Brief regering : Reactie op inbreng LBVSO debat passend onderwijs
31 497 Passend onderwijs
Nr. 441 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR PRIMAIR EN VOORTGEZET ONDERWIJS
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 15 juli 2022
Leerlingenbelang voortgezet speciaal onderwijs (LBVSO) heeft uw Kamer voor het debat
van 30 maart 2022 (Kamerstuk 31 497, nr. 434) over passend onderwijs in het funderend onderwijs een brief gestuurd, met als bijlage
een dossier waarin wordt ingegaan op de 25 verbetermaatregelen uit de «Verbeteraanpak
passend onderwijs». Ook belicht LBVSO in de brief vier kernpunten die voor deze vertegenwoordiging
extra aandacht en urgentie behoeven en waarop ook input van de Minister van Onderwijs,
Cultuur en Wetenschap wordt gevraagd.
Ik heb in het debat toegezegd schriftelijk op de inbreng van LBVSO te zullen reageren.
Met deze brief voldoe ik, mede namens de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
waar het gaat om kernpunt 1 en 2, aan deze toezegging.
Laat ik allereerst voorop stellen dat ik blij ben met de grote betrokkenheid van het
LBVSO bij het onderwijs in het algemeen en specifiek voor leerlingen in het voortgezet
speciaal onderwijs. Ik constateer daarbij wel dat het erop lijkt dat LBVSO niet van
alle maatregelen uit de verbeteraanpak passend onderwijs voor het funderend onderwijs op de hoogte is van de stand
van zaken. Daarom zal ik in de reguliere contacten die er zijn met LBVSO hier regelmatiger
bij stil staan. Daarnaast voer ik het gesprek met LBVSO over bij welke onderdelen
van de verbeteraanpak zij nog beter kunnen worden betrokken.
Voor wat betreft de stand van zaken van de 25 verbetermaatregelen heeft u eind 2021
de voortgangsrapportage ontvangen1. U ontvangt een planningsbrief passend onderwijs waarin ik, in navolging van het
bovengenoemd debat, aangeef welke maatregelen nu prioriteit hebben en waarom.
In deze brief beperk ik me daarom tot twee maatregelen vanwege de meest recente ontwikkelingen
en ga ik vooral in op de kernpunten die door LBVSO zijn genoemd.
Kernpunt 1 – Ook passend onderwijs bij vervolgstudie
LBVSO vindt het belangrijk dat passend onderwijs niet stopt op de middelbare school
maar meegaat met de leerling/student wanneer deze een vervolgstudie gaat doen. LBVSO
pleit voor een levensloop-passend-onderwijs-arrangement tot het einde van de studie.
De vertegenwoordiging maakt zich ook zorgen over uitval van vso-leerlingen in het
middelbaar beroepsonderwijs en hoger onderwijs.
Een belangrijk verschil met het voortgezet onderwijs, is dat het vervolgonderwijs
geen speciaal onderwijs kent. Dit betekent dat leerlingen afkomstig uit het vso, in
het vervolgonderwijs onderwijs volgen in een reguliere setting. Dit biedt kansen,
namelijk meer inclusief onderwijs, maar zorgt ook voor uitdagingen, zowel voor de
betreffende studenten als de onderwijsinstellingen.
Op basis van de Wet gelijke behandeling op grond van een handicap of chronische ziekte
zijn onderwijsinstellingen verplicht extra ondersteuning te bieden en aanpassingen
te doen die nodig zijn voor de student om zijn opleiding te halen. Met het toelatingsrecht
is verankerd dat het mbo toegankelijk is voor alle studenten, ongedacht handicap of
chronische ziekte, mits zij aan de vooropleidingseisen voldoen. Vrijwel alle mbo-instellingen
hebben daarom een breed ondersteuningsaanbod waarmee ondersteuning wordt geboden aan
studenten met een extra ondersteuningsbehoefte.
Mbo-instellingen werken in veel regio’s al intensief samen met v(s)o-scholen en gemeenten
om doorlopende begeleiding te bieden, bijvoorbeeld in de aanpak om voortijdig schoolverlaten
te voorkomen. Zo voeren veel mbo-scholen uitgebreide intakegesprekken om de juiste
ondersteuning te kunnen bieden en worden in veel regio’s overstapcoaches ingezet.
De landelijke website mbotoegankelijk.nl is ontwikkeld voor (aspirant) mbo studenten
met een ondersteuningsvraag.
Ondanks al deze inspanningen, vallen nog te veel jongeren afkomstig uit het vso uit
in het mbo. Om de overstap tussen het vso en het mbo te verbeteren is OCW, in reactie
op de motie van de leden Westerveld en Kwint2, bezig om met de sectorraden voor het gespecialiseerd onderwijs, primair onderwijs
en het mbo en cliëntenorganisaties te verkennen wat er nodig is om (1) in het vso
de voorbereiding op deelname aan vervolgonderwijs in het mbo te verbeteren en (2) in
het mbo de jongeren die vanuit het vso instromen beter te kunnen begeleiden. Ik streef
ernaar de Tweede Kamer hierover eind dit jaar nader te informeren. Ook heb ik gevraagd
aan Ingrado om goede regionale voorbeelden in kaart te brengen.
In het hoger onderwijs bieden instellingen maatwerk aan individuele studenten met
een ondersteuningsbehoefte. Onderwijsinstellingen dragen zorg voor een zachte landing
van instromende studenten als zij aangeven specifieke voorzieningen nodig te hebben.
De website hogeronderwijstoegankelijk.nl is beschikbaar zodat studenten op een centrale
plaats alles vinden over de mogelijkheden tot ondersteuning, aanpassingen en regelingen
voor studenten met een ondersteuningsbehoefte binnen een hogeschool of universiteit.
Het expertisecentrum inclusief onderwijs (ECIO) ondersteunt instellingen en studenten
op het gebied van studeren met een functiebeperking.
Kernpunt 2 – Passende diploma’s voor toelating /startkwalificatie tot vervolgstudie
LBVSO roept op om leerlingen in het voortgezet speciaal onderwijs meer mogelijkheden
te geven om te voldoen aan de kwalificatie-eisen of de toelatingseisen voor een vervolgstudie.
Dit omdat leerlingen in het vso vaak geen geheel diploma halen, en daardoor toelating
op een vervolgopleiding moeilijker wordt.
In het onderwijs kennen we vooropleidingseisen die ervoor zorgen dat studenten die
een opleiding gaan volgen voldoende voorbereid zijn om de opleiding te kunnen voltooien.
Dit wordt over het algemeen aangetoond met een eerder behaald diploma dat toegang
geeft tot een vervolgopleiding. Differentiatie daarin is lastig, omdat dit veel vragen
met zich meebrengt rondom de toelating. Toch zijn er in het mbo wel mogelijkheden
in dit kader. In het mbo kan het bevoegd gezag namelijk in bijzondere gevallen personen
die niet voldoen aan de vooropleidingseis vrijstellen van die vooropleidingseis. Voorwaarde
daarvoor is wel dat zij bij een onderzoek blijk hebben gegeven van geschiktheid voor
het desbetreffende onderwijs (op basis van Artikel 8.2.1, lid 6 van de Wet educatie
en beroepsonderwijs).
Ook het hbo kent vooropleidingseisen. Het instellingsbestuur kan voor aspirant studenten
van 21 jaar en ouder, die niet voldoen aan de vooropleidingseisen, een uitzondering
maken. Deze aspirant-studenten kunnen worden toegelaten op basis van een toelatingsonderzoek.
De eisen van dit onderzoek worden opgenomen in de onderwijs en examenregeling van
de instelling (op basis van artikel 7.29 lid 1 van de Wet op het hoger onderwijs en
wetenschappelijk onderzoek).
Kernpunt 3 – toename vso-leerlingen en afname vso-scholen
LBVSO uit haar zorgen over de toename van vso-leerlingen, met name in cluster 4, en
de afname van het aantal scholen in dit cluster. De cijfers van DUO laten de afgelopen
jaren slechts een zeer beperkte stijging van het aantal leerlingen zien, na een lichte
daling de jaren ervoor.3
jaar
cl1
cl2
cl3
cl4
2015
375
1.935
15.811
20.429
2016
354
1.815
15.703
20.045
2017
318
1.673
15.805
19.864
2018
305
1.553
15.779
19.929
2019
293
1.473
15.739
20.245
2020
293
1.409
15.879
20.040
2021
286
1.348
16.014
20.350
Voor wat betreft het aantal vestigingen blijkt uit de cijfers van DUO dat er weliswaar
in de periode 2014 tot en met 2021 een afname is van het aantal hoofdvestigingen van
cluster 4 vso-scholen, maar in dezelfde periode is er een toename van nevenvestigingen.
Vso-leerlingen kunnen dus op meer plekken naar school.
Het gaat mij er echter niet om een discussie te voeren over cijfers. Ik zie het signaal
van LBVSO vooral als een dat de klassen als druk worden ervaren en dat er minder zorg
is voor de leerlingen. Dat is een signaal dat ik serieus neem. Ik ga daarover graag
in gesprek met LBVSO en diens achterban.
Kernpunt 4 – Het OPP landschap
LBVSO geeft aan dat het opzetten, uitvoeren, evalueren etc. van het ontwikkelingsperspectief
(OPP) voor zowel docenten, ouders als leerlingen ondoenlijk is vanwege de administratieve
belasting. Zij geeft ook aan dat leerlingen niet betrokken worden bij het OPP en dat
zowel leerlingen als ouders te weinig informatie hebben over dit document.
Op dit moment is er een «Werkgroep toelaatbaarheidsverklaringen» aan de slag, waaraan
vertegenwoordigers van o.a. de sectorraden, de samenwerkings-verbanden, ouders en
OCW deelnemen, met als doel het wegnemen van onnodige bureaucratie rond toelaatbaarheidsverklaringen
en het OPP. Ik informeer u op een later moment nader over de vorderingen van de werkgroep.
Op basis van artikel 41a van de Wet op de Expertisecentra moeten ouders en meerderjarige
handelingsbekwame leerlingen bij het opstellen en evalueren van het ontwikkelingsperspectief
worden betrokken. Ouders en meerderjarige handelingsbekwame leerlingen hebben ook
instemmingsrecht op het handelingsdeel van het OPP. In het wetsvoorstel «Versterking
positie ouders en leerlingen in passend onderwijs», waarvan de internetconsultatie
voor de zomer start, regel ik dat alle leerlingen met een extra ondersteuningsbehoefte
hun mening mogen geven over hun eigen OPP. Zo wordt de betrokkenheid van leerlingen
bij het opstellen van het OPP dus nog verder vergroot.
Hieronder ga ik in op de meest recente ontwikkelingen bij twee maatregelen uit de
verbeteraanpak passend onderwijs voor het funderend onderwijs.
Maatregel 6: «Betere informatie in de schoolgids over passend onderwijs».
LBVSO geeft bij deze maatregel uit de verbeteraanpak terecht aan dat ouders en leerlingen
op dit moment nog teveel op zoek moeten gaan naar informatie over passend onderwijs.
De informatie staat op verschillende plekken, is vaak moeilijk geschreven en is, voor
wat betreft landelijk geldende informatie, ook niet overal hetzelfde. Zo staat informatie
over het extra ondersteuningsaanbod nu in het schoolondersteuningsprofiel. Dit is
een document dat de meeste ouders niet kennen en dat bovendien slechts een keer in
de vier jaar verplicht vastgesteld hoeft te worden. Hierdoor bestaat de kans dat,
als ouders het schoolondersteuningsprofiel al hebben gevonden, het daarin beschreven
aanbod niet meer actueel is.
De schoolgids daarentegen is een document dat vele ouders kennen en dat ook actief
aan alle ouders wordt aangeboden. Ook wordt de schoolgids jaarlijks vastgesteld. Daarom
wordt met het wetsvoorstel «Versterking positie ouders en leerlingen in passend onderwijs»
het extra ondersteuningsaanbod in de schoolgids opgenomen. Het schoolondersteuningsprofiel
als losstaand document komt te vervallen. Dit wetsvoorstel zal voor de zomer in internetconsultatie
gaan. Het extra ondersteuningsaanbod in de schoolgids maakt dit veel beter vindbaar
voor ouders. Opname in de schoolgids heeft verder als bijkomend voordeel dat er in
plaats van elke vier jaar nu elk jaar naar dat ondersteuningsaanbod moet worden gekeken.
Dit bevordert het gesprek over het ondersteuningsaanbod in de school. Ouders hebben
daarmee ook actuele informatie over het aanbod.
Maatregel 7: «In elk samenwerkingsverband een steunpunt.»
Ik ben het eens met LBVSO, en andere organisaties zoals Ouders & Onderwijs en de netwerken
van samenwerkingsverbanden zelf, dat samenwerkingsverbanden financieel ondersteund
moeten worden om deze steunpunten goed op te zetten. Het opzetten van ouder- en jeugdsteunpunten,
zoals beschreven in de leidraad «Samen bouwen aan ouder- en jeugdsteunpunten» vraagt
namelijk een extra inspanning van samenwerkingsverbanden. Daarom zal ik de samenwerkingsverbanden
dit jaar in totaal eenmalig 15 miljoen euro toekennen voor kosten tijdens de opstartfase
van de ouder- en jeugdsteunpunten en het verder uitbouwen hiervan. Ik stel de samenwerkingsverbanden
hiervan zo snel mogelijk schriftelijk op de hoogte. In die brief geef ik ook aan dat
de afspraken over het afbouwen van het bovenmatig eigen vermogen onverkort blijven
gelden.
De Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs, A.D. Wiersma
Indieners
-
Indiener
A.D. Wiersma, minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs