Brief regering : PFAS aandachtslocaties, BRL granuliet en signaalrapportage ILT
35 334 Problematiek rondom stikstof en PFAS
30 015 Bodembeleid
Nr. 190 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN INFRASTRUCTUUR EN WATERSTAAT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 14 juli 2022
De afgelopen maanden is er samen met de koepels van medeoverheden een onderzoek uitgevoerd
naar de aanwezigheid van PFAS-aandachtslocaties in Nederland. Met deze brief wordt
u de uitkomsten van dit onderzoek aangeboden1. Tevens schetst deze brief hoe omgegaan kan worden met locaties met PFAS-verontreinigingen
en welke maatregelen genomen kunnen worden. Hiermee wordt invulling gegeven aan de
gewijzigde motie van de leden Moorlag en Van Brenk om een strategie te ontwikkelen
voor bronaanpak en sanering van PFAS-verontreinigingen die grondwaterbronnen voor
de drinkwatervoorziening bedreigen (Kamerstuk 35 334, nr. 73) en de motie van de leden Hagen en Bouchallikh om met gemeenten voor de zomer in
kaart te brengen waar PFAS-hotspots liggen en de daarbij behorende beheersmaatregelen
met een tijdspad van aanpak (Kamerstuk 28 089, nr. 204) en de toezeggingen gedaan op 19 februari 2020 tijdens een Algemeen Overleg over
PFAS (Kamerstuk 35 334, nr. 78), op 12 mei 2020 tijdens een notaoverleg Bodem (Kamerstuk 30 015, nr. 77),op 15 oktober 2020 tijdens een Algemeen Overleg Leefomgeving (Kamerstuk 29 383, nr. 347) en op 20 april 2022 tijdens het tweeminutendebat Toezicht en handhaving (Handelingen II
2021/22, nr. 75, Tweeminutendebat toezicht en handhaving) (CD d.d. 12 april 2022).
Daarnaast breng ik u met deze brief op de hoogte van de stand van zaken rond de aanwijzing
van de nieuwe beoordelingsrichtlijn (BRL) voor granuliet. Tot slot bied ik u hierbij
de signaalrapportage over de milieurisico’s van bodemas van de ILT aan2.
In kaart brengen van PFAS-aandachtslocaties
Nadat de PFAS-problematiek op de kaart kwam, is in opdracht van het Uitvoeringsprogramma
Bodem en Ondergrond (UP) in 2020 een start gemaakt met de inventarisatie van locaties
waar zich mogelijk dusdanig hoge PFAS-concentraties in de bodem bevinden, dat die
potentieel gezondheidsrisico’s kunnen opleveren. Hiervoor werd data van bevoegde gezagen
en de Kamer van Koophandel gebruikt, die onder meer informatie geven over de bedrijfsactiviteiten
uit het verleden. Deze methodiek is in het verleden succesvol gebruikt om een landsdekkend
beeld te geven van locaties met een mogelijke aanwezigheid van een bodemverontreinigingen
in relatie tot bedrijfsactiviteiten. Dat gebeurde door een lange lijst risicolocaties
verder te verkleinen door gericht bodemonderzoek. Dat proces loopt voor laag-risicolocaties
overigens nog steeds. Genoemde databestanden zijn gebaseerd op eerder onderzoek en
vergunningverlening en veelal niet geactualiseerd, waardoor sprake was van verouderde
gegevens. Ook is er over PFAS in productieprocessen minder bekend dan over verontreinigde
stoffen waar eerder dergelijk onderzoek voor is uitgevoerd. Gevolg hiervan was dat
de resultaten van deze studie, alhoewel waardevol, in de praktijk niet bruikbaar waren
om een eenduidig zicht te krijgen op de PFAS-aandachtslocaties. Dat bleek uit een
rondgang langs bevoegde gezagen en omgevingsdiensten. Sommige locaties die wel op
de lijst stonden, werden niet in de praktijk herkend, terwijl locaties die al wel
in beeld waren niet door de studie waren geïdentificeerd.
Daarom is samen met de koepels van medeoverheden een vervolgonderzoek uitgevoerd,
dat van een alternatieve methode gebruik maakte. Doel van dit onderzoek was het waar
mogelijk aanvullen van de lijst met PFAS-aandachtslocaties vanuit de kennis die bij
bevoegde gezagen en omgevingsdiensten aanwezig is. De bruikbaarheid van de databestanden
is eveneens getoetst. Ook is gekeken naar de lessen die zijn te trekken uit op dit
moment lopende PFAS-onderzoeken en -saneringen.
Uit het onderzoek bleek dat een uitvraag aan bevoegde gezagen en omgevingsdiensten
beperkt aanvullende informatie opleverde die bruikbaar was voor een totaaloverzicht.
Dit kwam enerzijds omdat niet alle bevoegde gezagen en omgevingsdiensten in dezelfde
mate informatie hebben over de aanwezigheid van dergelijke locaties, anderzijds omdat
zij erg terughoudend zijn om deze informatie openbaar te maken voordat nader onderzoek
ter plekke is gedaan. Een aantal omgevingsdiensten gaf ook aan niet de personele capaciteit
te hebben om aan het onderzoek mee te werken. Zowel de top-down- als bottom-upbenadering
hebben daarmee niet geleid tot een volledig landsdekkend overzicht.
Concluderend betekent dit dat het huidige overzicht van aandachtslocaties beperkt
is tot de reeds bekende locaties, aangevuld met de locaties die uit onderzoeken, die
vanuit een specifieke uitkering (SPUK) van de rijksoverheid zijn betaald, naar voren
komen. Het ontbreken van een landsdekkend totaaloverzicht staat de aanpak van PFAS-aandachtslocaties
in het gedecentraliseerde bodemstelsel echter niet in de weg. De belangrijkste locaties,
onder meer daar waar in het verleden PFAS is geproduceerd, zijn bekend. Ook zijn de
typen locaties waar vaak verhoogde PFAS-concentraties gevonden, zoals brandweeroefenlocaties,
stortplaatsen en papierindustrie, bij de bevoegde gezagen in beeld. Er is na een vermoeden
van bodemverontreiniging altijd onderzoek ter plekke nodig om de daadwerkelijke PFAS-concentraties
te bepalen. Bevoegde gezagen bepalen vervolgens of er maatregelen nodig zijn. Dit
hangt ook af van de lokale omstandigheden, zoals het beoogde gebruik van het terrein.
Voor een effectieve aanpak van de specifieke PFAS-aandachtslocaties is het totaaloverzicht
dan ook niet nodig.
Het onderzoek concludeert dat bevoegde gezagen een steeds duidelijker beeld van de
mogelijke oorzaken van PFAS-verontreinigingen krijgen en dat zij al aan de slag zijn
met locaties waarvan wordt vermoed dat er hoge concentraties PFAS aanwezig zijn. Dat
betekent dat het huidige overzicht aangevuld zal worden, met de locaties die worden
geïdentificeerd met de zich ontwikkelende praktijkkennis. Er vinden al diverse saneringen
plaats. PFAS stelt bevoegde gezagen voor praktische, technische en juridische uitdagingen
die anders zijn dan voor eerdere saneringsopgaven. Dit vergt kennisontwikkeling vanuit
de uitvoeringspraktijk. Sinds de introductie van het handelingskader PFAS vinden er
onder meer bij bouwactiviteiten PFAS-metingen plaats, waardoor niet alleen steeds
meer inzicht wordt verkregen in de verspreiding van de stofgroep, maar ook sneller
mogelijke risicolocaties kunnen worden ontdekt. Er komt meer kennis beschikbaar over
processen waarin PFAS vrijkomt en er wordt meer bodemonderzoek op specifieke locaties
gedaan. Dit zal in de toekomst leiden tot meer inzicht in waar zich PFAS-concentraties
in de bodem bevinden en die mogelijk risico’s opleveren.
De aanbevelingen uit het onderzoek worden opgepakt. Daar waar locaties in beeld zijn,
moet zo snel mogelijk worden gestart met een locatiebeoordeling en moeten, waar nodig,
maatregelen worden getroffen, zoals saneren. Dit is een taak van het bevoegd gezag
en de eigenaar van het terrein. Parallel hieraan is het van belang om aanvullend de
benodigde kennis en informatie te verzamelen om locaties aan te kunnen pakken. Met
de koepels van medeoverheden zal worden bekeken welke behoefte er bestaat om decentraal
verzamelde informatie te gebruiken en kennis uit te wisselen, ook waar het gaat over
mogelijk nieuwe opkomende stoffen. Samen met de bevoegde gezagen wordt de kennisontwikkeling
gemonitord en wordt gekeken welke ondersteuning nodig is.
Aanpak van PFAS-locaties
Om het bevoegd gezag te ondersteunen bij het inventariseren en waar nodig saneren
van PFAS-aandachtlocaties is als onderdeel van de bodemmiddelen een specifieke uitkering
(SPUK) ingesteld, die vorig jaar en dit jaar ook voor zogenaamde buitenproportionele
opgaven (onder meer PFAS-opgave) middelen beschikbaar stelt. In het kader van de SPUK
kunnen bevoegde gezagen aanvragen doen voor onderzoek en maatregelen. SPUK-gelden
voor PFAS-saneringen worden op dit moment al gebruikt voor het saneren van locaties
rond Dordrecht, Helmond en Doetinchem.
Om te beoordelen op welke locaties mogelijk risico’s aanwezig zijn, heeft het RIVM
in april geactualiseerde indicatieve niveaus voor ernstige verontreiniging (INEVs)
gepubliceerd (Kamerstukken 30 015 en 28 089, nr. 105). Mede door middel van de genoemde SPUK-regeling worden bevoegde gezagen in staat
gesteld kennis over aandachtslocaties verder te ontwikkelen en waar nodig maatregelen
te nemen. Afgelopen maand mei zijn hiervoor aanvragen van provincies en gemeenten
ontvangen, die op dit moment beoordeeld worden.
Signaalrapportage ILT: milieurisico’s van bodemas
Tijdens het tweeminutendebat Toezicht en handhaving op 20 april 2022 (CD d.d. 12 april
2022) heb ik u aangegeven dat de ILT thematisch onderzoek doet naar de vier erkende
afvalverwerkers. Ik gaf daarbij ook aan dat hier binnenkort een rapport van de ILT
over zou komen. In dit kader treft u bijgevoegd de signaalrapportage over de milieurisico’s
van bodemas van de ILT aan. Onderstaand treft u de conclusies van de ILT en hoe dit
beleidsmatig een vervolg krijgt.
In 2012 is een Greendeal over bodemassen uit Afval Energie Centrales (AEC bodemassen)
afgesloten. Doel van deze Greendeal was te komen tot een uitfasering van de toepassing
van bodemassen onder IBC-condities3 en de kwaliteit van de AEC bodemassen dusdanig te verbeteren zodat deze als bouwstof
vrij toepasbaar zijn. Het toepassen van AEC Bodemassen onder IBC-condities is per
1 juli 2021 niet meer mogelijk.
De ILT heeft recent vier erkende AEC bodemasverwerkers bezocht. De ILT constateert
in haar signaalrapportage dat de beoogde kwaliteitsverbetering van AEC Bodemassen
bij 3 van de 4 bodemasverwerkers niet wordt bereikt. Gevolg hiervan is dat er veel
afzet plaatsvindt van bodemassen als immobilisaat of als toevoeging in beton, want
in dergelijke toepassingen is niet de hoge kwaliteitseis nodig. Er wordt hier gesproken
van een immobilisaat als de bodemas wordt vermengd met cement waardoor de bodemas
wordt vastgelegd en de verontreinigende stoffen niet meer mobiel zijn. De immobilisaten
of betonproducten moeten indien toegepast op de bodem voldoen aan de samenstelling-
en uitloogeisen uit de regelgeving. Dergelijke toepassingen vormen niet een direct
milieurisico omdat de AEC bodemas gebonden is en deze stoffen niet uit de producten
vrijkomen. Het milieurisico dat de ILT in de signaalrapportage voorziet is op het
moment dat de vormgegeven bouwstof opnieuw wordt hergebruikt, bijvoorbeeld in de vorm
van granulaat.
Dit door de ILT gesignaleerde risico heeft aandacht in de beleidsvorming. Daarbij
zal gekeken worden naar het beperken van risico’s van immobiliseren, bijvoorbeeld
als gevolg van verspreiding van mogelijke verontreinigingen of vervuiling van grondstoffen
in een volgende gebruikscyclus. Zoals aangekondigd (Kamerstuk 30 872, nr. 253) wordt het Landelijk Afvalbeheerplan (LAP) vervangen door een Circulair Materialenplan.
Recentelijk is de Notitie Reikwijdte en Detailniveau (NRD)4 gepubliceerd ten behoeve van de m.e.r.-procedure die voor het Circulair Materialenplan
(CMP1) doorlopen wordt. Beleidsvoornemens zoals opgenomen in de NRD waaronder ook
voor immobiliseren en import van afvalstoffen zullen in het milieueffectrapport (MER)
aandacht krijgen en op milieueffecten gescoord worden. Het MER kan bijdragen aan verdere
beleidsvorming voor immobilisatie.
Tot slot geeft de sector aan zelf in te zetten op een verdere kwaliteitsverbetering
van de AEC bodemassen zodat meer volume beschikbaar is voor vrije toepassing. De sector
heeft een position paper opgesteld waarin dit uiteen is gezet (Kamerstuk 30 872, nr. 271).
Beoordelingsrichtlijn granuliet
Tot slot is tijdens het notaoverleg Bodem op 12 mei 2020 uw Kamer toegezegd dat met
de beheerders van het stelsel zoals SGS INTRON en Kiwa in overleg zal worden getreden
over hoe we ervoor kunnen zorgen dat die beoordelingsrichtlijn voor granuliet er zo
spoedig mogelijk komt en dat uw Kamer hiervan op de hoogte zou worden gehouden (Kamerstuk
30 015, nr. 77).
Een beoordelingsrichtlijn (BRL) is een document waarin de eisen en voorschriften voor
een product of een proces voor bodemwerkzaamheden staan beschreven. Het betreft zowel
publiekrechtelijke eisen (wanneer opgenomen in de regeling bodemkwaliteit) als privaatrechtelijke
eisen. Tot nu toe was er geen beoordelingsrichtlijn specifiek voor granuliet. Gezien
de discussie rond het toepassen van granuliet is er een specifieke beoordelingsrichtlijn
voor granuliet opgesteld met daarin de voorschriften over hoe de milieuhygiënische
kwaliteit van granuliet moet worden afgeleid om een productcertificaat te verkrijgen.
Het productcertificaat is het bewijsmiddel dat de producent of leverancier gebruikt
als erkende kwaliteitsverklaring. Het productcertificaat wordt afgegeven door een
certificatie-instelling, die daarvoor geaccrediteerd moet zijn
De beoordelingsrichtlijn voor granuliet (BRL 9349) is in oktober 2021 door SGS (schemabeheerder)
aangeboden aan het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat. Een procedure is gestart
om de beoordelingsrichtlijn in de Regeling bodemkwaliteit aan te wijzen. Een gewijzigde
regeling moet worden geconsulteerd en genotificeerd in Brussel. Dit duurt enige tijd.
Verwacht wordt dat de beoordelingsrichtlijn in februari 2023 in de Regeling bodemkwaliteit
zal zijn aangewezen.
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, V.L.W.A. Heijnen
Indieners
-
Indiener
V.L.W.A. Heijnen, staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.