Brief regering : Nederlandse aanpak van internationale misdrijven in 2021
35 925 VI Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Justitie en Veiligheid (VI) voor het jaar 2022
Nr. 158
BRIEF VAN DE MINISTER EN STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 6 juli 2022
1. Inleiding
Hierbij zenden wij uw Kamer de jaarlijkse rapportagebrief over de Nederlandse aanpak
van internationale misdrijven1. De strijd tegen straffeloosheid voor deze zeer ernstige misdrijven is sinds jaar
en dag een belangrijk onderwerp voor het Kabinet, waar actief op wordt ingezet, zowel
op nationaal niveau als op internationaal niveau. Deze aanpak bevat zowel een strafrechtelijke
als een vreemdelingrechtelijke component. In deze brief wordt uiteengezet hoe deze
aanpak in 2021 is vormgegeven en welke resultaten de ketenpartners hebben behaald.
Hierbij zijn met name relevant de resultaten van het Landelijk Parket (LP) van het
Openbaar Ministerie (OM) en het Team Internationale Misdrijven (TIM) van de Landelijke
Eenheid van de politie, alsook de inzet die in het kader van artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag
(hierna: Vlv)2 is geleverd door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) en de Dienst Terugkeer
en Vertrek (DT&V). Voor de aanpak van internationale misdrijven is internationale
samenwerking van groot belang. Daarom wordt ook ingegaan op de door de ketenpartners
verleende rechtshulp aan andere staten en in Nederland gevestigde internationale hoven
en tribunalen, uitlevering van verdachten en andere vormen van samenwerking. Tot slot
ontvangt u een overzicht van de lopende individuele straf- en uitleveringszaken.
2. Ketenbrede samenwerking
Ondanks de maatregelen die de coronacrisis ook weer in 2021 voor de strafrecht- en
vreemdelingenketen met zich mee heeft gebracht, is de samenwerking efficiënt verlopen.
Dit is ook te zien aan de geboekte resultaten in 2021: aanhoudingen, veroordelingen,
een uitlevering en andere interventies. Dit was niet mogelijk geweest zonder een goede
samenwerking tussen de ketenpartners onderling (maar ook met bijvoorbeeld andere politieteams
en buitenlandse diensten). Op deze resultaten wordt op verschillende plekken verderop
in deze brief nader ingegaan.
Tot slot: in eerdere Rapportagebrieven werd reeds ingegaan op de gelden die met het
vorige regeerakkoord beschikbaar zijn gesteld voor de uitbreiding van expertise bij
het TIM. In 2021 is deze uitbreiding voltooid, wat resulteert in een team van 43 fte
sterk. Uw Kamer is hierover geïnformeerd bij brief van 18 februari 2022 (Kamerstuk
29 628, nr. 1071).
3. Vreemdelingrechtelijke aanpak
3.1 Het kader
Het Nederlandse 1F-beleid is gebaseerd op artikel 1F uit het Vluchtelingenverdrag,
waar Nederland partij bij is. Dat artikel bepaalt dat een persoon geen vluchtelingenstatus
krijgt als er ernstige redenen zijn om te vermoeden dat hij oorlogsmisdrijven, misdrijven
tegen de vrede of misdrijven tegen de menselijkheid heeft gepleegd, of daaraan heeft
bijgedragen. Ook andere ernstige misdrijven zoals moord, verkrachting en drugshandel,
kunnen een reden zijn om een persoon uit te sluiten van asielbescherming. De Nederlandse
overheid hecht veel belang aan een juiste toepassing van deze regels, omdat asielbescherming
alleen bedoeld is voor de slachtoffers van ernstige misdrijven, en niet voor de daders.
Het gaat bij tegenwerping van artikel 1F Vlv zonder uitzondering om zeer ernstige
misdrijven die buiten Nederland zijn gepleegd. Het uitgangspunt is dat Nederland geen
vluchthaven wil zijn voor oorlogsmisdadigers en straffeloosheid van plegers van internationale
misdrijven wil tegengaan. Handhaving van artikel 1F Vlv is inherent aan het waarborgen
van het maatschappelijk draagvlak voor het asielbeleid.
De IND werpt een vreemdeling artikel 1F Vlv tegen als er ernstige redenen zijn om
te veronderstellen dat hij of zij weet heeft gehad van de in artikel 1F Vlv genoemde
misdrijven en daar persoonlijk (mede)verantwoordelijk voor kan worden gehouden (zogenoemde
knowing and personal participation).
Voor alle asielzoekers geldt dat de IND een screening uitvoert na de aanmeldfase van
het asielproces. Bij deze screening is er specifieke aandacht voor signalen die kunnen
wijzen op een van de misdrijven genoemd in artikel 1F Vlv. Als er aanwijzingen zijn
dat de vreemdeling zich schuldig heeft gemaakt aan een van deze misdrijven wordt een
1F-onderzoek gestart door de Unit 1F van de IND. Daarnaast kunnen voorafgaand, maar
ook tijdens de asielprocedure, bij de IND signalen binnenkomen waaruit 1F-indicaties
naar voren komen (zoals aan de hand van verklaringen van de vreemdeling zelf, tipbrieven
van burgers, slachtoffers/getuigen van 1F-misdrijven of meldingen vanuit de vreemdelingenketen),
waarna een 1F-onderzoek kan worden gestart. Tot slot kunnen ook reeds verleende verblijfsvergunningen
(asiel en regulier) op grond van artikel 1F Vlv worden ingetrokken. Een onderzoek
naar 1F betreft altijd een individuele beoordeling. Alleen op basis van een grondige
analyse van de achtergrond en context van de misdrijven en het ernstige vermoedens
dat iemand persoonlijk misdrijven heeft gepleegd of gefaciliteerd, kan de IND oordelen
dat artikel 1F Vlv op die vreemdeling van toepassing is.
Vreemdelingen met een 1F-status dienen Nederland in beginsel te verlaten. Indien de
vreemdeling niet vrijwillig vertrekt kan gedwongen vertrek aan de orde zijn. Het kan
echter voorkomen dat de terugkeer van een vreemdeling met een 1F-status naar het land
van herkomst ernstig gevaar voor die persoon oplevert (artikel 3 van het EVRM). Dit
houdt in dat voor de betreffende persoon geen gedwongen vertrek naar land van herkomst
kan worden ingezet, echter op hem rust nog wel de verplichting Nederland te verlaten.
In die gevallen kan worden bezien of vertrek naar een ander land mogelijk is.
3.2 De cijfers
In 2021 zijn 86 onderzoeken uitgevoerd naar vreemdelingen die in verband kunnen worden
gebracht met 1F-gedragingen. Bij zestien vreemdelingen heeft dit onderzoek geleid
tot het tegenwerpen van artikel 1F Vlv. Aan het overgrote deel van hen is een zwaar
inreisverbod uitgevaardigd en aan twee van hen is een ongewenstverklaring opgelegd.
Van de vreemdelingen aan wie artikel 1F Vlv is tegengeworpen is bij minder dan één
derde een artikel 3 EVRM-beletsel voor terugkeer naar het land van herkomst aangenomen.
Onderstaande tabellen geven het aantal 1F Vlv onderzoeken en de artikel 3 EVRM-beletsels
in 2021 weer.
1F Vlv onderzoeken in 2021 (IND)
1F Vlv tegengeworpen
– Zwaar inreisverbod uitgevaardigd
14
– Ongewenstverklaring opgelegd
2
1F Vlvl niet tegengeworpen
70
Totaal
86
Artikel 3 EVRM bij 1F Vlv tegenwerpingen in 2021 (IND)
Artikel 3 EVRM beletsel aangenomen
6
Artikel 3 EVRM beletsel niet aangenomen
10
Totaal
16
De DT&V had eind 2021 in totaal 104 1F Vlv vreemdelingendossiers in de caseload. Bij
ruim zeventig procent van de vreemdelingen waar deze dossiers op zien, gold dat gedwongen
vertrek niet kan plaatsvinden vanwege een risico op schending van artikel 3 EVRM.
In totaal hebben negentien vreemdelingen Nederland verlaten. Hiervan hebben vier vreemdelingen
Nederland aantoonbaar verlaten en vijftien vreemdelingen zijn zelfstandig vertrokken
zonder toezicht.
Onderstaande tabellen geven het aantal 1F Vlv dossiers bij de DT&V weer en de uitstroom
van deze vreemdelingen in 2021.
1F Vlv dossiers in 2021 (DT&V)
1F Vlv dossiers met artikel 3 EVRM beletsel
73
1F Vlv dossiers zonder artikel 3 EVRM beletsel
31
Totaal
104
Uitstroom 1F Vlv vreemdelingen in 2021 (DT&V)
Gedwongen vertrek
0
Zelfstandig vertrek
4
Zelfstandig vertrek zonder toezicht
15
Totaal
19
In de rapportagebrief internationale misdrijven 2020 is ten onrechte weergegeven dat
er achttien 1F-ers aantoonbaar Nederland hebben verlaten. Dit aantal behoeft nuancering:
het aantal 1F-ers dat Nederland aantoonbaar heeft verlaten is drie, daarnaast zijn
vijftien 1F-ers zelfstandig vertrokken zonder toezicht. In de rapportagebrief internationale
misdrijven 2020 zijn deze cijfers per abuis bij elkaar opgeteld.
4. Strafrechtelijke aanpak
4.1 Het kader
Net als in voorgaande Rapportagebrieven wordt ook dit jaar kort stilgestaan bij de
strafrechtelijke aanpak van internationale misdrijven. Vervolging voor internationale
misdrijven kan plaatsvinden op grond van de Wet internationale misdrijven (Wim)3. Strafrechtelijke onderzoeken naar internationale misdrijven worden uitgevoerd door
het LP en het TIM. Zij kunnen zaken op verschillende manieren binnen krijgen. Zo kan
er net als bij commune misdrijven aangifte worden gedaan; niet alleen door particulieren,
maar bijvoorbeeld ook door non-gouvernementele organisaties. Daarnaast kan informatie
over mogelijke internationale misdrijven afkomstig zijn van andere strafrechtelijke
onderzoeken (in de vorm van rest-informatie), met het TIM gedeeld worden door een
andere (Nederlandse of buitenlandse) opsporingsdienst, of bijvoorbeeld in de vorm
van een vroegmelding door de IND. Daarnaast kunnen publicaties in diverse media (start)informatie
bevatten voor de strafrechtelijke onderzoeken van het LP en het TIM. Het komt geregeld
voor dat informatie over dezelfde persoon of hetzelfde incident via verschillende
bronnen het TIM of LP bereikt.
In zaken waarin artikel 1F Vlv aan de vreemdeling is tegengeworpen, was het de praktijk
dat de IND deze zaken aanleverde bij het OM. Deze dossiers werden geanalyseerd en
op strafrechtelijke aanknopingspunten beoordeeld door het LP. Er is bezien of deze
gegevensdeling in 1F-zaken in lijn is met de geldende privacywetgeving, gebaseerd
op de AVG, waarbij ruimte bleek voor een verschil in interpretatie. Om niet het risico
te lopen dat gewerkt werd op een manier die in strijd is met regelgeving, is de IND
hierop gestopt met het eigenstandig leveren van 1F-dossiers aan het OM, en is per
1 juni jl. een pilot gestart waarin een OM-medewerker is gedetacheerd bij de IND.
Gedurende deze zes maanden durende detachering zal deze OM-medewerker op grond van
zijn strafrechtelijke expertise bezien welke zaken zich lenen voor aangifte, zodat
het OM in die zaken kan beoordelen of een strafrechtelijk traject is aangewezen. De
resultaten van deze pilot worden betrokken bij de vraag of een wetswijziging inzake
gegevensdeling noodzakelijk is.
4.2 De cijfers
De coronacrisis heeft in 2021 geen noemenswaardige negatieve gevolgen gehad voor de
opsporingsonderzoeken. Waar het vorig jaar nog noodzakelijk bleek om in sommige onderzoeken
de focus – vanwege bepaalde beperkingen – tijdelijk te verleggen, hebben de lopende
onderzoeken daar in 2021 geen noemenswaardige last van ervaren. Het aantal actieve
onderzoeken naar internationale misdrijven dat in 2021 liep is grotendeels gelijk
gebleven aan het jaar daarvoor. In één geval is eind 2020 besloten het onderzoek om
zaaksinhoudelijke redenen bij een ander politieteam te beleggen. Daarmee was er begin
2021 sprake van negentien actieve opsporingsonderzoeken, ten opzichte van twintig
het jaar daarvoor. Eén van die onderzoeken moest in de loop van het jaar worden beëindigd
toen bleek dat de verdachte inmiddels overleden was. In drie van de andere onderzoeken
heeft de rechtbank in 2021 in eerste aanleg uitspraak gedaan (zie voor uitgebreidere
informatie hierover bijlage 1); deze bevinden zich alle drie inmiddels in de hoger
beroepsfase.
Onderstaande tabel geeft de stand van zaken weer van de strafrechtelijke onderzoeken
eind 2021.
Strafrechtelijke onderzoeken in 2021
In de onderzoeksfase
12
Onder de rechter
– in eerste aanleg
1
– in hoger beroep
4
– in cassatie
1
Afgerond
– Onherroepelijk veroordeeld
0
– Geseponeerd of beëindigd
1
Totaal
19
Onderstaande figuur geeft de herkomst weer van de startinformatie voor de in 2021
lopende onderzoeken.
5. Uitlevering, rechtshulp en overige internationale samenwerking
5.1 Uitlevering
Nederland hanteert het uitgangspunt dat opsporing en vervolging van internationale
misdrijven zoveel mogelijk moet plaatsvinden in het land waar de misdrijven zijn gepleegd.
Daar bevindt zich doorgaans het meeste bewijs en zijn de procesdeelnemers ingevoerd
in taal, cultuur en achtergronden van de gebeurtenissen. Bovendien bevinden zich daar
vaak de meeste slachtoffers en getuigen. Indien door een land wordt verzocht om uitlevering
van verdachten, wordt daarom altijd bezien of dit mogelijk is.
In 2021 liepen er drie uitleveringsprocedures, alle met betrekking tot uitleveringsverzoeken
van de Rwandese autoriteiten. Eén van deze procedures werd dit jaar afgerond en de
opgeëiste persoon is uitgeleverd. In de andere twee procedures is de uitlevering toelaatbaar
verklaard door de uitleveringsrechter, maar is tegen die beslissingen cassatie ingesteld
(zie voor uitgebreidere informatie hierover bijlage 1).
Onderstaande tabel geeft de stand van zaken weer van de uitleveringsprocedures eind
2021.
Uitleveringsprocedures in 2021
Onder de uitleveringsrechter
– in eerste aanleg
0
– in cassatie
2
Onder de Minister
0
Onder de civiele rechter
0
Afgerond
– uitgeleverd
1
– afgewezen
0
Totaal
3
5.2 Rechtshulp
Door het verlenen van internationale rechtshulp helpt Nederland andere landen en de
in Nederland gevestigde internationale hoven en tribunalen in de strijd tegen internationale
misdrijven. Hiermee wordt bovendien voldaan aan diverse verdragsverplichtingen die
Nederland heeft. De uitvoering van dergelijke verzoeken, bijvoorbeeld het horen van
getuigen of het verstrekken van informatie, doet een (soms aanzienlijk) beroep op
de capaciteit van de betrokken partijen, zoals het LP, het TIM, het arrondissementsparket
in Den Haag4, de rechter-commissaris internationale misdrijven van de rechtbank Den Haag, de Afdeling
Internationale Aangelegenheden en Rechtshulp in Strafzaken (AIRS) van het Ministerie
van Justitie en Veiligheid en in enkele gevallen de IND.
Er kwamen in 2021 acht rechtshulpverzoeken binnen van andere landen die in behandeling
zijn genomen; een afname in vergelijking met het voorgaande jaar, toen er twaalf verzoeken
binnen kwamen.
Ook kwamen er vijf rechtshulpverzoeken binnen van in Nederland gevestigde hoven en
Tribunalen.
Dit is weergegeven in onderstaande tabel.
Internationale rechtshulp in 2021
Rechtshulpverzoeken/EOB’s van landen
8
Rechtshulpverzoeken van internationale hoven en tribunalen
5
Totaal
13
5.3 Internationale samenwerking
EU Exclusion Netwerk
In 2017 is het EU Exclusion Netwerk, onderdeel van het European Union Agency for Asylum
(EUAA), voorheen het European Asylum Support Office (EASO), opgezet. Van dit netwerk
maken de lidstaten van de Europese Unie, alsook Noorwegen en Zwitserland deel uit
(EU+ staten). Het Netwerk beoogt de informatiepositie van de EU+ staten te versterken
en mogelijkheid te bieden tot kennisoverdracht en uitwisseling van best practices
aangaande de toepassing van artikel 1F Vlv. Tijdens de bijeenkomsten van het netwerk
wordt Nederland vertegenwoordigd door de IND.
EUAA rapporteert ieder kwartaal over de ontwikkelingen in de EU+ staten op het gebied
van artikel 1F Vlv. Deze rapportages verschaffen informatie over de tegenwerping van
artikel 1F Vlv, over de herkomstlanden van vreemdelingen aan wie artikel 1F Vlv is
tegengeworpen en over relevante ontwikkelingen op het gebied van wet- en regelgeving
en jurisprudentie. Tevens voorziet EUAA in een querysysteem dat de EU+ staten de mogelijkheid
biedt om informatie uit te wisselen op het terrein van artikel 1F Vlv. In 2021 heeft
EUAA een nieuwe portal ontwikkeld om het proces van informatie-uitwisseling verder
te stroomlijnen. In 2022 zal deze portal in gebruik worden genomen.
In 2021 organiseerde EUAA drie bijeenkomsten voor het Exclusion Netwerk (allen via
videoconference). In mei vond een tweedaagse thematische bijeenkomst plaats over de
toepassing van artikel 1F in relatie tot terrorisme en, in opvolging daarvan, een
eendaagse thematische bijeenkomst over terrorisme in Irak. In november vond de jaarlijkse
tweedaagse bijeenkomst van nationale contactpersonen plaats, waarbij aandacht werd
besteed aan Somalië als herkomstland van vreemdelingen die zich mogelijk schuldig
hebben gemaakt aan gedragingen in de zin van artikel 1F.
Verder heeft EUAA in 2021 gewerkt aan de ontwikkeling van twee zogenaamde practical
tools/practical guides op het gebied van artikel 1F. De IND heeft een bijdrage geleverd
aan de totstandkoming van deze documenten. Deze documenten beogen (hoor- en beslis)
medewerkers van de immigratiediensten van de EU+ staten te ondersteunen bij de uitvoering
van hun werkzaamheden. Ze zullen in 2022 beschikbaar zijn voor gebruik.
Genocide Netwerk
Een belangrijk onderdeel van internationale samenwerking en informatie-uitwisseling
op het gebied van internationale misdrijven vindt plaats via het EU Netwerk van nationale
aanspreekpunten inzake genocide, misdrijven tegen de menselijkheid en oorlogsmisdrijven
(het Genocide Netwerk). Dit netwerk, dat mede door Nederlands initiatief in 2002 is
opgericht, komt tweemaal per jaar bijeen om de uitwisseling van informatie en best
practices te faciliteren en zodoende de internationale samenwerking bij de opsporing
en vervolging van internationale misdrijven te verbeteren. Tijdens de bijeenkomsten
van dit netwerk wordt Nederland vertegenwoordigd door het LP, het TIM en het Ministerie
van Justitie en Veiligheid.
Naast de aandacht die uitging naar concrete zaken werd er tijdens de – gedeeltelijk
digitale – bijeenkomsten van 2021 speciale aandacht besteed aan aansprakelijkheid
voor het gebruik van chemische wapens, bewijsvergaringsmechanismes en samenwerking
met het Internationaal Strafhof.
MVRUIM
Sinds enkele jaren zet Nederland zich, samen met Argentinië, België, Mongolië, Senegal
en Slovenië in voor de totstandkoming van een nieuw Multilateraal Verdrag inzake Rechtshulp
en Uitlevering bij Internationale Misdrijven (MVRUIM). Dit initiatief beoogt de internationale
samenwerking tussen landen bij de nationale opsporing en vervolging van internationale
misdrijven te verbeteren. Inmiddels hebben 76 landen wereldwijd hun steun voor dit
initiatief uitgesproken en de verwachting is dat dit aantal de komende periode zal
toenemen.
Na de internationale conferentie die in maart 2019 in Nederland plaatsvond5 is een nieuw conceptverdrag opgesteld. Dit conceptverdrag is in januari 2020 tijdens
een internationale bijeenkomst in Den Haag besproken ter voorbereiding op de formele
verdragsonderhandelingen. Deze verdragsonderhandelingen zouden oorspronkelijk van
8-19 juni 2020 tijdens een Diplomatieke Conferentie in Slovenië plaatsvinden maar
zijn vanwege de Covid-19 uitbraak tot 2023 uitgesteld. In juni 2021 en november 2021
hebben er twee virtuele bijeenkomsten plaatsgevonden waarbij is gesproken over de
tekst van het conceptverdrag. In 2022 zal een derde virtuele bijeenkomst plaatsvinden.
EU-dag tegen straffeloosheid
Sinds het Nederlandse EU-voorzitterschap in 2016 wordt jaarlijks de EU-dag tegen straffeloosheid
georganiseerd. Deze dag is erop gericht om binnen de Europese Unie aandacht te vestigen
op de aanpak van internationale misdrijven.
Op 21 mei 2021 werd deze dag voor de zesde keer georganiseerd. Net als vorig jaar
werd de dag digitaal gehouden. Het tien jaar durend conflict in Syrië stond dit keer
centraal.
Capaciteitsopbouw Oekraïne6
Capaciteitsopbouw stimuleert de versterking van rechtssystemen en capaciteiten in
andere landen ten behoeve van de vervolging en berechting van internationale misdrijven.
Het levert niet alleen een bijdrage aan de bevordering van de internationale rechtsorde,
het is ook in het belang van Nederland, bijvoorbeeld doordat dergelijke activiteiten
de mogelijkheden van uitlevering en rechtshulp vergroten. Als steeds meer landen in
staat zijn deze misdrijven te berechten, wordt hiermee bijgedragen aan de strijd tegen
straffeloosheid en wordt het steeds moeilijker voor verdachten van deze misdrijven
een schuilplaats te vinden.
In 2021 is met andere landen geïnvesteerd in het adviseren en stimuleren van een gespecialiseerd
onderzoeksteam voor internationale misdrijven in Oekraïne. De beoogde bijdrage van
Nederland ziet op het leveren van expertise door het geven van presentaties vanuit
onder meer de IND en het Ministerie van Justitie en Veiligheid, alsmede het organiseren
van een studiebezoek7.
6. Tot slot
In 2021 hebben alle ketenpartners zich net als voorgaande jaren ingespannen om ervoor
te zorgen dat internationale misdrijven niet onbestraft blijven en om te voorkomen
dat Nederland een vrijhaven wordt voor daders van internationale misdrijven.
Dankzij die inspanningen zijn binnen de vreemdelingenketen – ondanks COVID-19 – wederom
vergelijkbare resultaten behaald als de voorgaande jaren. Voor de strafrechtketen
was 2021 duidelijk een veelbewogen jaar. In maar liefst drie strafzaken is door de
rechter vonnis gewezen in éérste aanleg en voor de eerste keer in jaren heeft er weer
een uitlevering plaatsgevonden.
Ook op het gebied van internationale samenwerking hebben de ketenpartners niet stilgezeten
en heeft Nederland zowel vanuit het vreemdelingenrecht als vanuit het strafrecht kennis
en expertise kunnen delen. Dit zal in 2022 worden voortgezet, waarbij zal worden gekeken
naar mogelijkheden om de internationale samenwerking nog verder te verbeteren. Zo
zal op strafrechtelijk vlak worden ingezet op het intensiveren van de samenwerking
met bewijsvergaringsmechanismen, zoals het United Nations Investigative Team for Accountability
of Da’esh/ISIL (UNITAD). Over de huidige stand van zaken met betrekking tot deze inspanningen
– in het kader van misdrijven gepleegd tegen Jezidi’s – wordt uw Kamer nog voor de
zomer separaat geïnformeerd.
De Minister van Justitie en Veiligheid,
D. Yeşilgöz-Zegerius
De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
E. van der Burg
BIJLAGE 1: OVERZICHT INDIVIDUELE STRAFZAKEN8 (STAND EIND 2021)
Zaken in eerste aanleg
Abdul Razaq A. (Afghanistan)
Abdul Razaq A. werd op 12 november 2019 aangehouden op verdenking van het plegen van
oorlogsmisdrijven. De verdachte zou in de jaren tachtig commandant en hoofd politieke
zaken zijn geweest van de Pul-e-Charki gevangenis in de Afghaanse hoofdstad Kabul.
In deze gevangenis zijn destijds op grote schaal oorlogsmisdrijven gepleegd door mensen
ten onrechte gevangen te houden en onmenselijk te behandelen. Rechercheurs van het
TIM hebben in de afgelopen jaren tientallen getuigen gehoord in verschillende landen,
die verklaringen hebben afgelegd over het onmenselijke regime in de gevangenis en
de betrokkenheid van de verdachte daarbij. Op 14 april 2022 is Abdul Razaq A. door
de rechtbank Den Haag veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf
jaren ter zake van oorlogsmisdrijven9. Tegen deze beslissing is hoger beroep ingesteld.
Zaken in hoger beroep/cassatie
Ahmed al-K. (Syrië)
De verdachte in deze zaak betreft een Syrische man die sinds 2014 in Nederland verbleef
op grond van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Naar aanleiding van
informatie afkomstig van de Duitse politie begonnen het LP en het TIM een strafrechtelijk
onderzoek naar hem. Hij wordt ervan verdacht commandant te zijn geweest van een bataljon
van de terroristische organisatie Jabhat al-Nusra. Behalve lidmaatschap van deze terroristische
organisatie wordt Ahmed al-K. ook verdacht van moord als oorlogsmisdrijf. Hij zou
namelijk hebben deelgenomen aan de standrechtelijke executie van een gevangengenomen
Syrische luitenant-kolonel in juli 2012. Van dit oorlogsmisdrijf zijn video’s aangetroffen
op internet. Op 21 mei 2019 werd de verdachte door de politie aangehouden. Bij vonnis
van 16 juli 2021 is hij door de Rechtbank Den Haag veroordeeld tot een gevangenisstraf
voor de duur van twintig jaar. 10 Zowel het Openbaar Ministerie als de verdediging zijn tegen deze uitspraak in beroep
gegaan.
Yousra L. (Syrië)
Yousra L. werd op 10 oktober 2019 aangehouden op verdenking van het plegen van terroristische
misdrijven. Later werd deze verdenking uitgebreid met oorlogsmisdrijven, doordat zij
beeldmateriaal zou hebben verspreid, al dan niet voorzien van commentaar of onderschrift,
waarop personen in hun persoonlijke waardigheid werden aangerand. Bij vonnis van 29 juli
2021 is zij door de Rechtbank Den Haag veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de
duur van zes jaar en TBS met dwangverpleging.11 De verdediging is tegen deze uitspraak in beroep gegaan.
Ahmed al-Y. (Syrië)
Op 22 oktober 2019 werd in het asielzoekerscentrum in Ter Apel de Syriër Ahmed al-Y.
aangehouden door de politie. De 29-jarige man stond in het Schengen Informatie Systeem
gesignaleerd door de Duitse autoriteiten. Hierbij werd tevens verwezen naar informatie
afkomstig uit een Duits strafrechtelijk onderzoek. Al-Y. zou volgens die informatie
een commandant zijn geweest van de terroristische organisatie Ahrar al Sham. In die
hoedanigheid zou hij de persoonlijke waardigheid van gedode personen hebben aangerand
door zijn voet te plaatsen op een stoffelijk overschot en een ander lijk te schoppen,
gewapend met een machinegeweer en zingend de dood van de overledenen gevoerd en naar
hen hebben verwezen als honden. Bij vonnis van de Rechtbank Den Haag van 21 april
2021 is hij veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 jaren, ter zake deelname aan
de terroristische organisatie Ahrar al-Sham en het plegen van het oorlogsmisdrijf
aanranding van de persoonlijke waardigheid.12 Zowel Openbaar Ministerie als verdediging zijn tegen de uitspraak in beroep gegaan.
Eshetu A. (Ethiopië)
In de zaak tegen Eshetu A. heeft de Rechtbank Den Haag op 15 december 2017 een levenslange
gevangenisstraf opgelegd. Volgens de rechtbank heeft A. zich schuldig gemaakt aan
ernstige schendingen van het humanitair oorlogsrecht, door eind jaren zeventig (vermeende)
tegenstanders van het toenmalige regime arbitrair gevang te nemen, wreed en onmenselijk
te behandelen, te martelen en te laten doden. Zowel Eshetu A. als het Openbaar Ministerie
gingen tegen het vonnis in beroep. De inhoudelijke behandeling van het hoger beroep
vond plaats in april 2022.
Oussama A. (Syrië)
Op 29 juni 2018 werden twee in Turkije veroordeelde Nederlandse Syriëgangers na aankomst
op Schiphol aangehouden op verdenken van lidmaatschap van de terroristische organisatie
Islamitische Staat (IS). In de zomer van 2014 zouden beide mannen naar Syrië zijn
gereisd en na een training hebben deelgenomen aan de gewapende jihadistische strijd.
Tegen één van hen, Oussama A., bestond eveneens de verdenking van het plegen van een
oorlogsmisdrijf, door het vernederen van een beschermd persoon tijdens het gewapende
conflict in Syrië en Irak. Hij zou lachend hebben geposeerd naast het gekruisigde
lichaam van een door IS geëxecuteerde man en deze foto via sociale media hebben verspreid.
Op 23 juli 2019 werden beide mannen door de Rechtbank Den Haag veroordeeld voor lidmaatschap
van een terroristische organisatie. Oussama A. werd eveneens veroordeeld tot tweeënhalf
jaar gevangenisstraf voor het voorgenoemde oorlogsmisdrijf waardoor zijn totale straf
op zevenenhalf jaar uitkwam. Op 26 januari 2021 werd Oussama A. in hoger beroep veroordeeld
tot een gevangenisstraf van zeven jaar.13 A. is tegen deze uitspraak van het Gerechtshof Den Haag in cassatie gegaan.
BIJLAGE 2: OVERZICHT INDIVIDUELE UITLEVERINGSPROCEDURES (STAND EIND 2021)
Lopende uitleveringsprocedures
Joseph M. (Rwanda)
Op 26 oktober 2020 heeft het TIM Joseph M. aangehouden op grond van een uitleveringsverzoek
uit Rwanda. M. wordt verdacht van betrokkenheid bij de Rwandese genocide in 1994.
Hij zou actief zijn geweest voor de zogenoemde «Power vleugel» van de MDR-partij,
die nauw betrokken was bij de moordpartijen op Tutsi-burgers. Joseph M. wordt door
de Rwandese autoriteiten onder meer verantwoordelijk gehouden voor deelname aan een
bijeenkomst in april 1994 waarbij voorbereidingen werden getroffen voor het doden
van Tutsi’s. Hij zou een lijst hebben opgesteld van Tutsi’s die door milities gedood
moesten worden, en hij zou bij aanvallen op Tutsi-burgers betrokken zijn geweest.
M. zit in uitleveringsdetentie. Op 30 april 2021 heeft de Rechtbank Den Haag de uitlevering
toelaatbaar verklaard.14 Tegen de beslissing is cassatie ingesteld.
Jean Baptiste N. (Rwanda)
Op 29 juli 2021 heeft het TIM Jean Baptiste N. aangehouden op grond van een uitleveringsverzoek
uit Rwanda. N. wordt verdacht van betrokkenheid bij de Rwandese genocide in 1994.
Hij zou samen met anderen onder meer burgermilities hebben getraind, bewapend en voorzien
van inlichtingen en bovendien meerdere slachtoffers hebben gedood. N. zit in uitleveringsdetentie.
Op 12 november 2021 heeft de rechtbank Den Haag de uitlevering toelaatbaar verklaard.15 Tegen de beslissing is cassatie ingesteld.
Afgeronde uitleveringsprocedures
Venant R. (Rwanda)
In maart 2019 werd Venant R. door het TIM aangehouden, nadat door de Rwandese autoriteiten
om zijn uitlevering was gevraagd. R. wordt ervan verdacht als regiodirecteur van ISAR
Rubona, een landbouwinstituut buiten de zuidelijke stad Butare in Rwanda, betrokken
te zijn geweest bij de genocide aldaar. Toen in april 1994 het vermoorden en verkrachten
van Tutsi’s begon, verzamelden zich meer dan duizend Tutsi mannen, vrouwen en kinderen
op het terrein van het landbouwinstituut. R. wordt ervan verdacht dat hij daarop militairen
en milities naar ISAR Rubona heeft gehaald die de Tutsi vluchtelingen hebben gedood.
Ook zou hij de militairen en milities van wapens hebben voorzien. Op 23 mei 2019 besliste
de Rechtbank Den Haag dat de uitlevering toelaatbaar was. Venant R. is daarop in cassatie
gegaan. Op 28 januari 2020 heeft de Hoge Raad dit cassatieberoep verworpen. Als gevolg
daarvan heeft de Minister van Justitie en Veiligheid per beschikking van 28 april
2020 besloten de uitlevering toe te staan. R. heeft tegen dit besluit van de Minister
een kort geding aangespannen. Op 18 december 2020 heeft de Rechtbank Den Haag hierin
uitspraak gedaan en de vordering van R. afgewezen.16 Dit vonnis is thans in hoger beroep bevestigd.17 Venant R. is in juli 2021 uitgeleverd aan Rwanda. Zijn proces in Rwanda wordt –
evenals dat van twee eerder door Nederland uitgeleverde verdachten – gemonitord door
de onafhankelijke NGO de «Commission of Jurists». De rapportages van deze monitoring
worden gepubliceerd op de website van de rijksoverheid.
Indieners
-
Indiener
D. Yesilgöz-Zegerius, minister van Justitie en Veiligheid -
Medeindiener
E. van der Burg, staatssecretaris van Justitie en Veiligheid