheden waarmee ze hun diploma halen en
goed voorbereid de arbeidsmarkt betreden. De kwaliteit van de stage en eerlijke kansen
op een stage zijn daarom cruciaal voor mbo-studenten. Alle studenten verdienen een
veilige en succesvolle kennismaking met de arbeidsmarkt. Ik roep bedrijven daarom
op om voor iedere student een stage of leerbaan beschikbaar te stellen, ook voor doelgroepen
die minder makkelijk een plek vinden. Ik ga er daarbij tevens vanuit dat er voor al
die studenten een passende stagevergoeding komt. Hierover ga ik met VNO-NCW en MKB
Nederland nader in gesprek.
Om met alle betrokkenen afspraken te maken over stages, sluit ik een stagepact. Hierin
maken we afspraken over de stagevergoeding, betere begeleiding, voldoende stageplaatsen
en leerbanen en het uitbannen van stagediscriminatie. Ik investeer in de periode van
de Werkagenda in totaal € 30 miljoen in het Stagepact. Hieronder licht ik mijn inzet
nader toe.
Stagebegeleiding moet beter
Bijna een derde van de studenten is negatief over begeleiding vanuit de school tijdens
de stage.22 Ik vind dit percentage te hoog, juist omdat stages een belangrijk onderdeel zijn
van het mbo. Ik vraag scholen daarom om de begeleiding van studenten tijdens de stage
te verbeteren. Wat je aandacht geeft, groeit. En groei van de student tijdens de stage,
is precies waar de stage voor is bedoeld. Ik wil met scholen afspreken dat elke student
tenminste drie gesprekken krijgt tijdens de stage met de stagebegeleider vanuit school
en de praktijkbegeleider vanuit het leerbedrijf. Van deze drie gesprekken moeten minimaal
twee gesprekken plaats vinden op het leerbedrijf. Dit is immers de omgeving waarin
studenten zich tijdens de stage bevinden en ik vind het belangrijk dat stagebegeleiders
van scholen meer zicht hebben in wat er speelt op de werkvloer.
Studenten, stagebegeleiders en leerbedrijven geven aan dat goede stagebegeleiding
vanuit scholen en leerbedrijven ook kan helpen om stagediscriminatie op de werkvloer
te voorkomen en tegen te gaan. Als de school en het leerbedrijf elkaar regelmatig
spreken en elkaar beter kennen, dan kunnen zij het eerder hebben over lastige onderwerpen
als discriminatie en uitsluiting.
Uitbannen stagediscriminatie
Bij het tegengaan van stagediscriminatie hebben leerbedrijven en scholen een belangrijke
rol. Zij zijn aan zet, mét ondersteuning van OCW. De wortel van het probleem ligt
niet bij de student, maar bij (onbewuste) vooroordelen in de maatschappij. Leerbedrijven
en scholen hebben de verantwoordelijkheid om stagediscriminatie samen met mij uit
te bannen, zodat elke student een eerlijke kans krijgt op een passende stageplek en
niet langer wordt geconfronteerd met uitsluiting op de arbeidsmarkt. Onderstaande
maatregelen versterken elkaar en moeten daarom in samenhang gezien worden.
Stagematching
Bij het tegengaan van stagediscriminatie zet ik in op stagematching voor eerstejaars
studenten. Dit houdt in dat studenten samen met de stagebegeleider hun leerwens opstellen
en vervolgens op basis van deze leerwens door de school worden geplaatst bij een leerbedrijf.23 Dit geldt alleen voor eerstejaars studenten bij de eerste stageplek, tenzij de student
dit niet wil. Hierdoor krijgt elke student een stageplek op basis van leerwens en
competenties. Studenten krijgen een kans die zij (mogelijk) niet zouden krijgen bij
leerbedrijven die werven en selecteren op basis van een persoonlijke «klik». Met name
voor jonge, eerstejaars studenten is een veilige kennismaking met de arbeidsmarkt
van belang. Door stagematching kan de school hier een cruciale rol in vervullen.
In beantwoording van Kamervragen over stagediscriminatie heb ik aangegeven dat ik
zou inventariseren welke onderwijsinstellingen met stagematching werken.24 Het Kennispunt Gelijke Kansen, Diversiteit en Inclusie is in april ambtelijk verzocht
om dit te inventariseren. Rond de beantwoording van de Kamervragen in juni is hier
vanuit het ministerie tot mijn spijt geen nader contact over met het Kennispunt geweest.
Onlangs is gebleken dat de inventarisatie nog niet is gestart. Inmiddels heb ik het
Kennispunt Gelijke Kansen, Diversiteit en Inclusie gevraagd dit alsnog te inventariseren.
Ik hecht eraan om deze inventarisatie met de benodigde vaart uit te voeren. Daarnaast
zet ik in op een diepgravender onderzoek naar verschillende varianten van stagematching
door SEO en het Verweij-Jonker Instituut. Hierbij wordt gekeken naar knelpunten en
randvoorwaarden voor stagematching als effectieve interventie om stagediscriminatie
tegen te gaan. De resultaten van dit onderzoek worden in januari 2024 opgeleverd.
Melden van discriminatie
Studenten geven aan dat zij erkenning en ondersteuning nodig hebben als zij te maken
krijgen met stagediscriminatie. Ook opvolging van meldingen van discriminatie is essentieel.25 Ik zet in op een meldpunt bij elke mbo-instelling waar de student terecht kan voor
ondersteuning en eventuele doorverwijzing bij stagediscriminatie. Via een routekaart
wordt de student geïnformeerd waar discriminatie op school kan worden gemeld, welke
stappen de onderwijsprofessional onderneemt en welke oplossingen er zijn.26 Scholen ontwikkelen een escalatieladder, waardoor de onderwijsprofessional de casus
indien nodig kan escaleren en er altijd actie wordt ondernomen.
Verplicht antidiscriminatie beleid bij leerbedrijven
Van leerbedrijven, waar de passie van een jongere voor een beroep wordt ontwikkeld,
verwacht ik een voorbeeldrol bij het tegengaan van stagediscriminatie. Daarom scherp
ik het erkenningsreglement van SBB aan: voorwaarde voor (her-)erkenning wordt dat
leerbedrijven een aantoonbare werkwijze hebben waaruit blijkt dat het leerbedrijf
objectief en eerlijk stagiairs aanneemt, maar ook welke maatregelen het leerbedrijf
neemt om stagediscriminatie op de werkvloer te voorkomen en hoe de werkwijze eruit
ziet voor medewerkers als er signalen van discriminatie zijn.27
SBB cruciale rol bij tegengaan stagediscriminatie
Ik geef SBB de opdracht om samen met leerbedrijven stagebegeleiding vanuit het leerbedrijf
te verbeteren en actief te werken aan het tegengaan van discriminatie bij leerbedrijven.
Ik vind het van essentieel belang dat leerbedrijven stagiairs eerlijk werven en selecteren
en een veilige sfeer creëren op de werkvloer. Adviseurs van SBB krijgen de opdracht
om leerbedrijven hierbij te stimuleren en te ondersteunen. Daarnaast spreken adviseurs
van SBB leerbedrijven aan bij signalen van discriminatie, zodat de situatie kan worden
verbeterd.
Stagebegeleiders pakken discriminatie aan
Het doel is dat de stagebegeleider stagediscriminatie kan herkennen, voorkomen en
aanpakken. Scholen kunnen voor de training en professionalisering van de stagebegeleider
kwaliteitsmiddelen inzetten. Uit onderzoek blijkt dat veel onderwijsprofessionals
het nu moeilijk vinden, terwijl ik het belangrijk vind dat stagebegeleiders het «lastige
gesprek» kunnen voeren met studenten en leerbedrijven.28 Stagebegeleiders horen de visie van de school op het voorkomen van stagediscriminatie
met leerbedrijven te bespreken en signalen van studenten over discriminatie serieus
te nemen. Stagebegeleiders zijn de contactpersonen tussen de school en het leerbedrijf
en zijn als eerste aan zet om signalen van de student met het leerbedrijf te bespreken.
Voldoende stageplaatsen
Uitgangspunt is voor mij dat er voor alle studenten een passende stageplaats of leerbaan
beschikbaar is. Stages zijn immers een cruciaal onderdeel van elke opleiding. Hier
ligt een maatschappelijke verantwoordelijkheid van bedrijven om elke student een passende
stage te bieden. SBB spant zich samen met het bedrijfsleven en scholen extra in om
voor doelgroepen die minder makkelijk een stage of leerbaan vinden, zoals studenten
op niveau 2, plekken beschikbaar te maken. Een beter inzicht in wat de talenten en
de leervraag van deze doelgroepen zijn, kan hier behulpzaam bij zijn.
Passende vergoeding
Bij stages is er sprake van twee verschillende vergoedingen. Het spreekt voor mij
voor zich dat de onkosten die studenten maken door het leerbedrijf vergoed dienen
te worden. Een onkostenvergoeding dekt bijvoorbeeld de kosten van een VOG of de aanschaf van materialen waar
de student mee werkt die het leerbedrijf niet in bruikleen kan geven, waardoor de
student deze aan moet schaffen. Daarnaast is er een stagevergoeding voor de tijd die de student investeert in het bedrijf en die de student
niet kan investeren in bijbanen om in levensonderhoud te voorzien. Ik vind het niet
meer dan logisch, zeker gezien de toenemende financiële zorgen bij jongeren en de
krappe arbeidsmarkt, dat hierin wordt voorzien door leerbedrijven, op een gelijkwaardig
niveau voor mbo en ho. Ook voor de semipublieke sectoren is hier werk aan de winkel.
Het is aan de cao-partners om over de stagevergoedingen afspraken te maken. Voor bbl-studenten geldt wat mij betreft dat zij
beloond worden conform de wettelijk vastgestelde bedragen29, ongeacht of er sprake is van een arbeidscontract of niet.
Doelstelling 9: De mbo-sector draagt bij aan het (op maat, en modulair en via bbl)
bij- en omscholen van werkenden en werkzoekenden. Met specifieke aandacht voor de
bij- en omscholing voor de transitieopgaven van Nederland. En met specifieke aandacht
voor mogelijkheden voor scholing via praktijkleren in het mbo voor mensen, die om
verschillende redenen aan de kant staan en niet, of niet duurzaam, aan het werk zijn.
Bbl-offensief
De beroepsbegeleidende leerweg (bbl) in het mbo, waarin leren en werken worden gecombineerd,
kan aantrekkelijk zijn voor bij- en omscholing van werkenden en werkzoekenden. Daarnaast
is de bbl een mooie manier voor werkgevers in deze krappe arbeidsmarkt om wél te blijven
zorgen voor gediplomeerden en uitval te voorkomen. De subsidieregeling praktijkleren
speelt hierbij een belangrijke rol. Ik wil daarom een bbl-offensief starten.
Scholen vergroten hun aanbod voor bbl-opleidingen, met name in cruciale sectoren als
klimaat/techniek, bouw en zorg, en zorgen ervoor dat deze opleidingen afgestemd zijn
op wat zij-instromers al kennen en kunnen.
Werkgeversorganisaties brengen de meerwaarde van de bbl-opleidingen, leerbanen, waarin
werken en leren wordt gecombineerd, voor jongeren en volwassenen onder de aandacht
bij sectoren die hier geen traditie in hebben (zoals de ict-sector).
Daarnaast is er financiële ondersteuning vanuit het Nationaal Groeifonds voorstel
project LLO-katalysator. Dit programma helpt onder meer het landelijke en regionale
bedrijfsleven om hun concrete opleidingsbehoefte gericht op instroom van deelnemers
in certificaatgerichte trajecten in het mbo te formuleren. Brancheorganisaties zorgen
voor meer en betere voorlichting aan individuele bedrijven over de mogelijkheden en
de meerwaarde van mbo-certificaten. Doel is dat de certificaten bekender worden en
beter gewaardeerd worden bij het aannemen van personeel en in de loopbaan van werknemers.
Beleidslijn Leven Lang Ontwikkelen (LLO)
In het coalitieakkoord wordt al aangegeven dat roc’s als regionale opleidingscentra,
waarin volwassenen een leven lang leren, versterkt worden. De Werkagenda bevat doelstellingen
voor de bijdrage van het mbo aan de versterking van LLO. Op 23 september jongstleden
is de Kamerbrief Beleidslijnen LLO door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
en de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs, mede door de Minister van Economische
Zaken en Klimaat en de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, aan uw Kamer
gezonden met daarin de interdepartementale beleidslijnen voor LLO.30 Deze brief bevat een uitgebreid overzicht van de totale investeringen van het kabinet
in LLO.
Prioriteit 3: Onderwijs voor de toekomst: kwaliteit, onderzoek en innovatie
Elke student krijgt een stevige basis in het mbo. Het is mijn ambitie dat studenten
in het mbo Nederlands, rekenen en burgerschap zo goed mogelijk beheersen. Daarom investeer
ik jaarlijks € 2 miljoen in basisvaardigheden. De inzet die hiervoor nodig is, wordt
onderdeel van het Masterplan Basisvaardigheden dat dit kabinet heeft gelanceerd.
Binnen ieder deel van de waaier aan vervolgonderwijs moet er bovendien ruimte zijn
voor studenten om persoonlijk te groeien, om grenzen te verleggen. In het mbo kunnen
studenten excelleren in vakmanschap. Ik wil onderzoek, innovatie en digitalisering
stevig inbedden in de sector, zodat het mbo toekomstbestendig en van topkwaliteit
is en blijft. Het mbo moet een volwaardige en gelijkwaardige partner zijn in de onderzoeks-
en kennisinfrastructuur.
Voor mijn ambities in de Werkagenda zijn onderwijsprofessionals die zich blijven ontwikkelen
onmisbaar. Docenten, leidinggevenden, instructeurs, ondersteuners: gezamenlijk dragen
zij de kwaliteit van ons onderwijs. Ik hecht er waarde aan dat deze professionals
hun kennis en kunde onderhouden en daarin gestimuleerd worden. Goede mogelijkheden
tot blijvende ontwikkeling zijn essentieel om te kunnen werken aan onderwijskwaliteit.
Een uitdagende werkomgeving en een ambitieuze leercultuur dragen bij aan de aantrekkelijkheid
van de sector en daarmee aan het behoud van personeel. Ontwikkeling in het beroep
en in de loopbaan moet voor al het onderwijspersoneel mogelijk zijn. Voor onderwijs
van kwaliteit zijn goede en voldoende docenten de belangrijkste randvoorwaarde. Ik
wil daarom dat werken in het mbo aantrekkelijk is en blijft.
Voor kwaliteit, onderzoek en innovatie zet ik daarom in op de onderstaande vier doelstellingen.
Doelstelling 10: We verbeteren de beheersing van Nederlands en rekenen onder mbo-studenten.
We zorgen dat de kwaliteit van docenten die Nederlands en rekenen geven versterkt
wordt.
MBO’ers verdienen het beste onderwijs in basisvaardigheden
Rekenen en Nederlands moeten in het MBO op een specifieke en aantrekkelijke manier
aangeboden worden. Het aanbod moet passen bij de leef- en beroepscontext van studenten
en er moet meer differentiatie per onderwijsniveau mogelijk zijn. Om dit doel te bereiken
zijn de mbo-rekeneisen recent aangepast. Voor Nederlands is het van belang om vervolg
te geven aan de uitkomsten van de evaluatie van de referentieniveaus. Hiertoe stel
ik in afstemming met de MBO Raad, NRTO en BVMBO een expertgroep aan in 2023. Ik financier
vanaf 2023 een platform waarmee het mbo als collectief kan leren wat een effectieve
inrichting van dit nieuwe basisvaardighedenonderwijs is en zo evidence-based kan bijsturen.
Ik zorg dat bestaande kennis wordt verzameld en waar nodig nieuwe kennis wordt ontwikkeld.
Ook ga ik zorgen dat scholen een plan maken hoe hun onderwijsteams deze kennis gaan
benutten bij het vormgeven van het onderwijs in de basisvaardigheden.
Bevoegde docenten basisvaardigheden
Aangezien kwalitatief goede docenten cruciaal zijn voor het bieden van goed onderwijs,
is mijn inzet dat alle docenten die lessen verzorgen in de basisvaardigheden, daartoe
bevoegd zijn. Ik vind het belangrijk dat docenten die basisvaardigheden verzorgen
hiervoor opgeleid zijn. Momenteel wordt een verkennend onderzoek uitgevoerd naar de
achtergrond van de nu werkzame docenten op het gebied van Nederlands, rekenen en burgerschap,
als nulmeting. Hierbij wordt ook onderzocht welke beleidskeuzes scholen momenteel
maken.
Ik stel € 30 miljoen beschikbaar aan de scholen om te zorgen dat docenten in basisvaardigheden
en burgerschap zich kunnen professionaliseren. Bijvoorbeeld voor huidige en nieuwe
docenten die door de nieuwe eisen straks nog niet bevoegd zijn. Zij kunnen door dit
budget gefaciliteerd worden om professionaliseringstrajecten te volgen om alsnog te
voldoen. Hun opleiding kan hiermee bekostigd worden. Ook kan er gezorgd worden dat
zij voldoende tijd krijgen voor het volgen van de opleiding, doordat er bijvoorbeeld
een vervanger voor hun lessen ingeschakeld kan worden. Eenmaal bevoegde docenten kunnen
zich van dit budget blijven ontwikkelen. LLO is immers ook belangrijk voor onderwijsprofessionals
zelf. Bijscholing en kennis blijven opdoen over nieuwe (wetenschappelijke) inzichten
over het effectief inrichten van basisvaardighedenonderwijs, is voor elke docent van
belang.
Tot slot kan dit geld ook benut worden voor het zogenoemde «teamleren». Onderwijs
in het mbo wordt immers vormgegeven in multidisciplinaire onderwijsteams. Basisvaardigheden
worden niet alleen onderwezen in daartoe ingerichte vakken. Ook in de beroepsgerichte
vakken komen ze aan de orde. Ook de docent die studenten leert lassen of grafisch
vormgeven, draagt in zijn lessen bij aan de beheersing van beroepsgericht Nederlands
of rekenen. Het gaat dus om professionalisering op het niveau van de individuele docent
en om gezamenlijke professionalisering van onderwijsteams. Zo doen we het karakter
van het mbo het meeste recht. Alle mbo-scholen gaan plannen maken waarin zij specificeren
wat zij in hun school met dit geld gaan doen. Ten bate van professionalisering, met
als doel het verhogen van de onderwijskwaliteit van de basisvaardigheden.
Doelstelling 11: Burgerschapsonderwijs draagt bij aan de algemene vorming en basis
van de student, bijvoorbeeld door maatschappelijke, sociale en kritische denkvaardigheden.
We verbeteren de kwaliteit van het burgerschapsonderwijs.
Eerder heb ik uw Kamer geïnformeerd over de stappen die ik zet op het verbeteren van
het burgerschapsonderwijs.31 Deze stappen krijgen een plek in de Werkagenda. Ik herijk de kwalificatie-eisen burgerschap,
zodat deze duidelijker zijn over de inhoud en minimale kwaliteit van het onderwijs.
Ik zorg voor meer duidelijkheid over welke inspanningen van studenten worden verwacht
om te voldoen aan de kwalificatie-eisen en leg dit vast in het Examen- en kwalificatiebesluit
beroepsopleidingen WEB.
Daarnaast wordt de kwaliteit van docenten die burgerschapsonderwijs verzorgen versterkt,
zoals onder voorgaande doelstelling beschreven. Werkgevers (in dit geval de scholen)
en docenten (lerarenorganisaties) kijken tegelijkertijd naar eisen voor studenten
ten aanzien van het afsluiten van burgerschap.
Ik versterk samen met de MBO Raad de ondersteuningsstructuur om scholen handreikingen
te bieden bij het effectief invullen van het burgerschapsonderwijs.
We zorgen voor goede monitoring voor een beter beeld van competenties van studenten,
van de algehele kwaliteit van het burgerschapsonderwijs, en van mogelijkheden tot
verbetering daarvan.
Doelstelling 12: We zorgen ervoor dat het werken in het mbo aantrekkelijk is en blijft.
Daarvoor is ook nodig dat we zorgen dat de werkdruk van onderwijsteams niet te hoog
is. Alle docenten hebben voldoende mogelijkheden tot ontwikkelen en professionaliseren,
samen met hun onderwijsteam.
Mijn agenda voor onderwijspersoneel in het mbo is ambitieus en bestaat – naast de
beschreven investeringen en inzet wat betreft docenten basisvaardigheden en burgerschap
– uit investeringen in en afspraken over carrièreperspectief voor onderwijspersoneel,
afspraken over werkdruk en investeringen in digitale vaardigheden en in excellent
docentschap.
Carrièreperspectief en werkdruk
Nederland staat voor grote uitdagingen de komende jaren en daar zijn veel, goed opgeleide
mbo’ers voor nodig. Goed onderwijs begint bij voldoende, gekwalificeerde docenten.
In de huidige krappe arbeidsmarkt betekent dit, nog meer dan anders, dat mbo-docenten
uitzicht moeten hebben op een goed carrièreperspectief. Samen met de sector maak ik
daar duidelijke afspraken over. Deze afspraken moeten eraan bijdragen dat onderwijspersoneel
zich duurzaam aan het mbo bindt. Deze nog te maken afspraken leg ik vast door binnen
de regeling Kwaliteitsafspraken een specifiek budget van € 142 miljoen per jaar af
te bakenen en hieraan doelstellingen voor een goed carrièreperspectief te koppelen.
De € 52 miljoen uit de huidige Regeling Salarismix zal ten bate hiervan worden toegevoegd
aan het budget van de Kwaliteitsafspraken. Elke school zal een plan maken hoe zij
dit geld inzetten voor het verbeteren van het carrièreperspectief van hun onderwijspersoneel,
waarbij instemming van de ondernemingsraad vereist zal zijn. Een aantal belangrijke
thema’s zijn de instroom van voldoende personeel, doorstroom en behoud van personeel
en het verminderen van de werkdruk in het mbo.
Mbo-scholen hebben voor de aanwas van nieuwe medewerkers de mogelijkheid om, naast
docenten vanuit de lerarenopleiding, ook zij-instromers uit het bedrijfsleven aan
te trekken. Hierop zal de komende jaren, gegeven de krapte op de arbeidsmarkt, door
mbo-scholen extra op moeten worden ingezet. Er zal door mbo-scholen op creatieve wijze,
mede in samenspraak met het bedrijfsleven, naar nieuwe arrangementen moeten worden
gezocht.
Personeel dat werkt in het mbo, moet voldoende zicht hebben op een aantrekkelijk carrièreperspectief.
Iedere mbo-school moet in ieder geval inzichtelijk maken op basis van welke kwaliteitscriteria
doorgroei naar een hogere salarisschaal mogelijk is, waarbij specifiek aandacht is
voor doorgroeimogelijkheden ín de klas. Ook moeten scholen een onderbouwd plan hebben
voor de verdeling van salarisschalen onder hun onderwijspersoneel in de aankomende
jaren.
Sociale partners in het mbo erkennen het bestaan van hoge werkdruk en de effecten
daarvan. Sociale partners in het mbo hebben afgesproken om in de eerste helft van
2023 de gemaakte cao-afspraak over werkdrukplannen te evalueren en op basis van deze
evaluatie het gesprek aan te gaan. In de plannen van scholen omtrent een aantrekkelijk
carrièreperspectief wil ik terugzien hoe scholen een vervolg geven aan hun werkdrukplannen.
Samengevat: mbo-scholen beschrijven in hun plannen hoe zij het aangewezen budget uit
de nieuwe Regeling Kwaliteitsafspraken besteden op een manier die zorgt voor voldoende
instroom, doorstroom en behoud van medewerkers en voor een vermindering van de werkdruk.
Mbo-scholen brengen hierbij concreet in kaart welke acties en interventies binnen
de mbo-school ten aanzien van loopbaanbeleid ondernomen worden.
Digitale vaardigheden en excellent docentschap
Het kabinet investeert voor de duur van de Werkagenda ruim € 4 miljoen per jaar in
de randvoorwaarden voor cybersecurity en privacy in het onderwijs. Naast bovengenoemde
investeringen en afspraken investeer ik € 1 miljoen per jaar in een landelijk ondersteuningsprogramma
dat docenten en ander onderwijspersoneel helpt bij het vergroten van hun digitale
vaardigheden en digitaal veilig handelen. Tot slot zet ik een Comeniusprogramma op
voor het mbo om excellent en bevlogen docentschap te waarderen en komt er een onderwijspremie
voor onderwijsteams die een toppresentatie leveren. In beide programma’s zorg ik voor
aansluiting op het hoger onderwijs. In deze beurzen en premie investeer ik tot en
met 2027 in totaal 22 miljoen.
Werkagenda Samen voor het beste onderwijs
In juni 2022 is een werkagenda vastgesteld waarin mijlpalen staan rondom de thema’s
uit de lerarenstrategie van mij en de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs.32 In die werkagenda worden de thema’s uitgewerkt die sectoroverstijgend zijn, zoals
regelingen die in meerdere onderwijssectoren benut mogen worden. Denk hierbij bijvoorbeeld
aan de regionale tekortenaanpak. Een deel van de mijlpalen is ook relevant voor het
mbo. Afspraken die echt alleen toezien op het onderwijspersoneel mbo en niet op andere
onderwijssectoren, zijn opgenomen in de Werkagenda mbo. Het kan dus aanvullend aan
elkaar gelezen worden waar het op het mbo aankomt.
Doelstelling 13: We zorgen ervoor dat het mbo op het gebied van onderzoek en innovatie
een volwaardige en gelijkwaardige partner in de onderzoeks- en kennisnetwerken wordt.
Het mbo krijgt en benut in mijn inzet vaker mogelijkheden voor praktijkgericht onderzoek.
Dat vraagt van de rijksoverheid om te zorgen dat het mbo een plek in de relevante
regelingen en calls krijgt. Zo verken ik bijvoorbeeld nu al via de KIEM-groen pilotregeling
practoraten, samen met het Ministerie van LNV en NWO-SIA, een nieuwe vorm van thematisch
samenwerken in het groene domein. Ik ondersteun en faciliteer practoren en docent-onderzoekers
in het mbo, zodat zij meer impact kunnen hebben. Hiervoor stel ik gemiddeld € 3 miljoen
extra per jaar beschikbaar. Daarnaast oormerk ik gemiddeld € 22 miljoen per jaar uit
het budget van de kwaliteitsafspraken specifiek voor practoraten. In de nieuwe Regeling
Kwaliteitsafspraken zullen afspraken omtrent practoraten opgenomen worden. Ook verken
ik hoe de nieuwe regeling voor het Regionaal Investeringsfonds mbo sterker gericht
kan worden op de transitieopgaven van Nederland, zoals klimaat en zorg.
Je kunt als student in het mbo een topprestatie leveren en hier waardering voor krijgen.
Honours zijn niet voorbehouden aan universitaire studenten. Excellentieprogramma’s
in het mbo zijn in mijn ogen gericht op het verwerven van excellent vakmanschap, aanwijsbare
verbreding en verdieping van de hiervoor benodigde kennis, inzichten en vaardigheden.
Het is daarbij bovendien van belang dat studenten die een excellentieprogramma hebben
doorlopen hier een bewijsstuk van krijgen, waardoor hun inspanningen en prestaties
zichtbaar wordt voor het bedrijfsleven en het vervolgonderwijs. Mbo instellingen gaan
verder aan de slag gaan met excellentietrajecten, passend bij de behoefte in hun regio.
Ook wordt er zichtbaarder gemaakt welke excellentiemogelijkheden het mbo kent. De
skills wedstrijden zijn daar een mooi voorbeeld van. Als je ziet wat voor een bevlogenheid
en vakmanschap – binnen een scala aan beroepen – er vanuit Nederland wordt afgevaardigd,
dan kun je hier alleen maar trots op zijn.
Via het groeifondsvoorstel Digitaliseringsimpuls NL wordt een infrastructuur opgezet
met Centres for Teaching and Learning en transformatiehubs. Hierdoor kan het mbo ambities
om kennisdeling op een hoger plan te tillen, versnellen en verbreden. Ik zie voor
de toekomst potentieel om deze infrastructuur, als deze succesvol is neergezet, breder
te benutten voor onderzoek en innovatie in het mbo.
Ook benut de sector het groeifondsvoorstel Digitaal Onderwijs Goed Geregeld voor de
realisatie van een moderne digitale leermiddelenketen. Met die nieuwe moderne keten
beschikt het onderwijs straks over een digitale infrastructuur voor leermiddelen en
examens waardoor het onderwijs kan innoveren met behulp van ICT en tegelijkertijd
wendbaarder en veiliger wordt.
De uitvoering van de Werkagenda
De afgelopen maanden is met verschillende partijen die studenten, docenten, mbo scholen,
gemeenten en bedrijven vertegenwoordigen (JOB, BVMBO, MBO Raad, NRTO, VNO-NCW MKB-NL, VNG, SBB) samengewerkt aan de Werkagenda mbo. Het verdient een groot compliment aan de betrokken
partijen dat we de uitdaging met elkaar aan gaan om een gezamenlijke Werkagenda te
maken voor de komende jaren. Deze samenwerking kenmerkt de kracht van ons beroepsonderwijs,
want we hebben elkaar nodig om daadwerkelijk maatschappelijk resultaat te boeken.
Regionale en sectorale vertaling in kwaliteitsagenda’s
De landelijke Werkagenda geeft met de drie prioriteiten en de doelstellingen richting
aan de inspanningen die de komende jaren nodig zijn om de uitdagingen waar de mbo-sector
voor staat het hoofd te bieden. Als de werkagenda ondertekend is, zijn vervolgens
de mbo-scholen aan zet om samen met hun regionale en sectorale partners de ambities
uit de landelijke Werkagenda door te vertalen naar de eigen specifieke situatie en
actuele uitdagingen. Ik roep de mbo-scholen op om in afstemming met hun partners tot
een integrale kwaliteitsagenda voor de school voor de periode 2024–2027 te komen,
waarin staat op welke manier de school met de partners inspeelt op de ambities uit
deze Werkagenda mbo. De mbo-scholen maken afspraken met samenwerkingsverbanden over
deze regionale vertaling met:
1) het economisch domein (zoals Economic Boards, Human Capital Agenda’s of vergelijkbare
provinciale overleggen);
2) het sociaal domein (zoals regionale werkbedrijven of de arbeidsmarktregio) waar de
school deel van uitmaakt.
Het staat voor mij vast dat nauwe samenwerking en een substantiële bijdrage van regionale
en sectorale partners nodig is om de ambities waar te kunnen maken. Met steun voor
de voorlopige Werkagenda van landelijke partijen als SBB, VNO-NCW/MKB Nederland en
de VNG is op dit vlak een belangrijke stap gezet. Want met de Werkagenda mbo committeren
deze partijen zich aan het informeren en mobiliseren van hun de regionale en sectorale
achterban. Het is zaak dat ook regionaal coalities worden gevormd om gezamenlijk aan
de slag te gaan met de uitdagingen die het mbo kent.
Het mbo als lerende sector
In de Werkagenda spreken we af dat we met elkaar monitoren of we onze doelstellingen
bereiken. Dit doen we integraal met kwalitatief en kwantitatief beleidsonderzoek en
indicatoren om ontwikkelingen in de doelstellingen te kunnen volgen. Per doelstelling
hanteren we een aantal indicatoren. In deze eerste periode investeren we dan ook in
het opstellen van een gezamenlijke kennis- en onderzoeksagenda en in het verzamelen
van kennis om de doelstellingen meer meetbaar te kunnen maken. In totaal investeer
ik in de periode van de Werkagenda ruim € 12 miljoen in monitoring, verantwoording,
uitvoering en evaluatie. Over de indicatoren die wij zullen hanteren informeer ik
uw Kamer uiterlijk voor de zomer van 2023.
We zullen zoveel mogelijk gebruik maken van indicatoren die nu al bestaan waarbij
ze ook betekenis moeten hebben op niveau van instellingen (en opleidingen daarbinnen).
Daarbij kijk ik ook expliciet naar wat er in het hoger onderwijs aan indicatoren en
monitoring beschikbaar en afgesproken is, zodat er zoveel mogelijk één lijn ontstaat
in het hele vervolgonderwijs. En uiteraard moeten de indicatoren betrouwbaar en valide
zijn. Waar nodig koppelen we de gedefinieerde indicatoren aan streefwaarden. Uitgangspunt
bij deze streefwaarden is dat ze ambitieus, maar realistisch zijn. Dat realiseren
we door streefwaarden zo veel als mogelijk te onderbouwen met onderzoek en beleidsinformatie.
In overleg met de partijen zullen een proces van evaluatie inrichten waarbij we periodiek
kijken waar we staan en waar bijsturing nodig is. We leren samen van wat goed werkt
om de doelen te bereiken en we delen goede voorbeelden en kennis over wat we geleerd
hebben, ook binnen het ministerie.
De Werkagenda mbo loopt tot en met 2027. Daarmee koppel ik de looptijd van de Werkagenda
aan die van de kwaliteitsafspraken voor mbo-instellingen. Zo creëer ik rust en ruimte
voor de sector voor gedegen planvorming, uitvoering en monitoring.
Investering in het mbo
Het kabinet investeert structureel extra zo’n 367 miljoen per jaar in het mbo, grotendeels
op de drie prioriteiten van de Werkagenda. Bovendien wordt het budget van de bestaande
kwaliteitsafspraken (circa € 528 miljoen per jaar) door de scholen ingezet voor de
doelstellingen uit deze Werkagenda. Met de integrale kwaliteitsagenda’s, de regionale
en sectorale vertalingen, gaan de scholen met hun partners aan de slag.
Door de nieuwe investeringen en de bestaande middelen voor de kwaliteitsafspraken
op te tellen komt er voor de uitvoering van de Werkagenda gemiddeld ruim € 0,9 miljard
per jaar beschikbaar. Voor de looptijd van de Werkagenda komt dat neer op ruim € 4
miljard euro.
Werkagenda in breder perspectief
IBO mbo en Toekomstverkenning
De Werkagenda mbo loopt tot 2027. Tegelijkertijd is het belangrijk om ook te verkennen
wat er op de lange termijn nodig is. Daarom zal het kabinet een interdepartementaal
beleidsonderzoek (IBO) starten naar het mbo. Doel is om beleidsopties voor het mbo
in beeld te brengen, onder meer voor krimp, onderwijskwaliteit een aansluiting onderwijs-arbeidsmarkt.
Daarnaast start ik ook voor het mbo een toekomstverkenning. De verkenning wordt in
nauwe samenhang met de eerder aangekondigde toekomstverkenning hoger onderwijs en
wetenschap uitgevoerd, zodat er een integrale visie kan ontstaan op beroepsonderwijs,
hoger onderwijs en wetenschap. De thema’s die de toekomstverkenning zal adresseren
zijn onder meer demaatschappelijke opdracht van het vervolgonderwijs, de arbeidsmarkt
in 2030–2050, LLO, digitalisering en flexibilisering, gelijke kansen, studentenstromen,
regionale functie en samenwerking met bedrijfsleven, het macrobudget en bekostiging
en
bestuurlijke verhoudingen. Daarbij wil ik samen met de Minister voor Primair en Voortgezet
Onderwijs in de toekomstverkenningen als eerste concrete beleidsvoorstellen ontwikkelen
voor LLO-gerelateerde zaken die onder andere voortvloeien uit de grotere behoefte
aan maatwerktrajecten voor werkenden en werkzoekenden. Hierbij gaat in ieder geval
aandacht uit naar de leer(infra)structuur en leercultuur voor de lange termijn nodig,
inclusief leerrechten, leerrekeningen, ook als onderdeel van sociale zekerheid, bekostigingsvragen,
veranderende rollen voor werkgevers en opleiders. Hierbij gaat expliciet aandacht
uit naar bedrijfsscholen, praktijkleren en hybride docenten, alsmede voor betere benutting
van publieke middelen. Ook zal aandacht uitgaan naar verwerving en erkenning van praktijkkennis
en skills.
De beleidsopties uit het IBO kunnen input zijn voor de toekomstverkenning. Ik informeer
uw Kamer rond de zomer van 2023 over de uitkomsten van de toekomstverkenning en het
IBO.
Caribisch Nederland
De ambities voor Caribisch Nederland zijn in het mbo op hoofdlijnen niet anders dan
voor Europees Nederland. Kansengelijkheid, aansluiting onderwijs-arbeidsmarkt en kwaliteit
zijn thema’s die in Caribisch Nederland net zo belangrijk zijn en ook om aandacht
en investeringen vragen. Jaarlijks gaat uit de Werkagenda € 1,3 miljoen per jaar naar
de bekostiging van onderwijs in Caribisch Nederland. Al vergt de andere context soms
een andere aanpak. Vanwege een aantal specifieke uitdagingen die in Caribisch Nederland
in het onderwijs breed spelen, en de inhaalslag die vanaf 2010 gemaakt moest worden,
wordt er met brede bestuurlijke onderwijsagenda’s (po, vo en mbo) gewerkt. Naar verwachting
zal in het voorjaar van 2023 de Derde Onderwijsagenda Caribisch Nederland worden ondertekend.
In het beroepsonderwijs zien we dat er de afgelopen periode een enorme inhaalslag
gerealiseerd is en specifieke wet- en regelgeving die alleen op Caribisch Nederland
van toepassing is, achterhaald is. Daarom werk ik aan een wetsvoorstel waarmee het
mbo in Caribisch Nederland wordt ondergebracht onder de Wet educatie en beroepsonderwijs
(WEB), zodat er voor het hele mbo gelijke kwaliteitsnormen en kaders bestaan.
Tot slot
Met deze brief heb ik mijn plannen voor het mbo uiteengezet. Ik heb het mbo in mijn
eerste jaar als Minister leren kennen als een prachtige vorm van onderwijs, die ik
graag verder wil versterken en emanciperen. De studenten in het mbo verdienen het
best mogelijke onderwijs en maatschappelijke waardering. Ik ben zeer gemotiveerd om
daar met alle betrokkenen in en om het mbo-onderwijs mijn schouders onder te zetten.
Ik kijk er naar uit met uw Kamer te spreken over mijn inzet voor het mbo.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
R.H. Dijkgraaf
Indieners
-
Indiener
R.H. Dijkgraaf, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.