Brief regering : Stand van zaken Fit for 55-pakket
22 112 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie
Nr. 3521
BRIEF VAN DE MINISTER VOOR KLIMAAT EN ENERGIE
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 18 oktober 2022
Conform het verzoek van uw vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat van 17 september
2021 vindt u hierbij mijn zesde van de periodieke brieven omtrent de stand van zaken
van het krachtenveld en het verloop van de onderhandelingen over het Fit for 55-pakket.
De Minister voor Klimaat en Energie, R.A.A. Jetten
Stand van zaken Fit for 55-pakket
De meeste voorstellen van het Fit for 55-pakket (hierna: Ff55) zijn in de triloogfase
beland, waarbij nu onderhandeld wordt tussen het Europees Parlement (EP), de Europese
Commissie en het Tsjechische voorzitterschap namens de Raad. Nederland heeft met alle
bereikte Raadsposities ingestemd1 en zet nu met gelijkgezinde landen in op een zo snel mogelijke afronding van de onderhandelingen
met behoud van het ambitieniveau. Dat is niet alleen essentieel voor het behalen van
onze klimaatdoelen, maar speelt ook een belangrijke rol in het verminderen van onze
energieafhankelijkheid van Rusland. Hierbij moet worden aangetekend dat de ruimte
voor beïnvloeding door lidstaten in de triloogfase beperkt is, zowel qua inhoud als
tijdspad. Nederland zit bij de trilogen niet aan tafel. De bereikte Algemene Oriëntaties
(AO’s) vormen de onderhandelingsinzet van het voorzitterschap.
Op dit moment bevinden de volgende wetsvoorstellen zich in de triloogfase: ETS (inclusief
maritiem, ETS-BRT en de MSR), ETS luchtvaart, ESR, SCF, CO2-normen lichte voertuigen, LULUCF, FuelEU Maritime, Refuel Aviation, AFIR, CBAM, RED
en EED.2 Het Tsjechische voorzitterschap probeert op CO₂ normen voertuigen, ESR en LULUCF
de trilogen af re ronden voorafgaand aan COP27 in november.
Voor de RED en de EED zijn de trilogen op 6 oktober jl. gestart, waarbij het belang
van deze dossiers binnen het REPowerEU pakket meegenomen wordt. Wat betreft de EPBD
stuurt het Tsjechische voorzitterschap aan op een AO in de Energieraad van 25 oktober
a.s. De voortgang in de Raad op de ETD3 verloopt traag, mede vanwege terughoudendheid bij lidstaten om afspraken te maken
over energiebelastingen gezien de hoge energieprijzen. Mogelijk zal tijdens de Ecofinraad
van 6 december a.s. een gedachtewisseling plaatsvinden.
Na vaststelling van het pakket aan het einde van de trilogen zal, waar mogelijk, verder
in kaart worden gebracht wat de gevolgen van het Ff55-pakket op het nationale beleid
zullen zijn, aansluitend op het Interdepartementale Beleidsonderzoek dat recentelijk
is gestart. Hierbij wordt gekeken naar de verdeling van de opgave tussen sectoren,
verwachte CO2-reductie, betaalbaarheid voor huishoudens, maatschappelijke organisaties en het mkb
en de financiële impact. Hiermee geeft het kabinet invulling aan de motie van de leden
Boucke, Erkens en Bontenbal.4
In deze brief zal voor alle voorstellen van het Ff55-pakket worden aangegeven wat
de huidige stand van zaken is, hoe het krachtenveld er uitziet op het moment van het
schrijven van deze brief, evenals het resultaat waar het kabinet op inzet in de onderhandelingen.
Het is mogelijk dat niet alle trilogen gelijktijdig zullen eindigen, zoals ze ook
niet allemaal tegelijk begonnen zijn, en dat er dus op sommige voorstellen eerder
een akkoord kan zijn dan op anderen.
Milieuraad
ETS herziening
Het voorstel bevindt zich momenteel in de triloogfase. Het Tsjechische voorzitterschap
heeft de ambitie uitgesproken om voor het einde van het jaar een politiek akkoord
te willen bereiken. Er hebben in september enkele technische besprekingen plaatsgevonden,
evenals een politieke triloog op 10 oktober jl.
De hoofdprioriteit van het kabinet is om de ambitie en integriteit van het EU ETS
zeker te stellen. Het EP wil de ambitie voor het bestaande ETS verhogen van de in
de AO overeengekomen 61% naar ca. 63% reductie in 2030 (t.o.v. 2005). Zoals aangegeven
in het BNC-fiche5 had het kabinet graag een hogere doelstelling gezien dan voorgesteld door de Commissie.
Mocht het haalbaar blijken om een hogere doelstelling vast te stellen als uitkomst
van de trilogen, dan kan het kabinet dit steunen.
Ten aanzien van de zeevaart wil het EP starten met het monitoren van de emissies van
kleinere schepen vanaf 2024, gevolgd door onderbrenging van deze categorie schepen
in het ETS per 2027. Dit betreft een verhoging van de ambitie in vergelijking met
de AO, waarin nog niet is vastgesteld of deze categorie schepen onderdeel zal worden
van het ETS. In de AO is slechts opgenomen dat per 2025 wordt gestart met het monitoren
van emissies van general cargo schepen, ten behoeve van een review in 2026. Zoals gemeld in de brief van 8 juli
jl., had Nederland graag een ambitieuzer tijdpad en bredere inclusie gezien voor kleinere
schepen (vanaf 400 bruto tonnage) in het ETS dan overeengekomen in de AO. Dit vindt
Nederland van belang om ontwijking via het inzetten van kleinere schepen te voorkomen,
en zorgt ervoor dat ook dit segment van schepen gaat verduurzamen. De positie van
het EP sluit daarom beter aan bij de oorspronkelijke kabinetsinzet en Nederland zou
derhalve een aanpassing in lijn met de positie van het EP als uitkomst van de trilogen
dan ook kunnen steunen.
Verder wil het EP ook een start maken met het monitoren van andere scheepstypes dan
alleen voor vervoer van vracht en passagiers. Ook dit is in lijn met de verhoging
van ambitie die het kabinet voorstaat. Het kabinet heeft daarbij speciale aandacht
gevraagd voor het van toepassing maken van deze verordening op superjachten, en voor
de uitvoerbaarheid.
Het EP wil het nieuwe ETS voor de gebouwde omgeving en het wegtransport (ETS-2) per
2025 invoeren in plaats van 2027, maar slechts voor brandstoffen verkocht aan commerciële
partijen. Dit komt neer op ca. een derde van de emissies uit het oorspronkelijke Commissievoorstel.
Eventuele verbreding naar particulier brandstoffengebruik zou volgens het EP op zijn
vroegst mogelijk zijn in 2029. Dit is een forse verlaging van de ambitie om het 2030
doel te realiseren en is uitvoeringstechnisch uitermate complex. Om deze reden is
het kabinet geen voorstander van dit voorstel.
Het EP stelt verder voor om de reikwijdte van het nieuwe ETS te verbreden naar brandstofgebruik
in het deel van de industrie dat op dit moment nog buiten het ETS valt. Dit is goed
voor een gelijk speelveld, maakt investeringen van individuele bedrijven in verduurzaming
aantrekkelijker en komt de uitvoerbaarheid van het systeem ten goede. Het voorstel
is daarmee in lijn met de inzet van het kabinet om het nieuwe ETS op termijn te verbreden
naar alle fossiele brandstoffen.
ETS luchtvaart herziening
Het voorstel bevindt zich op dit moment in de triloogfase. Een eerste triloog heeft
plaatsgevonden in september. De openingstriloog diende met name voor het verkrijgen
van mandaat voor nadere bijeenkomsten op technisch niveau.
Het kabinet pleit voor een spoedige totstandkoming van een akkoord. Dit zodat ook
het mondiale systeem CORSIA tijdig geïmplementeerd kan worden, alvorens de eerste
fase van CORSIA van start gaat in 2024. Zodoende kunnen lidstaten aan hun monitorings-
en rapportageverplichtingen voldoen van zowel het ETS als CORSIA. Ten aanzien van
de gratis rechten zet het EP in op een snellere uitfasering (in 2025) dan is vastgesteld
in de Raadspositie (in 2027). In lijn met de motie-Kröger en Boucke 6 had Nederland graag een snellere uitfasering gezien dan het Commissievoorstel, namelijk
in het jaar 2026. De Raadspositie was voor het kabinet een acceptabel compromis, omdat
gratis rechten nog steeds binnen afzienbare tijd uitgefaseerd worden.
Effort Sharing Regulation (ESR)
Het voorstel voor herziening van de ESR bevindt zich in de triloogfase. Het Tsjechische
voorzitterschap hoopt redelijk snel een akkoord op de ESR-verordening te bereiken,
gezien het feit dat de posities tussen Raad, Commissie en EP niet enorm veel verschillen.
Vooralsnog zijn er in september en oktober een aantal trilogen geweest.
De Raad, de Commissie en het EP zijn het allen eens over de doelstelling van de ESR:
ophogen van 30% naar 40% reductie t.o.v. 2005 EU-breed. Ook de nationale doelstellingen
worden door het EP niet aangepast. De kans is dus groot dat de doelen zoals vastgesteld
in de AO ook in de definitieve wetgeving komen. Het EP stelt verder amendementen voor
die gaan over convergentie in de opgaven richting klimaatneutraliteit in 2050. Dit
ligt dicht bij de kabinetspositie, maar ligt gevoelig in de Raad. Het EP stelt ook
het verbeteren van de governance van de LULUCF-verordening voor door de link met de
ESR-verordening terug te plaatsen. Dit is in lijn met waar Nederland eerder voor heeft
gepleit in de Raad.
Op de flexibiliteitsmechanismen stelt het EP een aantal amendementen voor die het
gebruik van deze mechanismen kan beperken. Zo wordt de mogelijkheid om ex ante ESR-overschotten
te verkopen aan andere lidstaten in de EP-positie verder beperkt. In de AO is deze
limiet juist verhoogd om zo de handel tussen lidstaten te stimuleren. Het EP wil ook
de mogelijkheid tot banking van ESR-overschotten verder limiteren. Deze mogelijkheid biedt lidstaten juist de
ruimte om flexibeler over de tijd heen te kunnen reduceren. Nederland is van mening
dat deze limiet best meer ingeperkt kan worden dan in de AO, maar niet zo ver dat
deze geen ruimte meer biedt voor enige flexibiliteit.
Social Climate Fund (SCF)
Het voorstel voor het oprichten van het SCF bevindt zich momenteel in de triloogfase.
De eerste politieke triloog heeft op 13 oktober jl. plaatsgevonden. Daarnaast is het
SCF al in enkele technische bijeenkomsten besproken.
De Nederlandse inzet is onveranderd ten opzichte van de AO. Nederland houdt daarmee
vast aan een kleiner fonds dan het Commissievoorstel, dat voldoet aan belangrijke
randvoorwaarden zodat het fonds zo veel mogelijk bijdraagt aan de klimaattransitie.
Hierbij ligt de nadruk op financiering van maatregelen die de impact van prijsstijgingen
voor minder draagkrachtige groepen gericht verzachten en structureel een bijdrage
leveren aan verduurzaming van de gebouwde omgeving en mobiliteit. Daarnaast is het
van belang dat het fonds beperkt is in omvang, ingekleed is op een manier die de toepasselijkheid
van de MFK-rechtsstaatverordening en een sterke governance en budgetcontrole waarborgt. Daarbij zal
het kabinet het SCF ook in samenhang met de ambitie van het Ff55-pakket blijven bezien.
De positie die het EP heeft aangenomen verschilt op belangrijke onderdelen van de
positie van de Raad. Het EP heeft onder andere gekozen voor een SCF dat in verhouding
tot het ETS-BRT groter uitvalt, ondanks dat de EP-positie op het ETS-BRT leidt tot
minder opbrengsten en een eerdere start van het SCF bevat. Hierbij wordt het SCF automatisch
vergroot als de CO2-prijs van het ETS-BRT te sterk stijgt. Verder heeft het EP gekozen voor een opname
van gedifferentieerde bijdrage door lidstaten aan hun Social Climate Plans, voor het
financieren van het SCF via het wijzigen van het MFK, het toevoegen van een voorschot
tijdens de uitvoering van het fonds, en enkele kleinere wijzigingen. Ten slotte heeft
het EP net als de Raad gekozen voor een toevoeging van een limiet op inkomenssteun,
op 40% in plaats van 35%.
CO2-normen lichte voertuigen
Het voorstel bevindt zich nu in de triloogfase. Het EP en de Raad zetten beiden in
op uitfasering per 2035 van nieuwverkoop van personenvoertuigen en busjes met een
interne verbrandingsmotor en aanscherping van de doelstelling voor 2030. Hiermee is
de verwachting dat de trilogen op hoofdlijnen vlot tot een akkoord kunnen leiden.
De inzet van het kabinet is erop gericht om de ambitie minimaal op peil te houden
en waar mogelijk het voorstel aan te scherpen. Daarnaast waakt Nederland voor uitzonderingsgronden
waardoor nieuwverkoop van personenvoertuigen en busjes met een interne verbrandingsmotor
na 2035 mogelijk blijft.
LULUCF
Het LULUCF-voorstel bevindt zich momenteel in de triloogfase. Het Tsjechische voorzitterschap
is voornemens relatief snel een akkoord op de LULUCF-verordening te bereiken. Met
betrekking tot de governance van de nationale doelen van de lidstaten in 2030 komt
de Nederlandse inzet meer overeen met de onderhandelingsinzet van het EP. Aangezien
dit één van de Nederlandse prioriteiten is, zal Nederland het belang van het waarborgen
van de doelrealisatie en de milieu-integriteit van de LULUCF-verordening blijven benadrukken.
Energieraad
RED en EED proces
Tijdens de Energieraad in juni jl. heeft de Raad voor beide richtlijnen een AO bereikt.
Het EP heeft op 14 september jl. haar standpunt bepaald. Begin oktober is de triloogfase
opgestart. Het is momenteel onduidelijk hoe het Tsjechische voorzitterschap de voorstellen
van de Commissie voor aanpassing van de RED en de EED in het kader van het REPowerEU-plan
zal betrekken bij de onderhandelingen. Deze voorstellen waren nog geen onderdeel van
de AO. In de eerste plaats betreffen deze voorstellen een verdere ophoging van de
overkoepelende doelen naar 45% hernieuwbare energie (van 40% in de AO) en naar 13%
reductie van energiegebruik in 2030 (van 9% in de AO ten opzichte van van een 2020-prognose
voor 2030).
Daarnaast bevat het REPowerEU-voorstel nieuwe bepalingen gericht op versoepeling en
versnelling van vergunningsprocedures voor hernieuwbare energie in de EU. Voor nadere
toelichting en de kabinetsappreciatie van deze voorstellen verwijs ik u naar de brief
met een appreciatie van het REPowerEU-plan aan uw Kamer d.d. 17 juni jl.7 Het kabinet blijft inzetten op en ambitieus onderhandelingsresultaat en zal er op
aandringen dat de onderhandelingen zo snel mogelijk zijn afgerond.
RED
Het EP is op een aantal onderdelen van het wetgevingsvoorstel ambitieuzer dan de Raad.
Zo heeft het met betrekking tot de RED ingestemd met een bindend hoofddoel van 45%
hernieuwbare energie in 2030, zoals voorgesteld door de Commissie in REPowerEU. In
de AO is door de Raad een hoofddoel van 40% afgesproken. Nederland (samen met gelijkstemde
lidstaten) heeft gepleit voor een hoofddoel van 40%, met een positieve grondhouding
tegenover het ophogen van het bindende EU-doel hernieuwbare energie. Het kabinet onderzoekt
nog wel de uitvoerbaar- en haalbaarheid van deze EU-doelen.
Het EP stelt ook een ophoging van verschillende sector- en subdoelen voor. Specifiek
wenst het EP het nieuwe indicatieve sectordoel voor lidstaten voor de jaarlijkse toename
van het gebruik van hernieuwbare energie in de industrie van 1,1%-procentpunt in de
AO op te hogen naar 1,9%-procentpunt. Daarnaast steunt het EP het Commissievoorstel
van een nieuwe bindend sectordoel in de industrie, gericht op de inzet van 50% hernieuwbare
waterstof en afgeleide hernieuwbare brandstoffen8 (hierna: RFNBO’s, «renewable fuels of non-biological origin»). Ook wil het EP een
extra subdoel voor 2035 opnemen, ter hoogte van 70% hernieuwbare waterstof en afgeleide
hernieuwbare brandstoffen in de richtlijn.
In de vervoerssector streeft het EP een hoger doel na, voor de reductie van de emissie-intensiteit
van transportbrandstoffen, namelijk 16%. Dit is hoger dan de 13% uit het Commissievoorstel
en de overeenkomst uit de AO. Ook ten aanzien van het minimumaandeel voor het verbruik
van RFNBO’s in vervoer stelt het EP hogere doelen voor. Zij stellen een bindende minimumbijdrage
van 5,7% voor. Waar de Commissie nu werkt aan een gedelegeerde handeling met eisen
voor hernieuwbare waterstof9, stelt het EP voor om andere eisen, die minder streng zijn, direct in de RED op te
nemen. Het voorstel van het EP zou betekenen dat de zogenaamde additionaliteitseis
geschrapt wordt.
Daarnaast stelt het EP voor het bindende doel voor het aandeel hernieuwbare energie
in de warmte- en koudevoorziening niet bindend te maken en te verhogen naar 2,3%-punt
gemiddelde jaarlijkse toename (van 0,8%-punten tussen 2021 en 2025 en 1,1%-punten
tussen 2026 en 2030 in de AO).
Het kabinet heeft TNO o.a. laten onderzoeken of Nederland het door de Commissie voorgestelde
bindende warmtedoel van 1,1%-punt kan halen. TNO concludeert dat dit het geval is
en dat het doel in lijn is met de ambities van het kabinet. Dit onderzoek is als bijlage
bij deze brief naar uw Kamer gestuurd.
Het EP doet ook enkele voorstellen op het gebied van garanties van oorsprong. Zo stelt
het EP bijvoorbeeld voor om het ook mogelijk te maken om garanties van oorsprong in
fracties van 1 MWh uit te geven. Dit zou het systeem van garanties van oorsprong fijnmaziger
maken en daarmee ook verbeteren. Ik zal dit voorstel ondersteunen en hiermee voer
ik ook de toezegging van de toenmalige Minister van Economische Zaken en Klimaat uit
om in Europa verbeteringen van het systeem van garanties van oorsprong aan te kaarten
als hiervoor een concreet idee is (Kamerstuk 32 813, nr. 645).
EED
De Commissie heeft in REPowerEU voorgesteld om het hoofddoel in de EED te verhogen
van 9% naar 13% reductie in 203010, maar heeft nog geen uitspraken gedaan over eventuele ophoging van subdoelen. De
vorige voorzitter van de Raad (Frankrijk) heeft REPowerEU niet meegenomen in de AO.
Het EP is op verschillende onderdelen van het wetgevingsvoorstel ambitieuzer dan de
Raad en de Commissie. Het EP heeft ingestemd met een hoofddoel dat nog iets hoger
ligt dan 13% reductie in 203011. Het EP heeft daarnaast ingestemd met bindende doelen op nationaal niveau voor zowel
primair als finaal verbruik. Lidstaten moeten hierbij hun nationale bijdrage vaststellen
op basis van een door de Commissie voorgeschreven formule12. In de AO is dit doel indicatief op nationaal niveau en mogen lidstaten afwijken
van de voorgeschreven methode om hun nationale bijdrage vast te stellen. Ook wil het
EP verschillende subdoelen verhogen, zoals de energiebesparingsverplichting en de
verplichte energiegebruiksreductie voor de publieke sector.
In de AO is een hoofddoel van 9% reductie afgesproken. Dit hoofddoel is op EU-niveau
bindend voor finaal gebruik, en is indicatief op lidstaatniveau. Een grote groep lidstaten
is voorstander van meer flexibiliteit omtrent het hoofddoel van 9% reductie in energieverbruik
in 2030. Dit betekent dat lidstaten voor een indicatief doel op nationaal niveau zijn
en af mogen wijken van de voorgeschreven formule om te berekenen wat hun nationale
bijdrage aan het collectieve doel is. Het kabinet (samen met gelijkstemde lidstaten)
heeft tot nu toe gepleit voor een hoofddoel van 9% met een positieve grondhouding
ten aanzien van 13%. Ook wil het kabinet dat lidstaten gebruikmaken van de voorgeschreven
formule om hun nationale bijdrage vast te stellen, zodat de collectieve ambitie gewaarborgd
wordt. Wel kijkt het kabinet kritisch naar de haalbaarheid en uitvoerbaarheid van
de ophoging naar 13% en eventuele subdoelen, gegeven de resultaten uit het TNO onderzoek
dat hieronder benoemd wordt. Het vervolgonderzoek zal meer inzicht geven in het besparingspotentieel
per klimaatakkoordsector om deze doelen te halen.
TNO heeft onderzoek gedaan naar de gevolgen van de aanscherping van de energiebesparingsdoelen
in de voorgestelde herziening van de EED en REPowerEU. Het TNO-onderzoek is als bijlage
bij deze brief naar uw Kamer gestuurd. Dit biedt inzicht in de haalbaarheid van de
nationale en Europese ambitie. In november levert TNO het tweede deel van het onderzoek
met besparingspotentieel per klimaatakkoordsector voor een inschatting waar extra
beleid zich op zou kunnen richten.
Het onderzoek laat zien dat naast het huidige en aangekondigde beleid (inclusief de
verwachte besparing door het coalitieakkoord) extra inspanningen nodig zijn om de
energiebesparingsdoelen in de voorgestelde herziening van de EED te halen. Dit geldt
zowel voor het hoofddoel (artikel 4) van 9% reductie van het maximale energiegebruik
in 2030 conform het originele Commissievoorstel, als voor de eventuele ophoging naar
13% reductie in 2030 conform het REPowerEU-voorstel.
Ook het belangrijkste subdoel (artikel 8) voor energiebesparing over een bindende
nationale energiebesparingsverplichting van 1,5% per jaar tussen 2024 en 2030 wordt
volgens het onderzoek een forse uitdaging. Dit komt door monitoringsvraagstukken en
het intensiveren van EU beleid (wat niet mag meetellen, alleen nationaal beleid telt
mee).
Decarbonisatie pakket
Op dit moment wordt het decarbonisatie-pakket besproken in de Raad. De Commissie heeft
op 15 december 2021 haar voorstellen uitgebracht voor herziening van zowel de richtlijn
betreffende gemeenschappelijke regels als voor de verordening betreffende de interne
markten voor hernieuwbaar gas, aardgas en waterstof (ook wel het decarbonisatiepakket
of het gaspakket genoemd). Op 11 februari jl. heeft het kabinet aan uw Kamer een eerste
appreciatie gestuurd van dit pakket middels een BNC-fiche13. Onder het Tsjechische voorzitterschap zijn de gesprekken over dit waterstof en gas
decarbonisatiepakket van start gegaan. Het pakket richt zich op waterstofinfrastructuur
en -markten, op de toegang tot bestaande (aard)gasinfrastructuur en markten voor hernieuwbare
en koolstofarme gassen en leveringszekerheid, op netwerkplanning en op de bescherming
van en participatie door eindgebruikers.
Tijdens de Energieraad van 25 oktober a.s. wordt voor het eerst op politiek niveau
gesproken over het voorstel. De inhoud van de bespreking tijdens de Energieraad wordt
momenteel door het Tsjechische voorzitterschap vastgesteld. Het Tsjechische voorzitterschap
streeft er nog steeds naar de AO op het voorstel eind dit jaar vast te stellen. Het
kabinet steunt dit streven tot snelle afronding, mits de kern van de voorstellen –
waar Nederland in beginsel positief tegenover staat – wordt behouden.
Methaanverordening
Op dit moment wordt het voorstel voor de methaanverordening besproken in de Raad.
Naar verwachting zal het Tsjechische voorzitterschap de methaanverordening agenderen
voor een beleidsdiscussie tijdens de Energieraad van 19 december 2022, tenzij er voor
die tijd nog extra raden worden ingepland. De Nederlandse inzet is onveranderd zoals
weergegeven in het BNC-fiche14. Het krachtenveld duidt erop dat meer landen overtuigd raken van een risicogestuurde
aanpak zoals Nederland voorgesteld heeft.
EPBD
Op dit moment wordt het voorstel besproken in de Raad. Het Tsjechische voorzitterschap
streeft naar het bereiken van een AO op de Energieraad van 25 oktober a.s. Het EP
heeft nog geen standpunt vastgesteld. De plenaire stemming in het EP is naar verwachting
in december 2022. Dit betekent dat de trilogen naar verwachting onder het Zweeds voorzitterschap
zullen starten in 2023.
Het krachtenveld krijgt steeds verder vorm. De discussies die nu nog plaatsvinden
gaan voornamelijk over de voorgestelde minimale energieprestatiestandaarden (MEPS)
voor bestaande bouw. Het ziet ernaar uit dat lidstaten meer flexibiliteit krijgen
ten opzichte van het Commissievoorstel waardoor ze zelf kunnen bepalen of en wanneer
MEPS voor welke woningen kunnen worden ingevoerd. Dit vindt het kabinet een positieve
ontwikkeling. Tegelijk moet deze flexibiliteit niet zo ver gaan dat de uiteindelijke
uitwerking in lidstaten ten koste gaat van de ambitie van de EPBD. Het kabinet zet
zich hier samen met een aantal gelijkgestemde lidstaten voor in richting de Energieraad.
Zo is er een gezamenlijke non-paper opgesteld dat oproept tot (a) behoud van ambitie
en flexibiliteit voor lidstaten ten aanzien van MEPS voor woningen en (b) het versterken
van de inzet op uitfasering van fossiele brandstofinstallaties. De Nederlandse inzet
is daarmee in lijn met het BNC-fiche en het coalitieakkoord.
Ten aanzien van de voorgestelde EU-harmonisering van energielabelklassen is er meer
flexibiliteit voor lidstaten gecreëerd tijdens de onderhandelingen. Dit vindt het
kabinet een stap in de goede richting. Toch blijft het kabinet zich verzetten tegen
elke vorm van harmonisering en pleit ze voor behoud van de huidige, nationale labelklassenindeling.
Nederland krijgt hiervoor nagenoeg geen steun van andere lidstaten. Verder pleit het
kabinet in het kader van het energielabel voor verduidelijking in de EPBD dat primair
energiegebruik verder gespecificeerd moet worden door de lidstaten. Hiermee wordt
invulling gegeven aan de motie Grinwis15 om in Europees verband in te zetten op het blijven koppelen van het energielabel
aan het primair fossiel energiegebruik. In het huidige voorstel ziet het kabinet ruimte
om vast te houden aan primair fossiel energiegebruik als indicator van het energielabel,
dus dat is gunstig voor Nederland.
Het Tsjechische voorzitterschap heeft in juli jl. nieuwe verplichtingen opgenomen
in het concept-raadsakkoord, die voorvloeien uit het REPowerEU-plan en de EU-strategie
voor zonne-energie. Het gaat om verplichtingen voor de inzet van zonne-energie installaties
op nieuwe en bestaande utiliteitsgebouwen (vanaf 250m² vloeroppervlak) in respectievelijk
2026 en 2027 en van nieuwe woningen per 2029. Conform de Zonnebrief16 pleit het kabinet voor voldoende flexibiliteit om als lidstaat zelf te kunnen beslissen
of en wanneer verplichtingen nodig zijn voor bestaande bouw. Daarnaast moet het mogelijk
zijn om naast zonne-energie andere vormen van hernieuwbare energie toe te passen.
Nederland heeft alternatieve tekstvoorstellen ingediend bij het voorzitterschap waarin
dit naar voren komt.
Transportraad
FuelEU Maritime
Tijdens de Transportraad van juni jl. is een AO voor het FuelEU Maritime bereikt in
de Raad. Nederland heeft samen met België, Denemarken, Duitsland, Ierland, Luxemburg
en Zweden in een verklaring aangegeven in te zetten op meer ambitie tijdens de onderhandelingen
in de triloogfase.
Op 3 oktober heeft de Commissie Vervoer en Toerisme (TRAN) van het EP ingestemd met
het ontwerpverslag van de rapporteur. Deze wordt medio oktober plenair behandeld in
het EP. De uitkomst is op het moment van schrijven nog onduidelijk. Nederland zet
in de triloogfase in op een verhoging van de reductiepercentages en een gefaseerde
uitbreiding van de scope van FuelEU Maritime.
Refuel Aviation
Het voorstel bevindt zich momenteel in de triloogfase. Het kabinet pleit tijdens de
trilogen in op een snelle totstandkoming van een akkoord. Dit zodat er tijdig gestart
kan worden met implementatie en de industrie hiermee zich ook tijdig en adequaat kan
voorbereiden.
De meeste verschillen tussen de positie van de Raad en het EP lijken overbrugbaar,
op enkele wezenlijke verschillen in positie na. Ten eerste zet het EP in op hogere
bijmengdoelstellingen, met name na 2030. Zo zet het EP in op een verplichting van
85% in 2050, terwijl in de AO een verplichting van 63% aangehouden wordt. Ook voor
de sub-verplichting voor synthetische kerosine hanteert het EP hogere doelstellingen.
Het EP stelt voor om de sub-verplichting al in 2025 in te laten gaan, en in 2030 op
te laten lopen naar 2%. Voor 2050 ligt de verplichting van het EP ook hoger dan die
van de Raad. Deze hogere doelen sluiten aan bij de kabinetsinzet.
In de Raadspositie is, mede op verzoek van Nederland, opgenomen dat lidstaten tot
en met 2034 nationaal een hogere sub-verplichting mogen invoeren. Het EP wijst deze
mogelijkheid af en zet in op geharmoniseerde doelen voor de hele unie.
Ten tweede worden in de Raadspositie en het EP verschillende definities gehanteerd
voor duurzame brandstoffen. De definitie in de Raadspositie komt het meest overeen
met de definitie duurzame grondstoffen uit de RED, die voor het kabinet de leidraad
vormt. Zowel het EP als de Raad sluiten het gebruik van voedsel en voedergewassen
voor de productie van duurzame kerosine uit.
Ten derde, hanteert het EP een strengere anti-tankering maatregel voor luchtvaartmaatschappijen
dan de Raad. Mocht de uitkomst van de trilogen ruimte bieden om deze strengere maatregel
in te voeren, dan kan het kabinet hier in meegaan, aangezien dit het omzeilen van
de bijmengverplichting kan voorkomen.
Ten vierde stelt het EP dat alle EU luchthavens onder de verordening moeten vallen,
waar de Raad de keuze maakt om kleine luchthavens van minder dan 1 miljoen passagiers
uit te zonderen van de bijmengverplichting. Wel mogen lidstaten dan nationaal de keuze
maken om sommige luchthavens alsnog onder de bijmengverplichting te laten vallen.
De positie van het EP laat deze ruimte niet aan lidstaten. In sommige gevallen zou
dit logistieke problemen voor luchthavens kunnen opleveren, zeker in de initiële periode
waarin minder duurzame brandstoffen beschikbaar zullen zijn op de markt door de relatief
lage productiecapaciteit. Om deze reden heeft Nederland voorkeur voor de positie van
de Raad.
AFIR
Het EP heeft op 3 oktober in de TRAN gestemd over het conceptrapport van de rapporteur.
De plenaire stemming in het EP volgt later dit najaar. Na positiebepaling van het
EP kunnen de triloogonderhandelingen van start gaan. De positie van het Transport
en Toerisme Committee van het EP is ambitieuzer dan het Commissievoorstel en de AO.
Het gaat daarbij vooral om de ambitie op de uitroldoelstellingen voor waterstof en
zwaar transport. Het EP stemt hier halverwege oktober over om tot een EP-brede positie
te komen. Het Tsjechische voorzitterschap noemt AFIR in haar programma van aanpak
en zal na de plenaire stemming in het EP een besluit nemen of zij het dossier verder
zullen oppakken. Dit besluit is afhankelijk van de voortgang in het EP en de voortgang
op andere transportdossiers zoals TEN-T en ITS.
ECOFIN
Nadat de Milieuraad van 22 juni jl. ook een akkoord heeft bereikt over het afbouwpad
van de gratis allocatie van CBAM-sectoren zijn de trilogen gestart. Het is op dit
moment nog niet bekend wanneer de triloogonderhandelingen kunnen worden afgerond en
wanneer de CBAM ter besluitvorming voor zal liggen in de Ecofinraad.
Tijdens de Ecofinraad van 17 juni jl. stond een voortgangsverslag over de herziening
van de Richtlijn Energiebelastingen (Energy Taxation Directive, ETD) als hamerstuk
geagendeerd.17 Mogelijk zal er tijdens de Ecofinraad van december een gedachtewisseling plaatsvinden
over de ETD.
Carbon Border Adjustment Mechanism (CBAM)
Er hebben tot nu toe een aantal technische triloogsessies en een eerste politieke
triloog plaatsgevonden. Er zijn verschillende onderdelen waarop de standpunten van
de Raad, Commissie en EP uiteen lopen.
Zo pleit het EP voor start van de infasering van de CBAM in 2027 en volledige uitfasering
van gratis rechten in 2032. Het kabinet blijft conform de AO pleiten voor infasering
van de CBAM per 1 januari 2026, na het starten van de transitieperiode op 1 januari
2023. Daarbij opgemerkt dat het kabinet de geleidelijke uitfasering van de gratis
rechten als deeloplossing voor het risico op exportlekkage ziet. Daarnaast is het
EP voorstander van uitbreiding van de reikwijdte van de CBAM naar organische chemicaliën,
kunststoffen, waterstof en ammoniak, evenals indirecte emissies. Het kabinet pleit
voor een stapsgewijze aanpak, waarbij de CBAM start met vijf sectoren (elektriciteit,
cement, aluminium, kunstmest, ijzer en staal) en mogelijk later, na onderzoek en evaluatie
door de Commissie, wordt uitgebreid naar andere, meer complexe sectoren zoals de chemie.
Het kabinet is naar aanleiding van de motie Thijssen/Kröger18 reeds gestart met een onderzoek naar de gevolgen van inclusie van de chemische sector
en waterstof in de CBAM. Onderzoeksbureau Trinomics voert dit onderzoek momenteel
uit. De resultaten van het onderzoek zullen naar verwachting eind november bekend
worden en met uw Kamer worden gedeeld. Het kabinet deelt de wens tot uitbreiding naar
indirecte emissies uit elektriciteit, maar begrijpt de noodzaak die de Commissie aangeeft
om eerst tot een goede methodologie te komen voor het vaststellen van dit soort emissies
in derde landen.
Daarnaast zet het EP in op een gecentraliseerde Europese CBAM-autoriteit die ook verantwoordelijk
is voor het verkopen van CBAM-certificaten. Het kabinet blijft inzetten op een vorm
van nationaal incasseren met enige vorm van centralisatie, bijvoorbeeld door bij CBAM
dezelfde systematiek aan te houden als bij de centrale veilingmethodiek van ETS-rechten.
Dat zou betekenen dat lidstaten zelf de CBAM-certificaten verkopen via een centraal
platform en de opbrengst naar de nationale begrotingen gaat. Daarmee wordt recht gedaan
aan de wens van het kabinet om de CBAM in principe nationaal te incasseren. Daarnaast
is het van belang dat de verdeling van taken tussen centraal en decentraal uitvoerbaar
is voor de nationale CBAM-autoriteit, in Nederland de NEa, en de douane. Vooruitlopend
op de uitkomst van de triloogonderhandelingen, is er (uitgaande van het Commissievoorstel)
bij de inwerkingtreding van de CBAM per 1 januari 2023 op twee punten nationale operationalisering
nodig. Daarom is er een wetsvoorstel opgenomen in het pakket Belastingplan waarmee
de Nederlandse Emissieautoriteit (NEa) aangewezen wordt als bevoegde nationale CBAM-autoriteit.
Ook voorziet het in de bevoegdheid voor de NEa om met een last onder dwangsom aangevers
van goederen alsnog te bewegen de noodzakelijke CBAM-rapportage aan te leveren of
een bestuurlijke boete op te leggen als wordt nagelaten die rapportage aan te leveren.
Dit wetsvoorstel voorziet enkel in de bepalingen die nodig zijn gedurende de overgangsperiode
(naar verwachting van 1 januari 2023 tot en met 31 december 2025).
Tot slot zal de bestemming van de opbrengsten van de CBAM in de trilogen aan bod komen.
Het EP pleit ervoor dat een gelijkwaardig bedrag naar ontwikkelingslanden gaat. Het
kabinet onderstreept het belang van aandacht en steun voor ontwikkelingslanden binnen
bestaande kaders. Het kabinet steunt technische assistentie voor ontwikkelingslanden,
zoals ook door de Commissie is voorgesteld. Verder vindt het kabinet het van belang
om de discussie over een nieuw eigen middel op basis van de CBAM-opbrengsten (met
besluitvorming via unanimiteit) separaat te laten verlopen van de discussie over het
onderliggende beleidsvoorstel.
Tijdens het Commissiedebat Maritiem van 5 juli jl. heeft het lid Koerhuis (VVD) gevraagd
of de Minister van Infrastructuur en Waterstaat ervoor kan zorgen dat scheepsbouwcasco’s
als sector ook onder de CBAM gaan vallen. De CBAM richt zich, zoals hierboven weergegeven,
in eerste instantie op een vijftal ETS-sectoren (ijzer en staal, elektriciteit, cement,
aluminium en kunstmest). Voor de CBAM geldt (bij inwerkingtreding op 1 januari 2023)
eerst een driejarige transitieperiode waarbij bedrijven alleen een rapportageverplichting
hebben. Er hoeft dus nog geen koolstofcorrectie te worden betaald aan de Europese
buitengrens. De Ecofinraad heeft in de AO van maart jl. opgenomen dat Commissie voor
het einde van de overgangsperiode (dus voor 1 januari 2026) moet komen met een evaluatie
van de CBAM. Als onderdeel van die evaluatie moet de Commissie de informatie verzamelen
die noodzakelijk is om de CBAM mogelijk uit te breiden naar indirecte emissies en
andere sectoren waarvoor een risico op koolstoflekkage bestaat. Ook zal de Commissie
kijken naar risico’s op omzeiling en de gevolgen voor het concurrentievermogen in
de interne markt. Het kabinet steunt deze stapsgewijze aanpak en wacht de evaluatie
van de Commissie ten aanzien van eventuele uitbreiding van de reikwijdte van de CBAM
af.
Energy Taxation Directive (ETD)
Tijdens de Ecofinraad van 17 juni jl. stond een voortgangsverslag over de herziening
van de ETD als hamerstuk op de agenda. Er wordt nog altijd met name op technisch niveau
gesproken over het voorstel. De huidige energiecrisis heeft geleid tot verlagingen
van de tarieven van energiebelastingen in de meeste lidstaten. Veel lidstaten zijn
daarom op dit moment terughoudend over een aanscherping van de ETD. Het Tsjechische
voorzitterschap heeft aangegeven een mogelijke gedachtewisseling te willen agenderen
op de Ecofinraad van december a.s. Gegeven de uiteenlopende standpunten op veel van
de onderdelen van het voorstel en de huidige situatie op de energiemarkt is op dit
moment de verwachting dat onder het Tsjechische voorzitterschap nog geen akkoord zal
worden bereikt op het voorstel.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
R.A.A. Jetten, minister voor Klimaat en Energie