Brief regering : Beleidsreactie op het advies van de Gezondheidsraad over eetstoornissen bij jongeren
31 839 Jeugdzorg
Nr. 874
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 8 september 2022
De gezondheidsraad heeft in reactie op de adviesvraag van mijn voorganger op 28 juni
jl. advies uitgebracht over de vroege herkenning en behandeling van eetstoornissen
en de beschikbare kennis over co-morbiditeit. Dit advies heeft u op 1 juli jl. ontvangen
(Kamerstuk 31 839, nr. 857). Ik ben de Gezondheidsraad zeer erkentelijk voor het advies dat zij heeft uitgebracht.
Allereerst wil ik mijn waardering uitspreken voor de inzet en het werk dat professionals
doen om jongeren met een eetstoornis zo snel en goed mogelijk te helpen. Ik zie dat
de zorgvraag rondom eetstoornissen – mogelijk mede als gevolg van de maatregelen om
de verspreiding van het coronavirus tegen te gaan – toeneemt. Dit terwijl hulp en
zorg rondom eetstoornissen al onder spanning stond en deze zorg complex is. Dit vergroot
de werkdruk voor professionals in deze sector en zij staan hiermee voor grote uitdagingen.
Ik deel met de Gezondheidsraad dat verbeteringen nodig zijn. In deze brief zal ik
kort de aanleiding voor de adviesvraag schetsen. Vervolgens ga ik in op de antwoorden
op de gestelde onderzoeksvragen en de belangrijkste adviezen uit het advies van de
Gezondheidsraad en geef ik aan hoe ik hieraan opvolging ga geven.
Aanleiding en adviesvragen
De aanleiding voor de adviesvraag van mijn voorganger was de constatering door de
partners in de ketenaanpak Eetstoornissen (hierna: K-EET) dat voor de eerdere herkenning,
beter inzicht en betere behandeling nader onderzoek nodig is. Twee belangrijke thema’s
hierin zijn vroeg-herkenning en co-morbiditeit. Op basis van dit signaal heeft mijn
voorganger twee vragen gesteld aan de Gezondheidsraad:
1. Wat is de wetenschappelijke stand van zaken ten aanzien van de mogelijkheden tot vroege
opsporing en tijdige behandeling van eetstoornissen?
2. Wat weten we over de combinatie van eetstoornissen met andere (psychische) problematiek?
Beide vragen bevatten een aantal sub-vragen die ook aan de Gezondheidsraad gesteld
is, bijvoorbeeld over de risicofactoren om een eetstoornis te ontwikkelen, welke methodes
er zijn voor vroege herkenning en vroege interventie, en welke methodes effectief
en succesvol zijn.
Adviezen
1. De Gezondheidsraad adviseert in te zetten op snellere (h)erkenning en vroege behandeling.
De Gezondheidsraad stelt dat de zorg rondom eetstoornissen (anorexia nervosa, boulimia,
eetbuien en ARFID1) ingewikkeld is en blijft. De risicofactoren om een eetstoornis te ontwikkelen zijn
divers, en kunnen te maken hebben met eetgedrag, lichaamsbeweging en mentale gezondheid.
Daardoor is preventie specifiek gericht op het voorkomen van eetstoornissen vaak niet
effectief, en soms zelfs contraproductief. Tegelijkertijd blijft snellere herkenning
van cruciaal belang, want hoe eerder een eetstoornis wordt herkend, hoe groter de
kans dat deze succesvol behandeld wordt en de eetstoornis niet verergert.
De Gezondheidsraad noemt een aantal knelpunten in de huidige zorg rondom eetstoornissen:
− het gebrek aan kennis over de verschillende vormen van eetstoornissen in de samenleving
en bij ouders;
− het gebrek aan kennis bij sommige zorgprofessionals en verwijzers over zowel eetstoornissen
in het algemeen als de zorgstandaard Eetstoornissen;
− het versnipperde (zorg)aanbod;
− de wachttijden;
− het gebrek aan eenduidige cijfers over het gebruik van jeugd ggz.
Daarom adviseert de Gezondheidsraad een landelijke uniforme aanpak die kan worden
geïmplementeerd op gemeentelijk of regionaal niveau. Belangrijke elementen daarin
zijn een kennisinfrastructuur, bovenregionale samenwerking, en een landelijk registratiesysteem.
Ik herken de ingewikkeldheid en zorgen die de Gezondheidsraad in haar advies aangeeft.
Ook bij mijn ministerie komen soms casussen binnen van jongeren met een eetstoornis.
Vaak zijn dit jongeren met ernstige anorexia nervosa en meerdere zorgvragen, waarbij
zorginstellingen hebben aangegeven niet de juiste expertise in huis te hebben om deze
jongeren de juiste hulp te bieden. Voor dit soort complexe zorgvragen zijn daarom
– via het amendement Westerveld en Klaver2 – bovenregionale expertisenetwerken opgezet in acht verschillende coördinerende gemeenten.
Wanneer passende zorg niet tijdig geleverd kan worden op lokaal niveau, zijn regionale
expertteams aan zet om casuïstiek op te pakken. Zij kunnen daarbij het expertisenetwerk
betrekken voor het toevoegen van kennis of het organiseren van hulp.
De Gezondheidsraad adviseert om in te zetten op brede mentale gezondheid, omdat daarmee
ook de kans op het ontwikkelen van een eetstoornis iets kleiner wordt. Vlak voor de
zomer heeft uw Kamer het plan «aanpak mentale gezondheid» ontvangen, namens de Ministeries
van VWS, SZW en OCW3. Deze aanpak richt zich op de gehele Nederlandse bevolking, maar bevat ook specifieke
acties voor jongeren, zoals de actielijn mentaal gezond onderwijs.
Het is goed landelijk meer uniformiteit te organiseren met elkaar. Daartoe is al een
groot aantal zaken in gang gezet. Vanuit het veld is al eerder de ketenaanpak eetstoornissen
(K-EET) opgericht, gericht op het verbeteren van de zorg rondom eetstoornissen. Deze
aanpak wordt ondersteund door het Ministerie van VWS. Binnen K-EET zijn landelijk
dekkende regionale netwerken opgezet waarin professionals van verschillende achtergronden
elkaar spreken, casuïstiek kunnen bespreken en informatie kunnen uitwisselen. Deze
netwerken bevorderen het inzicht in elkaars handelen en het samenwerken tussen professionals
en sectoren onderling. Omdat de netwerken landelijk dekkend zijn, is dit daarmee een
goede stap richting een meer uniforme aanpak door professionals. Na afloop van de
subsidie van K-EET zullen de regionale K-EET netwerken worden geborgd in de bovenregionale
expertisenetwerken die hierboven zijn genoemd. Het is de bedoeling om de kennis –
die opgedaan is in de regionale netwerken – daarmee landelijk te borgen.
K-EET heeft, naast het opzetten van deze netwerken, ook een aantal producten opgeleverd,
zoals
− het Eetstoornissen Netwerk (EetstoornissenNetwerk biedt niet alleen een overzicht
van alle behandel-en begeleidingsmogeijkheden maar vormt ook een platform waarop professionals
en organisaties informatie over eetstoornissen samenbrengen en toegankelijk maken
voor iedereen);
− een app om landelijk inzichtelijk te maken waar plekken vrij zijn voor somatische
hulp bij eetstoornissen
− een telefoonlijn – bemand door experts op het gebied van eetstoornissen – waar professionals
uit de eerste lijn naar kunnen bellen voor advies t.a.v. het duiden van de zorgvraag
en doorverwijzing.
− om ouders en jongeren beter te informeren over eetstoornissen, is door K-EET recent
de website First EET kit ontwikkeld. Jongeren en hun ouders kunnen op deze website
informatie vinden over eetstoornissen, de juiste hulp bij eetstoornissen, en naasten
krijgen ook tips hoe zij iemand met een eetstoornis kunnen steunen.
− ook is een initiatief gestart voor een pilot van Erasmus MC en twee klinieken voor
eetstoornissen voor een nieuwe vorm van vroeg interventie (VIBES) om ouders en jongeren
op een coachende manier in een vroeg stadium te helpen.
− Tot slot heeft K-EET in de afgelopen jaren veel regionale sessies georganiseerd om
de zorgstandaard eetstoornissen breder bekend te krijgen bij alle betreffende professionals,
waaronder eerstelijns professionals.
Ook ik zie dat het voor gemeenten soms lastig is de juiste zorg in te kopen en voor
sommige gemeenten is de schaal van het inkopen van de zorg ook een knelpunt. Daarom
wordt er een AMvB voorbereid waarmee ik gemeenten verplicht om bepaalde vormen van
zorg – waaronder eetstoornissenzorg – regionaal in te kopen. Zorg inkopen voor één
of slechts enkele jongeren kan lastig zijn voor gemeenten. Ik hoop dat het meer regionaal
inkopen van zorg ertoe gaat leiden dat op meer plekken gespecialiseerde zorg beschikbaar
is.
De Gezondheidsraad adviseert ook in te zetten op het beter monitoren van data in de
jeugd ggz. Dit sluit goed aan bij de wensen om in het algemeen meer inzicht te krijgen
in het gebruik van jeugdhulp. Daarom is er in de Hervormingsagenda een werkgroep data
en monitoring die zich gaat richten op welke data nodig is voor een goed inzicht in
de werking van het stelsel, en welke data gemonitord zou moeten worden.
De hierboven genoemde opgezette netwerken, producten en initiatieven leiden tot meer
uniformiteit, omdat professionals elkaar eerder spreken en daardoor eerder en beter
kunnen samenwerken, kennis uitgewisseld wordt, en casuïstiek opgepakt wordt. Tegelijkertijd
zijn eetstoornissen ingewikkeld, en is maatwerk nodig voor jongeren. Het is daarom
belangrijk dat er binnen een meer uniforme aanpak altijd ruimte blijft voor de afweging
tussen client en professional waarin wordt besloten wat het beste voor die client
in die situatie is.
Ik zal in overleg met het K-EET netwerk bespreken of en zo ja wat aanvullend nodig
is om de ingezette koers te versterken en daarnaast in te zetten op vroeg herkenning
en vroege behandeling, en beschikbare kennis nog beter te verspreiden.
2. Meer onderzoek nodig naar jongeren met meervoudige psychische problematiek
De tweede onderzoeksvraag die mijn voorganger aan de Gezondheidsraad heeft gesteld,
ging over jongeren met meervoudige complexe (psychische) zorgvragen. Eetstoornissen
gaan vaak samen met andere (psychische) aandoeningen en problemen. Dergelijke co-morbiditeit
(of multi-morbiditeit) vergroot het risico op ernstiger en langduriger klachten en
minder goed dagelijks functioneren. In de praktijk komen regelmatig signalen dat deze
jongeren niet tijdig passende hulp krijgen en tussen wal en schip komen te vallen/worden
doorverwezen tussen organisaties. Daarom is de Gezondheidsraad gevraagd welke combinaties
van (psychische) problemen vaak voorkomen bij eetstoornissen, en wat bekend is over
succesvolle behandelingen wanneer jongeren met meerdere problemen kampen naast een
eetstoornis.
De Gezondheidsraad geeft t.a.v. deze vraag aan dat helaas nog te weinig bekend is
over de gedeelde risicofactoren voor het ontstaan van co-morbiditeit en effectieve
behandeling. Het onderzoek naar deze groep is lastig, omdat de doelgroep heel gevarieerd
is. In het volgende kopje ga ik in op de adviezen met betrekking tot het doen van
(extra) onderzoek.
De Gezondheidsraad stelt – naast het advies tot extra onderzoek – dat meer intensieve
en gepersonaliseerde zorg noodzakelijk lijkt, en adviseert om in de zorg een transdiagnostisch
model als uitgangspunt te nemen bij het behandelen van jongeren met meerdere (psychische)
aandoeningen. De gedachte van een transdiagnostisch model is om breder te kijken dan
alleen één psychische aandoening en de onderliggende problematiek ook aan te pakken.
Daarnaast geeft de Gezondheidsraad aan dat er ook nog wel eens jongeren ten onrechte
niet behandeld worden omdat hun BMI te laag zou zijn voor behandeling.
Deze aanbeveling richt zich direct op de inhoud van de zorg, waar professionals primair
verantwoordelijk voor zijn. De opvolging van deze aanbeveling zal daarom vorm moeten
krijgen door professionals en aanbieders. Het is hierbij van groot belang dat de juiste
informatie beschikbaar is en dat de samenwerking voldoende is. De combinatie van autisme
en eetstoornissen zal binnenkort expliciet besproken worden binnen de stuurgroep van
K-EET. Ik ga in gesprek met K-EET over het eerste advies, ook bespreken hoe professionals
goede informatie kunnen krijgen over co-morbiditeit en hoe de samenwerking tussen
verschillende disciplines verder gestimuleerd kan worden.
3. Onderzoeksagenda
Mijn voorganger had advies aan de Gezondheidsraad gevraagd naar aanleiding van het
signaal van K-EET dat er weinig wetenschappelijk bewezen effectieve methodes zijn
voor vroege herkenning en behandeling van eetstoornissen, ook op het gebied van co-morbiditeit.
De Gezondheidsraad concludeert dat de afgelopen 10 jaar relatief weinig vooruitgang
is geboekt in de ontwikkeling van kennis die nodig is voor preventie en vroege herkenning
t.a.v. eetstoornissen. Het gaat dan om bewezen effectieve methodes voor preventie,
vroege herkenning en behandeling.
De Gezondheidsraad adviseert daarom een onderzoeksagenda op te stellen, zowel op het
gebied van het herkennen van (risicofactoren van) eetstoornissen, als op de effectiviteit
van preventie en vroege behandeling. Volgend op het vorige punt wordt ook geadviseerd
onderzoek te doen naar de combinaties van eetstoornissen en co-morbiditeit en de effectieve
behandelingen daarvoor.
Ik herken dit punt en het advies van de Gezondheidsraad. Ook ik vind het heel belangrijk
dat er wordt gewerkt op basis van de laatste wetenschappelijke inzichten. Dat was
de reden voor de adviesaanvraag van mijn voorganger. Het advies voor deze kennisagenda
omarm ik en het sluit goed aan bij afspraken die ik met partijen hierover wil maken
in de hervormingsagenda. Daarbinnen is kennisontwikkeling en gebruik van kennis een
belangrijk thema. Er is bij de partijen ambitie vast te stellen welke hulp wel bewezen
effectief is en welke hulp bewezen niet-effectief is. Daarom zal gewerkt worden aan
landelijke kwaliteitsafspraken met kennis over bewezen effectieve en bewezen niet-effectieve
hulp en deze ook te gaan implementeren in het veld. Professionals kunnen dan de juiste
hulp aanbieden, en het is de bedoeling dat andere partijen daarmee voldoende informatie
hebben om de juiste randvoorwaarden te creëren – waaronder bijvoorbeeld bij de inkoop
van zorg – zodat deze zorg ook geleverd kan worden.
Ook de VNG houdt zich bezig met onderzoek en kennisontwikkeling. Alle instellingen
binnen het LTA doen onderzoek naar effectieve jeugdhulp. Een aantal topklinische ggz-instellingen
houdt zich specifiek bezig met onderzoek naar de behandeling van jongeren met een
eetstoornis. Verder subsidiëren de gemeenten Amsterdam, Leiden, Groningen en Nijmegen
de vier academische behandelcentra bij hun academische functie die zij gezamenlijk
uitvoeren. In het programma van 2020–2021 staat een aantal onderzoeksprojecten die
naadloos aansluiten op het advies van de Gezondheidsraad, zoals onderzoek naar ARFID
(waar nog weinig over bekend is), onderzoek naar emoties bij anorexia nervosa, onderzoek
naar het lichaamsbeeld dat jongeren van zichzelf hebben, en onderzoek naar een aantal
specifieke online behandelingen.
Tot slot dank ik de Gezondheidsraad nogmaals voor haar advies. De zorg rondom eetstoornissen
blijft een ontzettend belangrijk en tegelijkertijd ingewikkeld thema, waar ik de komende
jaren stevig op in wil blijven zetten.
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
M. van Ooijen
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M. van Ooijen, staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport