Brief regering : Lange termijn aanpak COVID-19
25 295 Infectieziektenbestrijding
Nr. 1959
BRIEF VAN DE MINISTERS VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT, VAN ECONOMISCHE ZAKEN
EN KLIMAAT EN VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 16 september 2022
Op 13 juni jl. hebben wij uw Kamer geïnformeerd over de voortgang van de lange termijn
strategie van het kabinet voor de omgang met het coronavirus.1 Wij hebben toen aangegeven uw Kamer op een aantal onderdelen nader te informeren
in september. Dat doen we met deze brief. Tevens geven wij met deze brief invulling
aan diverse moties van en toezeggingen aan uw Kamer die verband houden met de lange
termijn aanpak van het coronavirus.
Afgelopen zomer hebben we te maken gehad met een piek in de besmettingen van het coronavirus
en daardoor ook met een stijging van het aantal ziekenhuisopnames. Nadat de afgelopen
weken een dalende trend in het aantal besmettingen en ziekenhuisopnames was ingezet,
is op dit moment weer een lichte stijging hiervan te zien. Monitoring van het virus
blijft van groot belang om tijdig te kunnen anticiperen op een mogelijke opleving
van het virus in het najaar. Het kabinet heeft een aantal aanpassingen in de monitoringssystematiek
doorgevoerd om deze verder te verbeteren. In paragraaf 1 van deze brief gaan we hier
nader op in.
Het uitgangspunt bij de lange termijn aanpak van het coronavirus is het open houden
van de samenleving. In geval van een opleving van het virus heeft het kabinet twee
gelijkwaardige doelen.2
Ten eerste sociaal-maatschappelijke en economische continuïteit/vitaliteit. Daaronder
valt bijvoorbeeld het voorkomen van maatschappelijke en economische schade voor bedrijven,
instellingen en individuen en het bevorderen en ondersteunen van (mentale) gezondheid
en welzijn in brede zin. Onze uitgangspositie bij een eventuele opleving dit najaar
is anders dan de afgelopen twee jaar: we zijn beter voorbereid en beter beschermd,
vooral dankzij de opbouw van onze immuniteitsgraad als gevolg van (her)vaccinatie
en doorgemaakte infectie. Bovendien hebben we meer dan twee jaar ervaring met het
coronavirus en de (impact van) maatregelen hieromtrent. Daarom hebben we sectoren
gevraagd om op basis van de opgedane ervaring een sectorplan op te stellen. In paragraaf
2 van deze brief gaan we nader op de sectorplannen in. Verder is, om naast de medische
en epidemiologische expertise van het OMT ook sociaal-maatschappelijke en economische
expertise op een gelijkwaardige manier mee te wegen in de besluitvorming, het Maatschappelijk
Impact Team (MIT) opgericht. In paragraaf 3 geven we een toelichting op de invulling
van het MIT, alsmede op de brede besluitvorming.
Het tweede doel is het toegankelijk houden van de gehele zorgketen voor iedereen,
waaronder bijvoorbeeld alle ziekenhuis- en verpleegzorg. Dit is geen eenvoudige opgave
daar we te maken hebben met een structureel capaciteitstekort in de zorg en er nog
hard wordt gewerkt aan het inhalen van uitgestelde zorg. De zorg heeft de afgelopen
periode enorme inspanningen geleverd om achterstanden in te halen en zich voor te
bereiden op een eventuele volgende golf. Deze voorbereiding wordt verder versterkt
door de implementatie van adviezen van het expertteam over COVID-zorg in de ziekenhuizen.
Zoals eerder aan uw Kamer gecommuniceerd,3 ziet deze implementatie in hoofdlijnen op de volgende vier onderdelen, waar wij in
paragraaf 4 van deze brief nader op ingaan:
• opschalen goede regionale voorbeelden;
• meer en beter inzicht in de druk in de zorgketen en betere zorg coördinatie;
• het wettelijk borgen van regie en sturing;
• afspraken met verzekeraars en ziekenhuizen over de benodigde IC capaciteit.
De inzet op vaccineren en andere thema’s, zoals ventilatie en preventie, draagt bij
aan beide bovengenoemde doelen en het kabinet blijft hier dan ook onverkort op inzetten.
In paragraaf 4, en bijbehorende bijlage (bijlage 1), informeren we uw Kamer nader
over deze onderwerpen.
Tot slot nemen we uw Kamer in paragraaf 5 mee in relevante ontwikkelingen omtrent
de lange termijn strategie COVID-19 die wij voorzien voor de komende maanden.
1. Monitoring en duiding van het virus
De monitoring en surveillance van het coronavirus blijft onverminderd belangrijk.
We houden goed zicht op de verspreiding van het virus aan de hand van verschillende
monitoringsinstrumenten, zoals rioolwatersurveillance, Infectieradar, Nivel-zorgregistratie
eerste lijn, kiemsurveillance, en het aantal meldingen van positieve testen bij de
GGD. Ziekenhuis- en IC-opnames geven een beeld van de ernst van het virus en de gevolgen
voor de zorg. We onderzoeken hoe we per fase van de pandemie de verschillende monitoringsinstrumenten
zo optimaal mogelijk in kunnen blijven zetten.
De dalende trend in de verspreiding van het virus, die zich na de zomerpiek had ingezet,
lijkt te zijn gestopt. Een lichte stijging is op dit moment zichtbaar in het aantal
afgenomen testen en personen met een positieve testuitslag.4 In het rioolwater lijkt de gemiddelde virusvracht, na een relatief stabiele periode
licht toe te nemen. Het aandeel deelnemers aan Infectieradar dat COVID-19-achtige
klachten en/of een positieve test rapporteert is ook licht gestegen. Het aantal IC-opnames
blijft stabiel laag, terwijl het aantal ziekenhuisopnames wel iets toeneemt, maar
in absolute aantallen nog steeds relatief laag is.
De naleving van gedragsadviezen en maatregelen acht het kabinet – in lijn met het
advies van het responsteam van 29 augustus5 – van groot belang om goed in beeld te houden. De monitoring wordt ingericht op een
meer flexibele wijze. Middels «flitspeilingen» kan het kabinet binnen enkele dagen
inzicht krijgen in de actuele naleving van maatregelen bij een representatieve steekproef
van de populatie. Daarnaast blijft de RIVM gedragsunit periodiek gedragsonderzoek
doen, zodat de naleving kan worden vergeleken met metingen in het verleden. Het kabinet
zal de resultaten van deze gedragsonderzoeken openbaar blijven maken.
We streven er continu naar om zo duidelijk mogelijk te communiceren over de epidemiologische
situatie en luisteren en zoeken actief naar de signalen uit de maatschappij om dit
beter te doen. Om die reden hebben we stappen gezet om het publiek beter mee te nemen
in de duiding van de epidemiologische situatie. Sinds juli 2022 publiceert het RIVM
wekelijks een meer uitgebreide duiding op zijn website.6 En ook het Landelijk Coördinatiecentrum Patiëntenspreiding (LCPS) publiceert sinds
kort een wekelijkse uitgebreide duiding van de druk op de ziekenhuizen op zijn website.7 De kern van deze duidingen wordt sinds 24 augustus prominenter getoond op het coronadashboard
van de rijksoverheid om zo beter inzicht te geven in de actuele situatie.8 Het coronadashboard wordt sinds 1 september driemaal per week geüpdatet in plaats
van dagelijks. Dit past in het streven om meer te koersen op expertise dan op dagcijfers,
en tegelijkertijd relevante ontwikkelingen te blijven monitoren, te duiden en hierop
te sturen.
Daarnaast is een thermometer in ontwikkeling die in één oogopslag aangeeft wat de
huidige en op korte termijn te verwachten (landelijke) epidemiologische situatie is.
Het advies van het RIVM responsteam over deze thermometer is bijgevoegd als bijlagen
2 en 2a. De thermometer heeft vier verschillende standen. De «temperatuur» op deze
thermometer wordt elke twee weken door het responsteam van het RIVM vastgesteld op
basis van een kwalitatieve weging van beschikbare informatie (zoals gemeten infectiedruk
afgelezen aan bijvoorbeeld rioolwatersurveillance, testen en virologische weekstaten,
de circulerende virusvariant(en), immuniteit onder de bevolking na doorgemaakte infectie
of vaccinatie, en informatie uit het buitenland). Waar mogelijk en nodig wordt dit
ondersteund met modellering.
De stand van de thermometer houdt geen direct verband met de maatregelenladders. De
thermometer is een communicatie-instrument met als doel om het brede publiek duidelijk
te informeren over de situatie om zo een bijdrage te leveren aan de voorspelbaarheid
van het moment waarop nieuwe gedragsadviezen en maatregelen mogelijk in beeld komen.
Het besluit tot het nemen van (juridisch afdwingbare) maatregelen blijft liggen bij
het kabinet en een verandering op de thermometer heeft dus niet automatisch als gevolg
dat maatregelen genomen of afgeschaald worden.
De thermometer zal ook op het coronadashboard worden getoond.
2. Sectorplannen: samen bijdragen aan een open samenleving
Het uitgangspunt van de lange termijn strategie is een open samenleving. Dit is een
gezamenlijke verantwoordelijkheid van de overheid, sectoren en burgers. Ondernemers
en instellingen hebben de afgelopen jaren veel ervaring opgedaan met het omgaan met
het coronavirus. Het kabinet wil deze inzichten van sectoren gebruiken in de lange
termijn strategie. Daarom is aan sectoren waar veel mensen bij elkaar komen en die
de afgelopen jaren vaak met beperkingen te maken hebben gehad, gevraagd om een sectorplan
op te stellen met werkbare preventie- en interventiemaatregelen in de eigen sector.
Conform motie van het lid Paulusma hebben we sectoren ook expliciet gevraagd om aandacht
te hebben voor kwetsbare groepen.9 Met de sectorplannen bereiden we ons voor op de verschillende scenario’s, zoals de
WRR in haar eerste10 en ook in haar meest recente11 rapport voorstelt (zie ook paragraaf 5.2). In de eerdere brieven aan uw Kamer van
1 april jl. en 13 juni jl. heeft het kabinet deze sectorale aanpak aangekondigd en
de uitgangspunten gedeeld.12 In deze brief delen we – zoals toegezegd – de maatregelenladders.
Het kabinet heeft veel waardering voor de inzet van sectoren in de afgelopen maanden,
bij het opstellen van sectorplannen. Met de sectorplannen bereiden sectoren zich voor
op verschillende scenario’s, van lichtere maatregelen voor lichte scenario’s tot zwaardere
maatregelen (interventiemaatregelen) die ingezet kunnen worden bij een sterkere opleving
van het virus. Het kabinet realiseert zich dat de sectorplannen maatregelen bevatten
die sectoren eigenlijk nooit hopen te hoeven treffen. Het getoonde commitment om toch
tot voldoende solide sectorplannen te komen, verdient waardering.
2.1 Proces: van sectorplannen naar maatregelenladders
De sectoren13 hebben hun concept-sectorplan, na overleg met de betreffende departementen, medio
juli aangeleverd. Bij alle sectoren zijn hier gesprekken aan voorafgegaan om de aanpak
nader toe te lichten en om samen te bekijken hoe de sectorplannen ingevuld zouden
kunnen worden. De plannen zijn gepubliceerd op de website van VNO-NCW.14
15 In de plannen is een onderscheid gemaakt tussen preventiemaatregelen en (juridisch-afdwingbare)
interventiemaatregelen. Onder preventiemaatregelen verstaan we maatregelen die sectoren
vrijwillig kunnen nemen om de kans op verspreiding van het virus te verkleinen, zoals
het uitdragen van de basisadviezen, het inzetten van looproutes en het gebruik van
kuch- en spatschermen. Onder interventiemaatregelen worden maatregelen verstaan die
worden ingezet om onderlinge contacten tussen personen veiliger te maken en/of te
verminderen, en waarbij de overheid duidelijk regie voert. Sectoren geven in hun plannen
aan welke niet-juridisch afdwingbare maatregelen zij zelf kunnen treffen en welke
juridisch-afdwingbare interventiemaatregelen voor hen het beste werkbaar zijn, mocht
dit noodzakelijk zijn. Het gaat daarbij vaak om de veilige-afstandsnorm (de anderhalve
meter) of een alternatief daarvoor.
In augustus hebben de sectoren reflecties van verschillende experts ontvangen. Het
gaat hierbij om reflecties van specialisten infectiepreventie, arbeidshygiënisten,
de RIVM gedragsunit en juristen van de betrokken ministeries. De reflecties dienden
als input voor – waar nodig – het aanscherpen van de sectorplannen. Verder hebben
juristen van de betrokken ministeries de voorgestelde maatregelen in de sectorplannen
geanalyseerd, gekeken naar de wettelijke grondslag van de voorgestelde maatregelen
en aangegeven of aanvullende wetgeving nodig zou zijn om bepaalde maatregelen te kunnen
treffen. De gedragsunit van het RIVM heeft een kader ontwikkeld als hulpmiddel bij
het ontwikkelen en implementeren van sectorplannen. Ter ondersteuning heeft de gedragsunit
een interactieve sessie georganiseerd voor sectoren. Op het gebied van (publieks)communicatie
is een toolbox gemaakt en ter beschikking gesteld aan de sectoren.16 Daarnaast is met het responsteam van het RIVM de opzet en het format van de maatregelenladder
gedeeld. Het advies van het RIVM responsteam is toegevoegd als bijlagen 2 en 2b.
2.2 Uitkomsten: maatregelenladders
Op basis van de reflecties en adviezen hebben de sectoren eind augustus hun definitieve
plannen ingeleverd. Deze sectorplannen zijn gewogen, waarbij is gekeken of de feedback
van experts in voldoende mate is verwerkt en of daarmee sprake is van voldoende solide
plannen, zodat in verschillende scenario’s handelingsperspectief bestaat. Vervolgens
zijn op basis van deze sectorplannen de maatregelenladders opgesteld die uw Kamer
in bijlage 3 bij deze brief aantreft. Deze maatregelenladders zijn in de meeste gevallen
een gecomprimeerde vorm van de sectorplannen. Dit zorgt voor meer uniformiteit, overzicht
en draagt bij aan duidelijke communicatie.
In de maatregelenladders staat per sector weergeven welke maatregelen binnen deze
sector getroffen kunnen worden met een oploop van lichtere en vrijwillige preventiemaatregelen
naar zwaardere, juridisch-afdwingbare interventiemaatregelen. Daarnaast vraagt het
kabinet in de maatregelenladder aandacht voor basismaatregelen, die door de overheid
worden geadviseerd of afgekondigd. Tot slot moet altijd rekening worden gehouden met
een noodremscenario met verdergaande maatregelen, waarvan het kabinet vanzelfsprekend
hoopt dat het een scenario blijft en geen werkelijkheid wordt. De maatregelenladders
zijn zoveel mogelijk gebaseerd op de input vanuit de sectorplannen. Dit betekent dat
de voorkeuren van de sectoren zijn gevolgd, ook in het geval dat de overheid ingrijpende
interventiemaatregelen moet inzetten. Voor de meeste sectoren volgt de maatregelenladder
geheel het sectorplan voor wat betreft de mogelijke maatregelen die een sector kan
treffen. Voor sommige sectoren is op bepaalde onderdelen afgeweken van de sectorplannen.
Zo is de volgorde van de te nemen maatregelen soms aangepast om meer eenduidigheid
tussen sectoren te creëren. Daar waar sectoren in hun sectorplan geen interventiemaatregelen
hebben aangegeven, zijn de meest passend geachte maatregelen door het kabinet aangevuld.
Indien dat het geval is, is dit in de maatregelenladders duidelijk kenbaar gemaakt
door een andere kleur in de maatregelenladder (blauw), zodat het duidelijk is welke
maatregelen vanuit sectoren zijn aangedragen, en welke maatregelen een aanvulling
zijn vanuit het kabinet. Zo maakt het kabinet kenbaar wat de appreciatie van de overheid
is. Sectoren hebben de definitieve maatregelenladders gezien voor de publicatie in
deze Kamerbrief. In de maatregelenladder sport is opgenomen dat sport en bewegen mogelijk
blijft tijdens besmettingsgolven. Hiermee is voldaan aan de motie van de leden Rudmer
Heerema en Inge van Dijk.17
De uitkomsten van de sectorale aanpak zijn ook samengevat in een brochure, die kan
helpen bij communicatie over de sectorplannen. Uw Kamer vindt deze brochure in bijlage
4.
2.2.1 Coronatoegangsbewijs
De eerste tranche wijziging van de Wet publieke gezondheid (Wpg; zie paragraaf 5.1
van deze brief) maakt het gebruik van een aantal interventiemaatregelen mogelijk.
Dit is niet het geval voor het coronatoegangsbewijs (CTB). Het kabinet hoopt dat de
inzet van ingrijpende interventiemaatregelen, zoals het CTB, niet meer nodig zal zijn.
Echter, een aantal sectoren die de afgelopen twee jaar zwaar getroffen zijn door het
coronavirus, geeft aan dat het CTB een wenselijke – en in een aantal gevallen zelfs
de enige werkbare – maatregel is om renderend open te kunnen blijven tijdens een zware
opleving van het virus. Voor onder andere de culturele sectoren, de evenementensector
en veel recreatieve sectoren leidt een afstandsnorm tot ingrijpend capaciteitsverlies
met de facto sluiting als gevolg. Daarom hebben deze sectoren het CTB (in de vorm
van 3G of 1G) opgenomen in hun sectorplan. Deze sectoren willen het CTB als instrument
in kunnen zetten in het geval dat er bij een opleving van het virus zwaardere interventiemaatregelen
nodig zijn. Het kabinet begrijpt deze wens vanuit de sectoren, aangezien het alternatief
bij een zware opleving voor deze sectoren zeer ingrijpend is. Tegelijkertijd is er
momenteel geen wettelijke basis om een CTB in te kunnen zetten en heeft zowel de Tweede
als de Eerste Kamer bedenkingen geuit bij de mogelijke inzet van een CTB in de toekomst.
Het kabinet heeft om deze reden het CTB niet meegenomen in de eerste tranche Wpg,
maar ziet ook dat het op voorhand uitsluiten van maatregelen bij een mogelijke opleving
in de toekomst de mogelijke interventiemaatregelen beperkt, waardoor ingrijpendere
maatregelen sneller in beeld komen. Hiertoe valt een wetsvoorstel te overwegen ter
ondersteuning van de sectorplannen, waaronder onder voorwaarden de inzet van een CTB,
mits daarvoor bij uw Kamer draagvlak is. Wij gaan hierover graag met uw Kamer in gesprek.
2.2.2 Niet-overgenomen maatregelen
In een aantal sectorplannen zijn maatregelen voorgesteld die het kabinet niet kan
overnemen, en welke om die reden ook geen onderdeel zijn van de maatregelenladders.
Het gaat dan bijvoorbeeld om een vaccinatieplicht voor werknemers, of een quarantaineplicht
voor klanten en personeel. Daar waar de sectorplannen maatregelen bevatten die het
kabinet niet over wil nemen is dit aan de betreffende sectoren toegelicht.
2.2.3 Randvoorwaarden
In de sectorplannen hebben sommige sectoren aandacht gevraagd voor randvoorwaarden
die zij noodzakelijk achten om de voorgestelde maatregelen succesvol uit te kunnen
voeren. Het kan daarbij bijvoorbeeld gaan om financiële compensatie, die een aantal
sectoren noodzakelijk vindt indien interventiemaatregelen getroffen worden. Deze randvoorwaarden
zijn niet overgenomen in de maatregelenladders, omdat de maatregelenladders ingaan
op de mogelijke maatregelen die een sector kan treffen. Over een aantal randvoorwaarden,
bijvoorbeeld over effectieve communicatie, blijft het kabinet in gesprek met de sectoren
en wordt de samenwerking gezocht. Daar waar het financiële ondersteuning betreft,
heeft het kabinet in de Kamerbrief van 1 april jl.18 zijn uitgangspunten gedeeld, zodat sectoren weten waar zij in beginsel aan toe zijn
bij een mogelijke opleving van het virus. In die brief is aangegeven dat alleen in
een situatie van volledige en langdurige sluiting gerichte, bij voorkeur sectorale
steun overwogen zal worden en dat in andere situaties het zaak is de coronaseizoenen
te verwerken in het nieuwe ondernemersrisico. Het onderzoek naar instrumentarium om
steun gericht en bij voorkeur sectoraal vorm te geven vergt meer tijd dan voorzien.
Het kabinet verwacht uw Kamer hier dit najaar over te kunnen informeren.
In paragraaf 3.1 gaan we nader in op de besluitvorming ten aanzien van sectorplannen.
2.2.4 Sectorplannen onderwijs, kinderopvang en langdurige zorg
De sectorplannen voor het onderwijs en de kinderopvang zijn al eerder vastgesteld
en naar uw Kamer verstuurd.19 Uitgangspunt hierbij is dat wij een sluiting van deze sectoren te allen tijde willen
voorkomen. Ook het meest negatieve scenario, waarin niet iedereen gelijktijdig naar
de instelling komt, wordt zo lang mogelijk vermeden. De scholen en instellingen werken
momenteel aan een draaiboek per scenario voor hun eigen context en locatie(s), op
basis van het betreffende sectorplan. Voor niet-geaccrediteerde (of daarvan afgeleide)
vormen van arbeidsmarktgerelateerd onderwijs, zoals inburgeringsonderwijs, praktijkopleidingen,
trainingen en niet-geaccrediteerde (post-)hbo-opleidingen, gelden de uitgangspunten
van het sectorplan mbo en ho.
In de Kamerbrief van 13 juni jl. is uw Kamer tevens geïnformeerd over het sectorplan
Langdurige Zorg in alle geclusterde woonvormen in de ouderen- en gehandicaptenzorg,
dat door twaalf partijen in de langdurige zorg is opgesteld.20 Gezamenlijk en in overleg met het Ministerie van VWS, RIVM en GGD GHOR NL wordt gewerkt
aan de verdere uitwerking van de plannen. In navolging daarvan is door acht partijen
in de zorg thuis ook een plan opgesteld voor de zorg thuis.21
Het kabinet realiseert zich dat de samenleving breder is dan de betrokken sectoren.
Zo hebben ook diverse maatschappelijke verbanden gewerkt aan plannen. Zo hebben Sociaal
Werk Nederland, het Landelijk Samenwerkingsverbanden Actieve Bewoners (LSA), de Vereniging
Nederlandse Organisaties Vrijwilligerswerk (NOV) en de Landelijke Vereniging Kleine
Kernen (LVKK) gezamenlijk gewerkt aan een handreiking voor toekomstbestendig coronabeleid
in dorps- en buurthuizen en (sociale) ontmoetingsplekken.22 Ook andere sectoren en maatschappelijke verbanden bereiden zich voor op een mogelijke
opleving van het virus, zoals bijvoorbeeld de kerken. De gepresenteerde maatregelenladders
kunnen voor andere sectoren als inspiratie dienen.
2.2.5 Thuiswerken
Thuiswerken komt terug in verschillende sectorplannen. Hoewel het sectoren vrij staat
om thuiswerken bij een opleving te stimuleren, is het thuiswerkadvies voor het kabinet
een advies dat overkoepelend kan worden ingezet.
Het kabinet omarmt hybride werken vanwege de vele voordelen die het met zich meebrengt
voor zowel werkgevers als werknemers. De Agenda voor de toekomst van hybride werken
biedt kaders die werkgevers en werknemers kunnen gebruiken om hier structurele afspraken
over te maken.23
Doordat werknemers nu al veel vaker thuiswerken is het uitgangspunt bij een nieuwe
opleving heel anders dan bij de eerste golf. Hybride werken fungeert al als preventieve
maatregel tegen virusverspreiding. Aan de hand van de ernst van de virussituatie kan
het kabinet in de interventiefase besluiten hybride werken aan te vullen met een dringend
advies om, al dan niet gedeeltelijk, thuis te werken. De eerste gradatie van het thuiswerkadvies
is daarbij: «blijf thuiswerken als het kan, en ga naar kantoor voor maximaal de helft
van de werktijd.» Hoewel er nu ook al veel mensen thuiswerken, kan dit advies het
aantal contacten beperken, omdat er momenteel ook mensen zijn die volledig op kantoor
werken. Het advies aan hen zou zijn om dat te reduceren naar maximaal de helft.
Als de ernst van de virussituatie verder toeneemt kan er ook nog besloten worden een
volledig thuiswerkadvies af te geven: «werk thuis, tenzij dat echt niet kan.» Het
kabinet zal echter niet zomaar besluiten tot een dergelijk advies, vanwege de negatieve
sociale en psychologische impact van volledig thuiswerken.24
2.2.6 Naleving en handhaving
In gezamenlijkheid zorgen we ervoor dat de maatregelen ter bestrijding van het virus,
gebaseerd op de sectorplannen, worden nageleefd en gehandhaafd. Bij maatregelen die
door de sectoren zelf zijn afgesproken binnen de sector, zien sectoren erop toe dat
de maatregelen gecontroleerd en gehandhaafd worden. Bij een heftige opleving van het
virus kunnen zwaardere interventiemaatregelen nodig zijn, die door de overheid worden
opgelegd. Net als in de afgelopen periode doet het kabinet voor de naleving hiervan
in de eerste plaats een dringend beroep op het verantwoordelijkheidsbesef van de hele
samenleving. Vanuit sectoren en ondernemers toezien op naleving is het uitgangspunt,
waarbij – net als in de afgelopen twee jaar – sprake is van publieke handhaving als
sluitstuk.
2.2.7 Veilige werkomgeving en Risico Inventarisatie & Evaluatie
De sectorplannen en de daarop gebaseerde maatregelenladders richten zich voornamelijk
op de maatregelen die sectoren kunnen treffen in hun eigen sector om open te blijven
voor klanten, gasten en publiek. Het openhouden van de maatschappij kan echter alleen
als er ook een veilige en gezonde werkomgeving is voor werknemers. In tijden van personeelskrapte
is het voorkomen van uitval door besmettingen des te meer van belang.
Werkgevers hebben op basis van de Arbeidsomstandighedenwet een zorgplicht om afspraken
op het gebied van arbeidsomstandigheden te vertalen naar de Risico Inventarisatie
& Evaluatie (RI&E). In dit kader zijn werkgevers verplicht arbeidsrisico’s voor werknemers
te inventariseren en te beheersen. De Nederlandse Arbeidsinspectie controleert of
werkgevers en werknemers zich houden aan de verschillende wetten, besluiten en regelingen
op het terrein van arbeid en arbeidsomstandigheden, waaronder de aanwezigheid van
de RI&E.
Veranderende omstandigheden zullen steeds moeten leiden tot aanpassingen van de RI&E.
Het is van belang dat de RI&E ook ingaat op het beheersen van het risico op besmetting
met corona op de werkvloer; daar zet het kabinet zich samen met de sociale partners
voor in.
In de sectorplannen ligt de focus op maatregelen die zich richten op klanten, gasten
en publiek. Tegelijk is het van belang dat ook aandacht wordt besteed aan werknemers,
in het belang van hun gezondheid en veiligheid. Daarom is het belangrijk dat bedrijven
de sectorplannen waar passend vertalen naar hun RI&E en Plan van Aanpak, waarbij rekening
wordt gehouden met de arbeidshygiënische strategie. Het kabinet roept werkgevers hiertoe
op. Om dit eenvoudiger te maken voor bedrijven heeft het Steunpunt RI&E een coronamodule
ontwikkeld die brancheorganisaties kunnen gebruiken bij het maken en actueel houden
van een branche RI&E. Ook de instrumenten die door het Steunpunt RI&E zelf worden
aangeboden zijn als gevolg van corona aangepast. Voor kleinere bedrijven, die niet
aangesloten zijn bij een branche, is er de Route naar RI&E (www.rie.nl). Daar wordt de werkgever begeleid bij het maken van een RI&E onder meer door de
belangrijkste risico’s in een vooringevulde, sectorspecifieke start-RI&E aan te bieden.
Het kabinet blijft graag met de sociale partners in gesprek over het veilig houden
van de werkvloer voor werknemers.
2.2.8 Rol gemeenten
Nu de sectorplannen en maatregelenladders gereed zijn, is het mogelijk integraal te
bekijken hoe deze in een lokale context kunnen uitpakken en wat daarbij de rol is
van gemeenten. In de grensregio speelt daarbij de vraag hoe om te gaan met verschillen
met de buurlanden. Conform de toezegging aan het Eerste Kamerlid-Verkerk zijn de Ministeries
van BZK, EZK en VWS hierover in gesprek met de decentrale overheden. In een aantal
sectorplannen wordt de samenwerking met gemeenten expliciet benoemd. Het gaat dan
om een gebiedsgerichte samenwerking. Voor het lokaal bestuur is het van belang dat
de plannen uitvoerbaar en uitlegbaar zijn.
In het gesprek met medeoverheden is tevens gesproken over motie van het lid Bikker
c.s.25 In de stand van zakenbrieven aan uw Kamer zal de Minister van VWS u van het vervolg
hiervan op de hoogte houden. Ook is inmiddels een handreiking voor ontmoetingsplekken
en buurtcentra opgesteld en zijn gesprekken gevoerd met kerken. Het belang van het
openhouden van dergelijke voorzieningen, ook voor kwetsbare groepen, wordt ondersteund
door de eerdere lokale rondetafelgesprekken die dit voorjaar zijn gevoerd in een zestal
gemeenten. Daarmee wordt uitvoering gegeven aan de motie van het lid Bikker c.s.
3. Advisering en besluitvorming
3.1 Maatschappelijk Impact Team
Mocht het in de toekomst nodig zijn om maatregelen te nemen, dan zal het kabinet gebruikmaken
van de adviezen van een nieuwe onafhankelijke commissie: het Maatschappelijk Impact
Team (MIT).26 Het MIT is de maatschappelijke evenknie van het Outbreak Management Team (OMT) en
moet ervoor zorgen dat we beter voorbereid zijn op volgende uitbraken van het coronavirus
en andere epidemieën. In dat geval is het van belang dat maatschappelijke overwegingen
beter en explicieter meewegen in de besluitvorming. Het MIT zal parallel aan het OMT
om advies worden gevraagd op het moment dat het kabinet maatregelen en adviezen overweegt
ter bestrijding van het coronavirus. Om hier klaar voor te zijn, is het MIT gestart
met voorbereidende werkzaamheden, zoals het verzamelen van kennis over de maatschappelijke
gevolgen van eerdere coronagolven en het opzetten van een monitoringssysteem voor
maatschappelijke impact. Het MIT is voornemens om in september voor het eerst bij
elkaar te komen.
Het MIT bestaat uit tien leden en wordt voorgezeten door mevrouw Jolande Sap. De leden
van het MIT bezitten brede deskundigheid en expertise op het gebied van sociaal-maatschappelijke
en economische vraagstukken. Dit zodat verschillende invalshoeken in de Commissie
voldoende gewogen kunnen worden. De leden zijn onafhankelijk en nemen deel op persoonlijke
titel. Daarnaast nemen de directeuren van het Centraal Planbureau (CPB), het Planbureau
voor de Leefomgeving (PBL), het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP), de voorzitter
van de Sociaal-Economische Raad (SER) en een expert uit de Corona Gedragsunit van
het RIVM als vaste experts deel aan vergaderingen van het MIT. De betrokkenheid van
deze instituties zorgt ervoor dat kennis binnen deze instituties beschikbaar is voor
het MIT zonder dat zij als stemhebbend lid deelnemen. Lidmaatschap van het MIT ligt
voor deze partijen niet voor de hand omdat zij reeds een formele taak hebben in het
adviseren van de regering. Om specifieke expertise in te kunnen winnen, kan het MIT
daarnaast putten uit een ademende kring van experts die ad hoc kunnen worden uitgenodigd
voor vergaderingen. Tot slot zal het MIT praktijkkringen benutten met vertegenwoordigers
van maatschappelijke organisaties of individuen om te kunnen beschikken over actuele
kennis, informatie en inzichten uit de praktijk. Praktijkkringen kunnen signalen verzamelen
afkomstig uit bijvoorbeeld kringen van jongeren, mensen met een kwetsbare sociaaleconomische
positie, mensen met een beperking of chronische ziekte, werknemers, ondernemers en
zzp’ers.
Het MIT is ingesteld voor de duur van twee jaar met de mogelijkheid om de instellingsduur
hierna te verlengen. De toelichting op het instellingsbesluit27 gaat in op zaken als de positie in de besluitvorming, de rol van het BAO en de taak
van het MIT. Daarmee is voldaan aan de toezeggingen aan de leden Nicolai en Meijer,
en de motie van het lid Van Esch.28
Het OMT en MIT zal, indien de epidemiologische situatie daar om vraagt, gelijktijdig
om advies worden gevraagd. Beide adviezen zullen naar het BAO worden gestuurd en worden
bij de besluitvorming door het kabinet betrokken bij het nemen van eventuele vervolgstappen.
3.2 Brede besluitvorming
Het responsteam van het RIVM duidt, zoals in paragraaf 1 beschreven, de epidemiologische
situatie en vertaalt deze duiding in een thermometer. Het kabinet kan op basis van
de duiding van het responsteam van het RIVM besluiten dat het noodzakelijk is om maatregelen
te treffen of juist af te schalen. Bij het treffen van maatregelen vormen de maatregelenladders
(die zijn gebaseerd op de sectorplannen) het uitgangspunt. Het kabinet komt tot een
voorstel voor een maatregelenpakket, en laat zich bij besluitvorming over dat pakket
adviseren door het OMT en MIT. Adviezen en maatregelen kunnen zowel maatschappij-breed
gelden als sectorspecifiek. De procedure om tot maatregelen te komen wordt hieronder
beschreven.
Het kabinet zal bij een opleving van het virus – op basis van de duiding van het responsteam
van het RIVM – aangeven wanneer het volgens het kabinet nodig is om op te schalen
in het treffen van preventieve maatregelen. Preventieve maatregelen worden overeenkomstig
de sectorplannen door sectoren zelf getroffen. Indien het kabinet – wederom op basis
van de duiding van het responsteam van het RIVM – tot de conclusie komt dat interventiemaatregelen
getroffen moeten worden, zal een maatregelenpakket worden opgesteld dat voor een deel
bestaat uit generieke maatregelen en adviezen, en voor een deel uit maatregelen die
in een bepaalde sector of setting gelden. Voor die laatste categorie geldt dat deze
maatregelen in eerste instantie gebaseerd worden op de maatregelenladders en erop
gericht zijn om de risico’s in alle sectoren terug te brengen naar acceptabele proporties
voor de op dat moment geldende situatie. Hierbij geldt dat maatregelen worden getroffen
afhankelijk van de situatie van de sectoren. Dat betekent dat niet dat in alle sectoren
dezelfde maatregelen worden voorgesteld en dat er verschil kan zitten in (de timing
van) het opschalen en afschalen in maatregelen in verschillende sectoren.
Het voorgenomen maatregelenpakket van het kabinet wordt voor advies voorgelegd aan
het OMT en het MIT. De adviezen van het OMT en MIT worden naar uw Kamer gestuurd en
worden door het kabinet betrokken bij de besluitvorming over het definitieve maatregelenpakket.
Uiteraard wordt uw Kamer ook over de maatregelen geïnformeerd.
De maatregelenladders per sector staan aan de basis van adviezen en maatregelen van
het kabinet. Alleen bij zwaarwegende redenen zal de overheid van de maatregelenladders
afwijken. Het kabinet realiseert zich dat het coronavirus zich niet laat voorspellen.
Het responsteam van het RIVM benadrukt in zijn advies dat we de epidemiologische context
bij de keuze en volgorde van te nemen maatregelen moeten betrekken. Dit betekent dat
het kabinet geen absolute voorspelbaarheid en zekerheid kan geven. We zullen moeten
accepteren dat er onzekerheden blijven bestaan en dat definitieve keuzes over precieze
maatregelen afhankelijk zijn van de omstandigheden van dat moment. Denk hierbij aan
factoren als de variant van het virus die rondgaat, de mate van immuniteit en vaccinatiegraad,
de druk op de zorg, in welke groepen het virus vooral rondgaat en waar interventies
het effectiefst zijn. Tegelijk wil het kabinet uitspreken dat de maatregelenladders
wel aan de basis staan van de aanpak van het kabinet bij een opleving van het virus.
Met de maatregelenladders en de daaronder liggende sectorplannen creëren we zo veel
mogelijk voorspelbaarheid en transparantie. De sectorplannen maken het mogelijk voor
de sectoren om de juiste voorbereidingen te treffen. Op deze manier bieden de sectorplannen
voorspelbaarheid, zonder garanties te geven over het verloop van het virus en daarmee
samenhangende maatregelen.
Indien het noodzakelijk geacht wordt om maatregelen te treffen tegen de verspreiding
van het coronavirus, dan zal het kabinet in het kader van uitvoerbaarheid en uitlegbaarheid
in overleg gaan met de betrokken decentrale overheden, zoals de voorzitters van de
veiligheidsregio’s en burgemeesters.
4. Voorbereiding en bescherming
4.1 Implementatie adviezen expertteam COVID-zorg in ziekenhuizen
Zoals in de inleiding van deze brief is geschetst, levert de zorg grote inspanningen
om voorbereid te zijn op een mogelijke opleving. Dat gebeurt voor een belangrijk deel
via implementatie van de adviezen van het expertteam.29
Om ervoor te zorgen dat de beschikbare capaciteit zo effectief mogelijk kan worden
ingezet bij een toenemende druk op de zorg, is het onder andere van belang dat in
de praktijk bewezen, effectieve interventies – zoals geïdentificeerd door het expertteam
– zo snel mogelijk door zorgaanbieders in het hele land worden geïmplementeerd. Op
basis van implementatieplannen die de Regionale Overleggen Acute Zorgketen (ROAZ’en)
deze zomer op verzoek van de Minister van VWS hebben opgesteld, stimuleren ROAZ’en
zorgaanbieders in hun regio’s om deze interventies te implementeren. Zo zijn de meeste
ROAZ-regio’s bijvoorbeeld aan de slag met optimalisatie of implementatie van thuismonitoring.
Ook zal, waar mogelijk, in veel ziekenhuizen de Post Anesthesia Care Unit (PACU) worden
ingezet bij oplopende COVID-druk om de IC te ontlasten. Ter bevordering van de implementatie
worden daarnaast kennissessies georganiseerd over regionale coördinatie van (COVID-)zorg
en thuismonitoring. De Minister van VWS heeft zorgkoepels en andere veldpartijen verzocht
de implementatie waar mogelijk te ondersteunen en te faciliteren. Voor een aantal
modules werkt de Minister van VWS met hen nog aan een nadere uitwerking van benodigde
randvoorwaarden. Op het vlak van financiering, is voor alle modules door Zorgverzekeraars
Nederland (ZN) en de NZa geanalyseerd of de huidige inrichting van de bekostiging
het mogelijk maakt om module-activiteiten te bekostigen. De conclusie is dat er geen
belemmeringen zijn en dat binnen de reguliere contractering afspraken gemaakt kunnen
worden. Het LNAZ zal periodiek de voortgang van de implementatie monitoren.
Om tijdig in de juiste schakel in de zorg te kunnen ingrijpen is een actueel, ketenbreed
inzicht in capaciteit en continuïteit nodig. De Minister van VWS heeft daarom het
Landelijk Coördinatiecentrum Patiënten Spreiding (LCPS) opdracht gegeven om samen
met onder andere de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) en GGD GHOR een ketenmonitor
uit te werken die dit inzicht verschaft, opdat de druk op de zorg gemonitord kan worden.
De monitor wordt stapsgewijs uitgerold, waarbij de eerste versie naar verwachting
in het najaar gereed is. Deze bestaat uit een afgeschermd dashboard en een periodieke
rapportage. De intentie is om belangrijke indicatoren weer te geven, waarbij in eerste
instantie de nadruk ligt op ziekenhuisdata. Vervolgens wordt op korte termijn ook
informatie toegevoegd over onder andere de ambulancesector, huisartsenzorg, Verzorging
Verpleging en Thuiszorg (VVT) en wijkverpleging. De ambitie is om (onderdelen van)
de monitor in de toekomst openbaar te maken. Op korte termijn (tot het einde van het
jaar 2022) is het uitgangspunt van de monitor om tijdig in te kunnen grijpen als de
COVID-druk oploopt. Het doel op de langere termijn is dat de monitor breder inzetbaar
zal zijn voor zorgcoördinatie.
Het is van belang dat de IC-infrastructuur erop is toegerust om een mogelijk grote
toestroom van IC-patiënten bij een volgende opleving zo goed mogelijk te kunnen opvangen,
zonder dat reguliere zorg daar langdurig onder lijdt. De Minister van VWS maakt, in
lijn met de motie van de leden Westerveld en Kuiken30 en het advies van de NVIC (Nederlandse Vereniging voor Intensive Care),31 afspraken met zorgaanbieders en zorgverzekeraars over opschaling tot 1150 IC-bedden,
waarbij personeel op basis van de zorgvraag flexibel kan worden op- en afgeschaald,
zonder dat dit ten koste gaat van reguliere zorg. Dekking van eventuele meerkosten
hiervan loopt mee in de beoogde afspraken in het Integraal Zorgakkoord.
LNAZ levert naar verwachting in oktober een herijkt opschalingsplan COVID-19 op, waarin
wordt beschreven hoe de acute zorg bij een volgende opleving op een verantwoorde manier
kan opschalen. Op basis van deze herijking worden, indien nodig, aanvullende afspraken
met verzekeraars en ziekenhuizen gemaakt over noodscenario’s waarbij verdere opschaling
van IC-bedden noodzakelijk is. De uitrol van succesvolle innovaties als zuurstof thuis
en thuismonitoring, waarmee de instroom in ziekenhuizen/VVT kan worden beperkt en
de door- en uitstroom verder wordt verbeterd, draagt eveneens bij aan meer beschikbare
capaciteit.
De afgelopen twee jaar is, dankzij de subsidieregeling IC-opschaling (die loopt tot
en met 31 december 2022), geïnvesteerd in de benodigde apparatuur en inventaris om
in geval van nood te kunnen opschalen tot maximaal 1700 IC-bedden. Van zorgaanbieders
wordt verwacht dat zij deze infrastructuur in stand houden. Omdat het knelpunt voor
wat betreft IC in voorgaande golven echter niet primair toe te schrijven was aan de
materiële capaciteit, maar aan de beschikbaarheid van flexibel in te zetten zorgpersoneel,
investeert het kabinet aanvullend 20 miljoen om meer instroom in de BAZ-opleidingen
mogelijk te maken.
Daarnaast kunnen zorgorganisaties, om te voorzien in de behoefte aan tijdelijke, snel
inzetbare zorgcapaciteit bij crises, een beroep doen op zorgreservisten die zich hebben
aangesloten bij het initiatief van de stichting Extra ZorgSamen. Deze Nationale Zorgreserve
(NZR) is bedoeld als een last resort daar waar organisaties er intern, met behulp van uitzendbureaus of in regionale samenwerking
met andere zorgorganisaties, niet meer uitkomen. In vervolg op de motie vande leden
Pieter Heerma en Wilders 32, die de regering verzocht onderzoek te doen naar een nationale reserve van zorgmedewerkers
die kunnen worden ingezet tijdens een pandemie, ramp of terreuraanslag, wordt toegewerkt
naar een NZR als publieke taak, als onderdeel van pandemische paraatheid. Momenteel
worden de juridische, uitvoerings-, en financieringsvraagstukken nader uitgewerkt.
Over de voortgang hiervan en het voorziene tijdpad van operationalisering, zal de
Minister voor Langdurige Zorg en Sport uw Kamer spoedig nader informeren.
Afhankelijk van de impact van het virus, is het mogelijk dat ondanks alle inspanningen
de zorgcontinuïteit in het geding komt. Op dat moment is meer landelijke regie op
toegankelijkheid, betaalbaarheid en kwaliteit van zorg nodig. De Minister van VWS
wil deze landelijke regie wettelijk borgen en de verschillende verantwoordelijkheden
nader expliciteren. Het Ministerie van VWS werkt momenteel de (juridische) mogelijkheden
hiertoe uit, met oog voor de inzet in het kader van pandemische paraatheid en een
adequate aansluiting op de veiligheidskolom. Gegeven de betrachte zorgvuldigheid en
de doorlooptijd van het bijbehorende wetgevingstraject, zal deze uitwerking niet voor
komende winter zijn afgerond. Daarom biedt de Minister van VWS voor de korte termijn,
waar gewenst ondersteuning aan die regio’s die investeren in regie- en sturingsvraagstukken.
Daarbij kijkt de Minister van VWS, samen met onder meer de Inspectie Gezondheidszorg
en Jeugd (IGJ), NZa en Zorgverzekeraars Nederland, of vooruitlopend op juridische
borging, reeds op dit moment drempels voor het veld kunnen worden weggenomen.
4.2 Vaccineren
4.2.1 COVID-19-vaccinatie in het najaar
Zoals eerder aangekondigd heeft de Minister van VWS, op basis van advies van het OMT-vaccinaties
(OMT-V), besloten tot een nieuwe vaccinatieronde voor mensen uit medische (hoog)risicogroepen
en zorgmedewerkers vanaf de tweede helft van september, waarna het vaccineren wordt
opengesteld voor iedereen vanaf 12 jaar.33 De Minister van VWS heeft uw Kamer op 8 september jl., na aanvullend advies van het
OMT-V, nader geïnformeerd over deze najaarsronde, die op 19 september van start gaat.34 Voor de najaarsronde wordt gebruik gemaakt van de bivalente vaccins van Moderna en
BioNTech/Pfizer. Deze vernieuwde vaccins zijn, naast de oorspronkelijke Wuhan-stam,
ook gericht tegen de omikronvariant van het virus. Door tijdig te starten met een
najaarsronde en daarbij gebruik te maken van vaccins die naar verwachting effectiever
zullen zijn tegen de op dit moment circulerende varianten van het virus, hoopt het
kabinet ervoor te zorgen dat minder mensen ernstig ziek worden. Dit draagt bij aan
het toegankelijk houden van de zorg en het zoveel mogelijk openhouden van de samenleving.
In bijlage 1 lichten wij toe hoe het kabinet zich inspant om de vaccinatiegraad te
verhogen.
4.2.2 Samenstelling vaccinportefeuille
Het kabinet streeft naar een robuuste vaccinvoorraad om in ieder geval tot en met
2023 voldoende vaccins beschikbaar te hebben.35 Nederland heeft zich de afgelopen maanden in Europees verband ingespannen om, onder
de bestaande contracten, reeds geplande leveringen van farmaceuten Moderna en BioNTech/Pfizer
om te zetten naar levering van bivalente vaccins. Als gevolg worden er voldoende vaccins
geleverd om iedereen vanaf 12 jaar een bivalent COVID-19-vaccin als herhaalprik aan
te bieden tijdens de najaarsronde. Het besluit om bivalente vaccins in te zetten leidt
derhalve op dit moment niet tot additionele inkoopkosten. Het kabinet zet tevens in
op een diverse vaccinportefeuille, zodat er, naast de mRNA-vaccins en het vectorvaccin
van Janssen, ook een eiwitvaccin beschikbaar is. Het eiwitvaccin van Novavax zal tot
het einde van 2022 beschikbaar blijven voor mensen die niet met een mRNA- of vectorvaccin
gevaccineerd kunnen of willen worden. Naast het eiwitvaccin van Novavax heeft Nederland
in augustus 2022 in Europees verband een contract met de Spaanse farmaceut HIPRA getekend
voor de levering van bivalente eiwit-vaccins in 2022 en 2023. Nederland heeft in eerste
instantie 10.000 doses aangekocht, met de mogelijkheid om later, afhankelijk van gegevens
over effectiviteit en veiligheid, meer in te kopen. Het HIPRA-vaccin zou, indien toegelaten
tot de markt, ingezet kunnen worden als boostvaccinatie na een basisserie met een
ander COVID-19-vaccin, ongeacht welk type. Het vaccin is daarmee geschikt als alternatief
voor mensen die geen herhaalprik willen of kunnen krijgen met een mRNA- of vector-vaccin.
EMA-autorisatie wordt binnen enkele maanden verwacht. Daarna zal de Gezondheidsraad
gevraagd worden om advies te geven over de inzet van dit vaccin.
4.2.3 Vaccinvoorraden
Het kabinet blijft het surplus aan COVID-19-vaccins beschikbaar stellen voor donatie
aan landen die daar behoefte aan hebben. Dit gebeurt zoveel mogelijk via COVAX. Vanwege
de verminderde vraag naar vaccins is COVAX overgestapt op een vraaggestuurde manier
van werken.36 Omdat de behoefte van de 91 bij COVAX aangesloten landen tot oktober grotendeels
vervuld is, heeft Nederland op dit moment enkel een donatie van 500.000 vaccins aan
Oekraïne gepland staan. De Minister van VWS heeft uw Kamer in een eerder stadium al
geïnformeerd over de veranderingen in de wereldwijde vraag naar vaccins, de verminderde
mogelijkheden om vaccinoverschotten (bilateraal) te doneren en het oplopende aantal
vaccins dat naar verwachting vernietigd zal moeten worden vanwege een verstreken houdbaarheidsdatum.37 In de komende maanden zal het aantal vaccins dat vernietigd moet worden vanwege een
verstreken houdbaarheidsdatum toenemen. Zoals aangegeven in de brief van de Minister
van VWS van 8 september jl. over de inzet van bivalente vaccins,38 neemt de behoefte aan monovalente vaccins verder af met de komst van de bivalente
vaccins en de inzet van deze vaccins in de komende najaarsronde. De bivalente vaccins
kunnen op dit moment alleen ingezet worden als herhaalprik en niet als basisvaccinatie.
Om voor iedereen die dat wil een basisvaccinatie met de huidige, monovalente vaccins
aan te kunnen bieden, zal een veiligheidsvoorraad aan worden gehouden van 6,4 miljoen
monovalente vaccins. Monovalente vaccins die niet tot deze veiligheidsvoorraad behoren,
en waarbij donatie ook niet in de lijn de verwachting ligt, zullen in verschillende
tranches worden afgevoerd op het moment dat de bivalente vaccins geleverd worden en
vernietigd worden volgens de geldende wet- en regelgeving. Dit betekent dat er tenminste
7,2 miljoen monovalente mRNA-vaccins en maximaal 0,7 miljoen Novavax-vaccins zullen
worden vernietigd tot en met maart 2023. Met het aanhouden van deze veiligheidsvoorraad
zal het afvoeren van overtollige monovalente vaccins onderdeel worden van regulier
voorraadbeheer.
4.3 Andere relevante onderwerpen die verband houden met de lange termijn aanpak
De lange termijn aanpak COVID-19 bestaat uit verschillende pijlers. Er is voor gekozen
om in deze brief die pijlers er uit te lichten waar de grootste ontwikkelingen op
zijn geweest ten opzichte van de brief over de lange termijn aanpak COVID-19 van 13 juni
jl. Dat gezegd hebbende, informeren we uw Kamer ook graag over de ontwikkelingen op
andere relevante onderwerpen die verband houden met de lange termijn aanpak van het
coronavirus, te weten: (zelf)testen, vaccineren, preventie, ventilatie, post-COVID,
internationale lessen en reisbeleid, adviezen COVID-19, en polarisatie, tweedeling
en stigmatisering tegengaan. Voor een toelichting op deze onderwerpen verwijzen wij
u naar bijlage 1. In deze bijlage komen wij ook terug op de verschillende moties:
• In de passage over vaccineren wordt ingegaan op de motie van de leden Westerveld (GL)
en Kuiken (PvdA) om in gesprek te gaan met huisartsen en relevante medisch specialisten
om tijdens hun reguliere consulten met patiënten coronavaccinatie bij hen onder de
aandacht te brengen;39
• In de passage over preventie wordt ingegaan op de motie van het lid Van Esch (PvdD)
om het lange termijn coronabeleid uit te breiden met specifieke preventiemaatregelen
gericht op het verminderen van de impact van het virus en het tegengaan van gezondheidsverschillen,
en hierover in gesprek te gaan met RIVM, GGD'en en andere belanghebbenden;40
• In de passage over ventilatie wordt ingegaan op de motie van het lid Van Haga, om
te starten met een publiekscampagne over ventilatie en luchtbehandeling van binnenruimtes;41
• In de passage over ventilatie wordt ook ingegaan op de motie van het lid Van Haga
en Ephraim, om in overleg met zorginstellingen en brancheverenigingen, het gebruik
van CO2-meters op hoogrisicolocaties te bevorderen;42
• In de passage over post-COVID wordt ingegaan op de motie van de leden Hijink en Paulusma
over het oprichten van een landelijk expertisecentrum voor de behandeling van post-COVID
en andere postinfectieuze aandoeningen;43
• In de passage over post-COVID wordt ook ingegaan op de motie van het lid Paulusma
c.s., waarin de regering verzocht wordt om te onderzoeken of huidige lopende onderzoeken
naar post-COVID goed aansluiten bij de wensen voor onderzoek uit het veld, met speciale
aandacht voor biomedisch onderzoek;44
• In de passage over post-COVID wordt tot slot ook ingegaan op de motie van het lid
Omtzigt c.s., waarin de regering wordt gevraagd te bevorderen dat er structureel meer
onderzoek wordt gedaan naar post-COVID, de diagnose, de biomedische oorzaak van post-COVID,
de frequentie en de mogelijke behandelmethodes.45
Daarnaast gaan wij in deze bijlage in op diverse toezeggingen aan uw Kamer omtrent
de lange termijn aanpak COVID-19.
5. Vooruitblik
5.1 Wijziging Wet publieke gezondheid
5.1.1 Eerste tranche wijziging Wpg
Mede naar aanleiding van het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State
van 20 april 2022,46 heeft het kabinet besloten om de Wet publieke gezondheid structureel te wijzigen
en hierbij te gaan werken met tranchewetgeving.47 Met het wetsvoorstel Eerste tranche wijziging Wet publieke gezondheid worden bevoegdheidsgrondslagen
gecreëerd om verplichtende collectieve maatregelen te kunnen treffen voor de bestrijding
van infectieziekten met pandemisch potentieel en worden waarborgen opgenomen voor
de toepassing van deze bevoegdheden.
Ook de betrokkenheid van beide Kamers der Staten-Generaal en de bescherming van grondrechten
worden wettelijk verankerd.
Met de beschrijving van de rol van de Kamer bij de besluitvorming over maatregelen
in dit wetsvoorstel, en met het publiceren van de sectorplannen medio juli is de motie
van het lid Van den Hil c.s. afgedaan.48
Een consultatieversie van het wetsvoorstel is voor advies voorgelegd aan verschillende
(advies)organen, bestuurlijke partners en andere instanties. Daarnaast is die versie
op 8 juni 2022 openbaar in consultatie gebracht. Na verwerking van de uitkomsten van
deze adviesaanvragen en consultatie, is op 22 juli 2022 een gewijzigd ontwerp voor
advies voorgelegd aan de Afdeling advisering van de Raad van State. Op 24 augustus
2022 heeft de Afdeling advisering van de Raad van State advies uitgebracht over dat
ontwerp. Momenteel wordt het nader rapport opgesteld. Het wetsvoorstel wordt naar
verwachting in september 2022 aangeboden aan de Tweede Kamer.
5.1.2 Tweede tranche wijziging Wpg
De tweede tranche wijziging Wet publieke gezondheid is primair gericht op het mogelijk
maken van de sturing vanuit VWS (via de Landelijke Functionaliteit Infectieziektenbestrijding
(LFI)) voor medisch-operationele processen op de GGD’en, die benodigd is om wanneer
er sprake is van een epidemie van een infectieziekte behorend tot groep A en in de
voorbereiding daarop slagvaardig te kunnen handelen en snel op te kunnen schalen.
Met deze wetswijziging wordt ten eerste een directe sturingsbevoegdheid van de Minister
op de directeur publieke gezondheid (dPG) van de GGD in geval van een epidemie van
een infectieziekte behorend tot groep A wettelijk geborgd. Ten tweede wordt voorzien
in een grondslag om regels te kunnen stellen die zien op de wijze waarop het college
van burgemeester en wethouders de GGD de taken in het kader van de algemene infectieziektebestrijding
laat uitvoeren. Aldus kan via kaderstelling worden gestuurd op een meer robuuste GGD
en uniforme werkwijze van de GGD’en, waardoor binnen de infectieziektebestrijdingsketen
sneller en adequater kan worden opgeschaald ingeval dat noodzakelijk is voor de bestrijding
van een toekomstige (dreigende) epidemie. Onderdeel van het uitwerken van de kaderstelling
is de financiële grondslag en het passende bekostigingsinstrument voor de GGD’en.
Het budget hiervoor wordt ingepast binnen de envelop Pandemische Paraatheid, zoals
aangekondigd in het coalitieakkoord (bijlage bij Kamerstuk 35 788, nr. 77). Hierbij zal de uitvoerbaarheid van de voorstellen die medeoverheden raken, getoetst
worden, mogelijk middels de uitvoeringstoets die het Ministerie van BZK aan het ontwikkelen
is. Na (bestuurlijke) afstemming met veldpartijen en een openbare internetconsultatie
eind dit jaar, is het de planning om het wetsvoorstel het eerste kwartaal van 2023
aan de Tweede Kamer aan te bieden.
5.1.3 Derde en volgende tranches wijziging Wpg
De aanpassing van de Wpg gebeurt stapsgewijs. Op dit moment wordt nader geanalyseerd
en uitgewerkt welke andere thema’s in het kader van de infectieziektebestrijding –
inclusief pandemische paraatheid – om een aanpassing van de Wpg of andere wet- en
regelgeving vragen. Hierover zijn we ook in gesprek met onze ketenpartners. Het waar
nodig optimaliseren van elektronische gegevensuitwisseling, in samenhang met aanpalende
of overlappende wetgeving, en de benodigde juridische grondslagen is een van de thema’s
waar bij de derde tranche naar gekeken wordt. De juiste informatie op het juiste moment
beschikbaar hebben, draagt bij aan het effectief bestrijden van infectieziekten. De
Minister van VWS zal de Tweede Kamer op de hoogte houden van de thema’s en de planning
van de vervolgtranches.
5.2 WRR rapport verfijning scenario’s
Op 2 september 2021 hebben de WRR en KNAW het rapport «Navigeren en anticiperen in
onzekere tijden» gepubliceerd,49 waarin zij verschillende scenario’s hebben uitgewerkt voor het verloop van de COVID-19-pandemie.
In navolging van dit rapport heeft de WRR, in samenwerking met verschillende adviesraden,
de scenario’s verfijnd. Het kabinet heeft het rapport hierover op 5 september jl.
met veel interesse mogen ontvangen.50 Momenteel is het kabinet het rapport aan het bestuderen. Het kabinet zal uw Kamer
later dit najaar een reactie op het rapport doen toekomen.
5.3 Pandemische paraatheid
Tegelijkertijd met de voorbereiding op het vervolg van COVID-19, werken we aan een
versterkte pandemische paraatheid met het oog op de voorbereiding op een volgende
pandemie. In navolging van de beleidsagenda pandemische paraatheid die de Kamer eerder
dit jaar ontving,51 zal de Minister van VWS in het najaar een nadere uitwerking en actualisatie sturen
van het brede beleidsprogramma pandemische paraatheid. Structurele versterkingen en
investeringen voor een versterkte pandemische paraatheid leveren mogelijk ook een
bijdrage aan de beheersing van COVID-19 in de komende jaren. Denk aan de inrichting
van een landelijke functionaliteit infectiebestrijding, die vanaf komende zomer (deels)
operationeel is. Denk ook aan de flexibele opschaalbaarheid van de zorg. Ook daar
waar het gaat om wijzigingen in de Wet publieke gezondheid zien we de verbinding tussen
de COVID-bestrijding en de paraatheid voor een volgende pandemie.
Tot slot
Met de uitkomsten van de sectorale aanpak, de oprichting van het MIT en het aanbieden
van de eerste tranche Wpg, staat de lange termijn aanpak COVID-19. Met elkaar zijn
we zo goed als mogelijk voorbereid op eventuele oplevingen van het virus. Samen stellen
we ook alles in het werk om een lockdown te voorkomen, daarmee uitvoering gevend aan
de motie van het lid Van Houwelingen.52 Tegelijk blijven we de lange termijn aanpak in samenwerking met sectoren en de samenleving
monitoren en waar nodig aanscherpen. De gesprekken worden voortgezet en nieuwe inzichten,
bijvoorbeeld uit het hierboven genoemde WRR-rapport, worden hierin betrokken.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
E.J. Kuipers
De Minister van Economische Zaken en Klimaat,
M.A.M. Adriaansens
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
C.E.G. van Gennip
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
E.J. Kuipers, minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport -
Mede ondertekenaar
M.A.M. Adriaansens, minister van Economische Zaken en Klimaat -
Mede ondertekenaar
C.E.G. van Gennip, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid