Brief regering : Programma Wonen, Ondersteuning en Zorg voor Ouderen (WOZO)
29 389 Vergrijzing en het integrale ouderenbeleid
Nr. 111
BRIEF VAN DE MINISTER VOOR LANGDURIGE ZORG EN SPORT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 4 juli 2022
In mijn brief (Kamerstuk 35 925 XVI, nr. 170) van 8 maart 2022 heb ik toegezegd dat ik samen met partners in het veld het programma
«Wonen, Ondersteuning en Zorg voor Ouderen» (WOZO) wil vormgeven. In bijlage 2 bij deze brief treft u de eerste uitwerking van het WOZO-programma aan.
De afgelopen maanden heb ik intensief samengewerkt met verschillende partners die
hier een rol in hebben. Ik ben verheugd u te kunnen melden dat al deze partners de
maatschappelijke opgave onderschrijven, het gevoel van urgentie met elkaar delen en
het met elkaar eens zijn over het toekomstperspectief en de nieuwe «norm». In deze
brief neem ik u mee in:
– de maatschappelijke opgave waar wij ons samen voor gesteld zien;
– de richting waarin wij samen willen bewegen;
– de aard van dit programma en de stappen die ik tot nu toe heb gezet;
– de samenwerking met tal van partners;
– de planning voor de verdere uitwerking;
– de samenhang met andere (beleids)trajecten, zoals het Integrale Zorgakkoord;
– de transitieagenda «Ouder worden 2040» die door diverse maatschappelijke partijen
is opgesteld.
1. De maatschappelijke opgave
We willen anders
De ouderen van nu staan beduidend anders in het leven dan de ouderen van vroeger.
De Nederlandse bevolking wordt steeds ouder en ouderen in Nederland zijn een steeds
meer diverse groep. Ouderen verschillen in hun mogelijkheden om hun leven zelf goed
vorm te geven, hun netwerk, hun vaardigheden om gebruik te maken van digitale toepassingen
en hun financiële mogelijkheden. Bovendien verschillen ouderen in hun voorkeuren.
Wat zij wel gemeen hebben is dat iedereen oud wil worden, maar niemand oud wil zijn.
Mensen willen zo lang mogelijk zelfstandig zijn, regie houden op hun eigen leven en
wonen op een plek waar ze zich thuis voelen. Ouderen willen daarom ook dat de zorg
en ondersteuning om hen heen anders wordt georganiseerd.
«De oudere» bestaat niet. Ouderen verschillen in waar zij wonen, wat hun (culturele)
achtergrond is en nog belangrijker: hoe zij voor het ouder worden hun leven invulden.
Met deze diversiteit moet rekening worden gehouden in het definiëren van een aanpak.
Van belang is dat we samen met de sector zoeken naar een persoonsgerichte en effectieve
aanpak. Gelukkig is een steeds groter deel van de ouderen vitaal. Ouderen leven steeds
langer in als goed ervaren gezondheid1. Zij willen blijven participeren en op hun kracht en verantwoordelijkheid worden
aangesproken; hun «geefkracht». Zij hebben levenservaring en wijsheid, die zij kunnen
overdragen aan de jongere generaties, bijvoorbeeld als opleider, mentor, oppas en
vrijwilliger. Deze vitale ouderen kunnen o.a. met vrijwilligerswerk en eigen initiatieven
een waardevolle bijdrage leveren aan de samenleving. Omgekeerd doen zij een beroep
op de samenleving voor ondersteuning en zorg. Voor vitale ouderen geldt dat ondersteuning
en zorg niet of nauwelijks nodig is en slechts dient om hen in staat te stellen zelfstandig
te blijven leven en mee te doen. Als ondersteuning en zorg onverhoopt toch nodig is,
willen zij dat deze past bij hun individuele situatie.
De toegenomen vitaliteit van ouderen kan niet voorkomen dat, met het vorderen van
de jaren, de kwetsbaarheid en daarmee de behoefte aan ondersteuning en zorg toeneemt.
Ouder worden gaat gepaard met het risico op beperkingen, ouderdomsziektes en comorbiditeit.
Ook (sociale) problematiek die op zich geen zorgvraag is, zoals eenzaamheid, bestaansonzekerheid,
een onveilige buurt, een ongezonde leefomgeving of schulden, kan tot zorgvragen leiden.
Het aantal ouderen dat thuis woont zal verder toenemen. Zowel de wijkverpleging als
de huisartsen krijgen te maken met een toename van het aantal ouderen en (de complexiteit
van) zorgvragen. Naast aansluiten op wat belangrijk is voor deze ouderen is het essentieel
om deze ondersteuning en zorg zo efficiënt mogelijk te organiseren. Mogelijk bieden
geclusterde woonvormen voor deze ouderen mogelijkheden om de kwaliteit van ondersteuning
en zorg te borgen en expertise doelmatig in te zetten.
Er zijn ook ouderen die moeite hebben met de toenemende complexiteit van de samenleving
en/of minder mogelijkheden hebben (zoals beperkte financiële armslag) en/of laaggeletterd
zijn c.q. niet handig zijn met digitale middelen. We moeten aandacht hebben voor mensen
die minder goed kunnen bijdragen aan en participeren in de samenleving zonder begeleiding.
Dit geldt dus ook voor mensen met dementie. Dat de gemiddelde levensverwachting is
toegenomen betekent ook dat ouderen met een beperking zoals een psychische stoornis
ouder worden. Dat mensen ouder worden is daarom niet alleen merkbaar in de reguliere
ondersteuning en zorg voor ouderen, maar ook op andere plekken in de zorg, zoals in
de ggz, beschermd wonen of de gehandicaptenzorg. Ook deze ouderen zullen de komende
jaren een groter beroep doen op ondersteuning en zorg.
Soms is zorg passend maar vaak is juist een vorm van (meer) ondersteuning nodig om
het leven weer zo goed mogelijk aan te kunnen. Een sterke sociale basis2 bevordert de vitaliteit en gezondheid van ouderen. Zij kunnen beter, langer en meer
participeren in de samenleving. Zo zelfstandig mogelijk leven betekent dat informele
zorg en samenredzaamheid (mantelzorg, burgerinitiatieven, vrijwilligers) een grotere
rol spelen dan nu. Formele hulp wordt meer gericht op het ondersteunen van mensen
om het in hun omgeving en met hun netwerk te blijven redden. Dat vraagt dat we «samenredzaamheid»
zo ondersteunen dat bijvoorbeeld mantelzorgers zorgtaken beter kunnen combineren met
het eigen (werkzame) leven. We hebben hiervoor ook dementievriendelijke woonvormen
nodig, of nog beter een dementievriendelijke samenleving. Immers alleen met een integrale
benadering – die wonen, welzijn, samenleving en zorg verbindt – wordt het aantal zorgarme
jaren groter.
Ook als formele ondersteuning en zorg nodig zijn, moeten deze goed aansluiten op wat
ouderen belangrijk vinden, op hun dagelijkse bezigheden en aanvullend zijn op wat
zij zelf kunnen. De opmars van technologie maakt deze zelfstandigheid steeds beter
mogelijk. Ook tijdig verhuizen naar geschikte woningen draagt bij aan behoud van zelfstandigheid.
Daarbij is ook van belang de manier waarop ondersteuning en zorg op lokaal niveau
worden vormgegeven, bijvoorbeeld in het kader van de Wmo 2015. In de «Hoofdlijnenbrief
toekomst Wmo» van 28 maart jl.3 heeft de staatsecretaris van VWS geschetst waar en hoe hij in deze kabinetsperiode
de (uitvoering van de) Wmo 2015 wil versterken. In het kader van het WOZO-programma
worden in aanvulling daarop ook (aanvullende) acties in gang gezet, primair gericht
op «ouderen». Als meer ouderen in hun eigen omgeving thuis blijven wonen (al dan niet
in een geclusterde setting) stelt dat eisen aan de basiszorg in de buurt, die daarop
moet worden voorbereid.
Niet altijd is zelfstandig wonen mogelijk. We moeten in het bijzonder oog hebben voor
de meest kwetsbare groep ouderen. Het gaat om ouderen waarbij de kwetsbaarheid groot
is en de zorgvraag complex. Deze ouderen zijn aangewezen op intensieve zorg, soms
op een tijdelijke of blijvende plek in het verpleeghuis die er dan ook moet zijn.
Voor hen geldt dat het beter is om hen naar de zorg te brengen, dan de zorg naar hen.
Deze zorg kan niet veilig, kwalitatief goed en doelmatig thuis worden geleverd. Er
is behoefte aan dermate complexe en samenhangende zorg dat versnippering over meerdere
stelsels, meerdere zorgaanbieders, meerdere inkopende partijen met andere inkoopvoorwaarden,
lastige gegevensuitwisseling en daardoor lastige samenwerking onderling tot ondoelmatige
inzet van gespecialiseerde zorgverleners zou leiden. Concentratie is in deze specifieke
gevallen nodig. Uiteraard is het ook dan van belang om de verbinding tussen deze zorg
en de wereld buiten het verpleeghuis levend te houden.
We moeten anders
Niet alleen de voorkeuren van ouderen veranderen. Ook de omstandigheden veranderen.
We kunnen ondersteuning en zorg niet blijven verlenen zoals we dat nu gewend zijn.
Dat is voornamelijk het gevolg van toenemende schaarste aan zorgpersoneel.
– Op dit moment werkt ongeveer 1 op de 6 werknemers in de zorg en er zijn nu al veel
vacatures. Om aan de toenemende zorgvraag te voldoen zou dat (bij ongewijzigd beleid)
moeten oplopen naar 1 op de 5 in 2030, 1 op de 4 in 2040 en 1 op de 3 in 2060. Een
dergelijk beslag op de arbeidsmarkt is niet realistisch en ook niet wenselijk. We
staan dus voor de uitdaging om de groeiende vraag naar arbeidskrachten te beperken.
– We moeten oog hebben voor de werkdruk waarmee de zorgverleners te maken hebben. Werken
in de zorg moet aantrekkelijk zijn, zorgverleners moeten het gevoel hebben dat ze
kunnen doen wat hen drijft: waarde toevoegen aan het leven van ouder wordende mensen.
– Het aantal mantelzorgers per oudere neemt de komende jaren af, waardoor we realistisch
moeten zijn in wat we van mantelzorg mogen verwachten.
– Het totale aanbod van ondersteuning en zorg is versnipperd over veel verschillende
aanbieders en schotten tussen de stelsels, terwijl in tijden van schaarste samenwerking
juist hard nodig is. Voor ouderen en hun mantelzorger(s) is het door de versnippering
niet altijd gemakkelijk om hun weg te vinden in ondersteuning en zorg. Dit gaat ten
koste van de eigen regie. We moeten ondersteuning en zorg anders organiseren, waarbij
samenwerking tussen zorgverleners wordt ondersteund en ouderen gemakkelijker de weg
vinden.
– Veel ouderen wonen in een ongeschikte woning, bijvoorbeeld omdat die niet beschikt
over een lift of omdat die inmiddels te groot is voor de huidige gezinssamenstelling.
De verhuisbereidheid van ouderen is laag. Tegelijkertijd kan het deel van de ouderen
dat wil verhuizen dat niet altijd omdat er geen passende woning is. Dit remt de doorstroming
en heeft effect op de gehele woningmarkt. We moeten het huidige aanbod van met name
geclusterde woningen vergroten zodat het aanbod meer aansluit op wat ouderen willen
en nodig hebben, zij meer in de nabijheid van anderen kunnen wonen en hun netwerk
kunnen behouden dan wel opbouwen.
– De uitgaven aan ouderenzorg beslaan een steeds groter deel van de collectieve middelen.
Het RIVM laat zien dat de uitgaven aan de ouderenzorg bij ongewijzigd beleid in ongeveer
20 jaar tijd verdubbelen oftewel een groei van 3,6% per jaar. Dit betekent dat de
zorgkosten sterker groeien dan de economie. Dit heeft direct gevolgen voor de koopkracht
en kan de solidariteit onder druk zetten. De komende jaren zullen dus moeilijke keuzes
moeten worden gemaakt om de ouderenzorg op een financieel en inhoudelijk houdbaar
pad te krijgen. Dit kabinet levert een eerste bijdrage aan het verbeteren van de houdbaarheid.
In het WRR-rapport «Kiezen voor houdbare zorg» is aangeven dat met name vanwege de
schaarste aan zorgverleners het maatschappelijk draagvlak voor scherpe keuzes moet
worden versterkt. In de reactie (Kamerstuk 35 925 XVI, nr. 192.) hierop heb ik onder andere aangegeven dat scherpere keuzes zorgverleners in staat
moet stellen zich te richten op de zorg die de meeste waarde toevoegt en het meeste
nodig is.
We kunnen anders
Op veel plaatsen in ons land zien we gelukkig voorbeelden waarbij wordt aangetoond
dat we ook anders kunnen. Ter illustratie:
– De Stichting Ouderennetwerk West-Friesland werkt aan de realisatie van nieuwe woonvormen
voor ouderen en maakt daarbij gebruik van de sociale binding tussen mensen in die
regio.
– In Rotterdam – en ook in andere regio’s – hebben partijen een verwijshulp ontwikkeld
die ervoor zorgt dat hulpbehoevende ouderen op een doelmatige manier hulp krijgen.
– In Noord-Holland hebben zorgaanbieders «Prettig Thuis» ontwikkeld. Samen met de oudere
wordt bepaald wat nodig is om met passende ondersteuning en zorg veilig en prettig
thuis te kunnen blijven wonen. Welzijn staat hierbij voorop. Er wordt alarmopvolging,
verpleegkundige zorg, persoonlijke verzorging, huishoudelijke ondersteuning, maaltijdservice
en begeleiding bij de dagelijkse activiteiten geboden. Dit leidt tot een uniek arrangement
per cliënt, die daardoor thuis kan blijven wonen. De ambitie is om in 2024 door te
groeien naar dertig Prettig Thuis Teams.
– In Brabant hebben de zorgaanbieders samen met de zorgkantoren van CZ «Thuiswaarts»
vormgegeven. Ook hier is het de bedoeling om ouderen te ondersteunen bij het leiden
van een vitaal leven met meer eigen regie, meer vrijheid en bij voorkeur thuis. Er
zijn daartoe reeds drie duurzame coalities in de ouderenzorg gevormd.
– Voor de meest kwetsbaren worden speciale expertisecentra vormgegeven, te beginnen
voor mensen met Korsakov.
In bijgevoegde uitwerking van het WOZO-programma treft u diverse voorbeelden aan waaruit
blijkt dat het mogelijk is de zorg en ondersteuning voor ouderen nu al anders te organiseren.
Deze en andere goede voorbeelden wijzen de weg!
De partners die zijn betrokken bij het WOZO-programma onderschrijven de maatschappelijke
opgave en onderstrepen de urgentie die met name door de toenemende schaarste aan zorgpersoneel
wordt gevoeld.
2. Het toekomstperspectief
Waar nu nog vaak veel uit de handen van ouderen wordt genomen als zij in zorg komen,
gaan ondersteuning en zorg meer aansluiten bij wat mensen (en hun omgeving) willen
en kunnen. Daarbij zullen digitale hulpmiddelen deel gaan uitmaken van de invulling
van de ondersteuningsbehoefte die mensen hebben. Dat gebeurt al op veel plekken in
Nederland tot tevredenheid van cliënten, mantelzorgers en personeel (zie voorbeelden
op www.zorgvannu.nl). Met het WOZO-programma wil ik samen met partners bereiken dat ondersteuning en
zorg zich aanpassen op de voorkeur van ouderen om zo lang mogelijk regie op het eigen
leven te houden. Hierdoor kunnen zware, complexe zorgvragen zo lang mogelijk worden
uitgesteld of zelfs worden voorkomen. Daarom is het belangrijk om uit te blijven gaan
van hetgeen ouderen willen en nodig hebben en (persoonsgerichte) en passende ondersteuning
en zorg in te zetten, ongeacht iemands culturele achtergrond. Wat passend is kunnen
de ouderen, hun netwerk en de zorgverleners op basis van goede kennis het beste samen
bepalen.
Voor ouderen met de meest complexe zorgvragen blijft waar nodig een plek in een verpleeghuis
beschikbaar waar integrale zorg en ondersteuning geleverd wordt en het zorgaanbod
samenhangt met de fysieke locatie.
Tegelijkertijd is een nieuwe norm nodig die duidelijk maakt hoe we het anders willen,
moeten en kunnen.
De norm wordt: zelf als het kan; thuis als het kan; digitaal als het kan.
Deze norm is richtinggevend in de aanpak van de maatschappelijke opgave en zal de
inspanning van veel partijen gedurende meerdere jaren (ook na deze Kabinetsperiode)
vergen.
Zelf als het kan
We vergroten de mogelijkheden voor ouderen om zo lang mogelijk, met ondersteuning
van de eigen omgeving, zelfredzaam te blijven, ook als zich gebreken behorend bij
de ouderdom zich aandienen. Dat is ook wat de (huidige en toekomstige) ouderen willen.
We investeren in het vermogen van ouderen om te leven zoals voor hen, gegeven hun
mogelijkheden, passend is. We stimuleren en activeren ouderen zelf verantwoordelijkheid
te nemen voor de wijze waarop zij wonen, hun sociale contacten onderhouden en hun
welzijn en gezondheid op peil houden.
Thuis als het kan
We maken ouderen beter bewust van de noodzaak zich voor te bereiden op ouder worden
en welke woonvorm en woonomgeving daarbij het beste past. We realiseren voldoende
passende woonvormen in een leefomgeving die activeert en ontmoetingen stimuleert.
We werken samen om te zorgen dat ouderen op een plek kunnen wonen waar ze zich thuis
voelen in de buurt van hun sociale netwerk. We organiseren ondersteuning en zorg zoveel
mogelijk dichtbij. Bij het werken aan toekomstbestendige ondersteuning en zorg voor
ouderen moeten we in het bijzonder oog hebben voor de meest kwetsbare groep. Zij moeten
kunnen rekenen op hulp als het even niet lukt, ondersteuning en zorg dichtbij als
nodig en passende zorg in een verpleeghuis als de kwetsbaarheid groot is en de zorgvraag
complex.
Digitaal als het kan
We beantwoorden zoveel mogelijk zorgvragen met een digitale oplossing. Dit vraagt
een andere manier van werken in de zorg. Digitale technologieën helpen ouderen hun
zelfstandigheid te behouden en hun kwaliteit van leven te bevorderen. Deze technologieën
bestrijken uiteenlopende levensdomeinen: huishouden, sociale interactie, bewegen,
veiligheid, (vrijwilligers)werk, vrijetijdsbesteding, gezond en actief leven en zorg.
Doorsnijdend in deze drieslag is dat het altijd «samen» is, samen met naasten, met
de samenleving, met de informele zorgverleners, samen met andere professionals (over
de domeinen heen), ondersteund met digitale toepassingen.
Deze ontwikkeling is al gaande, maar de vrijblijvendheid is voorbij. Samen met ouderenorganisaties,
cliëntenorganisaties, beroepsorganisaties, zorgaanbieders, inkopende partijen, toezichthouders,
bouwende partijen, corporaties en beleidsmakers maken we aan de hand van deze norm
een omslag door deze:
– uit te dragen om de noodzakelijke beweging op gang te brengen;
– te vertalen in concrete doelstellingen en passende maatregelen en deze te realiseren
(en te monitoren);
– te voorzien van een passende structuur om regie te voeren op en uitvoering te geven
aan de realisatie.
We kunnen deze beweging alleen zorgvuldig waarmaken als de randvoorwaarden op orde
zijn. Zoals ik in mijn brief van 8 april jl. al aankondigde wil ik daarom aan die
randvoorwaarden werken in 5 actielijnen:
– Samen vitaal ouder worden: betreft o.a. het voorbereiden op ouder worden, reablement, het versterken van de
ondersteuningsstructuur, intergenerationeel wonen. Actielijn 1 kent een sterke samenhang
met de Hoofdlijnenbrief toekomst Wmo (Kamerstuk 29 538, nr. 332) en te maken afspraken op het terrein van gezond en actief leven.
– Sterke basiszorg voor ouderen: betreft o.a. het bevorderen van goede samenwerking binnen de zorg (tussen het langdurige
zorg domein, het medisch domein én het sociaal domein), het realiseren van aanspreekbare-
en herkenbare teams in de wijk, de doorontwikkeling van de geneeskundige zorg voor
specifieke patiëntgroepen, het eerstelijnsverblijf en (ambulante) geriatrische revalidatiezorg.
We leggen voor de sterke basiszorg voor ouderen verbindingen met het Integraal Zorgakkoord
(IZA).
– Passende Wlz-zorg: betreft o.a. het scheiden van wonen en zorg, het doorontwikkelen van het kwaliteitskader,
het opzetten van een (regionale) ondersteuningsstructuur via het programma Waardigheid
en Trots, de versteviging van de kennisinfrastructuur langdurige zorg, passende ouderenzorg4, domeinoverstijgend samenwerken, meerjarig contracteren en sturingsinstrumenten voor
zorgkantoren. Regiobeelden kunnen hierbij ondersteunend zijn.
– Wonen en zorg voor ouderen: betreft o.a. realisatie van 250.000 woningen geschikt voor ouderen tussen nu en
2030. Dit gebeurt via het versnellen van de woningbouw, het verbeteren van de doorstroming
en het verbeteren van de leefomgeving. Hierin trek ik samen op met de Minister voor
Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening (VRO) die hiertoe samen met mij het programma
Wonen en Zorg voor ouderen uitwerkt. Een en ander is in de bijlage 1 bij deze brief toegelicht. Belangrijk is ouderen zelf bij deze opgave te betrekken.
– Arbeidsmarkt en Innovatie: betreft o.a. het ontwikkelen van nieuwe werkvormen, sociale en technologische innovatie,
leven lang ontwikkelen en goed werkgeverschap. De basis voor het arbeidsmarktbeleid
heb ik uiteengezet in de brief Toekomstbestendige Arbeidsmarkt Zorg (Kamerstuk 29 282, nr. 462).
Mantelzorgers en zorgverleners
Er is bijzondere aandacht nodig voor de mantelzorgers en de zorgverleners. Zij helpen
de (hulpbehoevende) ouderen én zij zullen ook de benodigde omslag moeten maken. Terwijl
we weten dat verandering zelden gemakkelijk is, moet tussen de oudere en de mantelzorger
een nieuwe balans ontstaan gericht op de grotere zelfstandigheid en samenredzaamheid
van de oudere en zijn sociale netwerk. Het in eigen kring zorgen voor naasten is een
groot goed en het vergt onze gezamenlijke aandacht om de groep voor wie dat om diverse
redenen te zwaar wordt, waar nodig te ondersteunen. Hoe deze ondersteuning eruit ziet
en wat onze inzet wordt om mantelzorg te faciliteren, wordt uiteen gezet in de beleidsagenda
Mantelzorg. Voor Prinsjesdag 2022 zal Staatssecretaris van Ooijen de beleidsagenda
mantelzorg met u delen.
Voor de zorgverleners geldt dat aandacht nodig is voor de inhoud van zorg en efficiënt
werken in een omgeving die veel van hen vraagt. Zij verdienen daarbij passende ondersteuning
en organisatie. Zij zijn voor een belangrijk deel de dragers van de verandering die
nodig is. Het is hun deskundigheid om samen met de ouderen en de naasten te bepalen
wat kan en wat nodig is. De zorgverleners moeten daartoe de noodzakelijke kennis en
competenties hebben. Waar mogelijk zal ik hierbij ondersteunen. Daarnaast is in het
Coalitieakkoord aangegeven dat er een opleidingsakkoord voor de VVT komt, waarvoor
ook middelen zijn uitgetrokken. Van de beroepsorganisaties heb ik een notitie ontvangen
met wat voor hen belangrijk is om deze omslag te kunnen vormgeven. Het gaat daarbij
onder andere om denken vanuit hetgeen voor ouderen belangrijk is en hoe zorgverleners
daaraan tegemoet kunnen komen, deskundigheid van de zorgverleners en om de aansluiting
van het sociaal domein en de zorg. Hiermee gaan we de komende periode samen aan de
slag.
Een aantal van de randvoorwaarden die voor zorgverleners van belang zijn, komt aan
de orde in het Integraal Zorgakkoord. De verwachting is dat de Tweede Kamer het IZA
in september a.s. tegemoet kan zien. Hierin worden onder meer afspraken gemaakt over
versterking van de basiszorg die ook essentieel is voor goede zorg aan ouderen, voor
het werkplezier van professionals en dus voor de ambities van het WOZO-programma.
In het kader van het IZA worden afspraken voorbereid over het wegnemen van belemmeringen
bij domeinoverstijgende samenwerking, de ruimte die professionals nodig hebben om
hun specifieke expertise in te zetten en hen te ontzorgen op het gebied van rand-
en regelzaken. In de wijk bouwen we voort op de inzet op herkenbare en aanspreekbare
teams wijkverpleging.
Financiers van de zorg
Gemeenten, zorgverzekeraars en zorgkantoren hebben als financiers van de zorg een
belangrijke rol in het stimuleren en ondersteunen van de gewenste bewegingen rondom
preventie, ondersteuning en zorg. Om hun rol goed te kunnen vervullen vragen zij (samen
met anderen) aandacht voor onder meer het wegnemen van belemmeringen bij domeinoverstijgende
financiering, het bevorderen van domeinoverstijgende samenwerking, de juiste financiële
prikkels, het belang van goede risicoverevening en een inkomensafhankelijke bijdrage
voor specifieke voorzieningen in de Wmo. Deze voor WOZO relevante onderwerpen spelen
een rol in de besprekingen over het IZA en de uitwerking van de hoofdlijnenbrief Wmo.
Interdepartementale samenwerking
Voor het programmaonderdeel «Wonen en Zorg voor ouderen» werk ik nadrukkelijk samen
met de Minister voor VRO die hierover al een brief aan uw Kamer heeft gestuurd (Kamerstuk
35 925 VII, nr. 137) en binnenkort hierover een vervolgbrief stuurt, specifiek over wonen voor ouderen.
In bijlage 1 wordt de samenhang met het WOZO programma toegelicht. Daarnaast zoek ik actief de
samenwerking met andere ministeries op.
Samenwerkingspartners
Het WOZO-programma is tot stand gekomen na intensieve gesprekken en met bijdragen
van tal van organisaties, te weten: De Seniorencoalitie (ANBO, KBO-PCOB, NOOM, Koepel
Gepensioneerden), Patiënten Federatie Nederland, LOC, Alzheimer Nederland, NLZorgtvoorElkaar,
Nederlandse Organisaties Vrijwilligerswerk (nov), MantelzorgNL, Verpleegkundigen en
verzorgenden Nederland (V&VN), Verenso, Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV), InEen,
Sociaal Werk Nederland (SWN), Beter Oud, Aedes, ZorgthuisNL, ActiZ, Zorgverzekeraars
Nederland (ZN), Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG), Centrum Indicatiestelling
Zorg (CIZ), Zorginstituut Nederland (ZIN), Nederlandse Zorgautoriteit (NZa).
We onderschrijven unaniem de maatschappelijke opgave, delen het gevoel van urgentie
met elkaar en zijn het met elkaar eens over het toekomstperspectief en de nieuwe norm.
We hebben afgesproken om dit met elkaar uit te dragen. We hebben de intentie om het
WOZO programma samen concreet uit te werken, waarbij iedere partner bijdraagt op een
wijze die past bij haar/zijn te onderscheiden verantwoordelijkheid, ervaring en expertise,
zonder dat elke partner zich in deze fase verbindt aan alle individuele maatregelen
en initiatieven5. We realiseren ons dat dit een veranderkundige beweging van lange adem is, waarbij
onze samenwerking ook op de proef zal worden gesteld omdat de transformatie niet eenvoudig
is en veel van partijen en professionals vraagt. Er kan verschil van inzicht zijn
over de wijze waarop de transformatie vorm en inhoud te geven en wat daarvoor nodig
is. Maatregelen, initiatieven en randvoorwaarden moeten nog concreet worden uitgewerkt.
Voor het gesprek hierover gunnen we onszelf de ruimte, maar de maatschappelijke opgave,
de urgentie en het lange termijn perspectief blijven onze uitgangspunten en binden
ons.
Kennis en onderzoek
Meer en betere kennis is noodzakelijk de omslag mogelijk te maken. (Wetenschappelijk)
onderzoek levert de kennis die mensen kan helpen in hun zelfredzaamheid, zorgverleners
versterkt in hun handelingsperspectief, aangeeft hoe technologie arbeid kan vereenvoudigen
of zelfs vervangen, enz. Voor het eind van dit jaar kunt u een visie op de versterking
van de kennisinfrastructuur in de langdurige zorg verwachten.
Maatschappelijke dialoog/Communicatie
Om de bedoelde omslag te realiseren ga ik de dialoog met de samenleving aan. We moeten
voorkomen dat mensen bang worden om oud te worden, hen bewust maken van de toekomst,
een appel doen aan proactieve houding en als het om de huidige ouderen gaat: hun wijsheid
benutten. De beweging die we willen stimuleren, komt mede op gang door de nieuwe norm
uit te dragen, goed te luisteren naar ouderen en hun verwanten (zoals de Raad voor
ouderen) en de goede voorbeelden die de weg wijzen te tonen. Via «Waardigheid en Trots
op locatie» zal ik de dialoog met de sector vormgeven.
Financiën
In de financiële bijlage (bijlage 3) is in kaart gebracht wat de budgettaire effecten zijn op de ouderenzorg en welke
middelen het kabinet beschikbaar stelt om de ambities van het WOZO-programma te realiseren.
De uitgaven aan ouderenzorg binnen de Wlz nemen deze kabinetsperiode met € 1,6 mld
toe: van € 15,6 mld in 2022 tot € 17,3 mld in 2026 (ongeveer 1.200 euro per volwassen
Nederlander). Dit is exclusief een reeks (tijdelijke) investeringen.
Het kabinet investeert in de huidige kabinetsperiode extra om op de lange termijn
de houdbaarheid van de zorg te verbeteren, onder andere via het scheiden van wonen
en zorg. In het coalitieakkoord is voor de jaren 2022 t/m 2026 in totaal € 1,0 mld
beschikbaar gesteld om de transitie scheiden wonen en zorg op gang te ondersteunen.
Hiervan wordt nu € 200 mln beschikbaar gesteld (€ 40 mln per jaar in periode 2022–2026).
Op een later moment wordt besloten hoe de resterende transitiemiddelen in de periode
2022–2026 op een doelmatige en doeltreffende manier worden ingezet om de beweging
scheiden wonen en zorg te ondersteunen en stimuleren. Het gaat primair om investeringen
die het mogelijk maken om mensen zo lang mogelijk thuis te laten wonen. Bij de uitwerking
hiervan is nadrukkelijk aandacht voor een eenvoudige werkwijze die leidt tot zo min
mogelijk administratieve lasten voor zorgaanbieders en inkopende partijen. Ook voor
andere ambities van het WOZO-programma zijn middelen beschikbaar gesteld. Boven op
de reguliere financiering voor de zorg is er in de periode 2022–2026 ruim € 770 mln
beschikbaar voor de genoemde actielijnen.
Alternatieve invulling van coalitieakkoordmaatregelen
In het WOZO-programma blijf ik ten aanzien van twee maatregelen weliswaar bij de doelstelling
en de budgettaire opbrengst zoals opgenomen in de financiële bijlage van het coalitieakkoord
(Bijlage bij Kamerstuk 35 788, nr. 77), maar kies ik, mede na intensieve gesprekken met het veld, voor een iets andere
aanpak in de uitwerking:
– Meerjarig contracteren: In het WOZO-programma is opgenomen dat zorgkantoren de mogelijkheid krijgen om meerjarige
budgetafspraken te maken, zodat zorgaanbieders meer financiële zekerheid hebben (actielijn
3). Dit is een aanpassing van het Coalitieakkoord waar een plicht tot meerjarig contracteren
is opgenomen. Na gesprekken met het veld is niet gekozen voor de verplichting, omdat
daarmee een belangrijk sturingsinstrument van zorgkantoren op doelmatigheid en kwaliteit
verloren zou gaan. Ook minder presterende zorgaanbieders zou dan verplicht een meerjarig
contract met budgetafspraken aangeboden moeten worden, wat gelet op de sturing en
prikkelwerking niet gewenst is.
– Overheveling behandeling en geneesmiddelen van Wlz naar Zvw per 2025: Veldpartijen hebben aangegeven dat een zorgvuldige overheveling per 2025 een ongewenst
hoge druk zet op de (continuïteit van) zorgverlening aan de meest kwetsbare ouderen
en mensen met een beperking. Deze ingrijpende wijziging van de Wlz vergt een wetswijziging
met een zorgvuldig implementatie- en transitietraject en wordt daarom niet mogelijk
geacht per 2025. In het verlengde van het WOZO-programma heb ik daarom met de betrokken
organisaties afgesproken om samen te onderzoeken hoe we voor mensen met een zeer complexe
zorgvraag de behandeling vanuit de Wlz kunnen blijven bieden. Harde voorwaarden zijn
dat de taakstelling uit het Coalitieakkoord van € 170 mln structureel per 2025 binnen
de Wlz wordt gerealiseerd (via aanpassing van prestatie- en tariefregulering door
de NZa); er niet-vrijblijvende afspraken worden gemaakt hoe de 24/7 beschikbaarheid
van medisch-generalistische zorg voor kwetsbare mensen thuis, in een geclusterde woonvorm
en in een instelling (regionaal) kan worden geborgd; en dat op langere termijn de
bestaande ongelijkheid en onduidelijkheid tussen mensen op een plek met- en zonder
behandeling verdwijnt. Hiermee worden de doelen achter de overheveling van behandeling
per 2025 op een andere wijze gerealiseerd, samen met de sector.
Resumerend
– De veranderende voorkeuren van ouderen en het toenemende aantal ouderen vergt een
majeure omslag in denken en doen.
– Om de noodzakelijke beweging te realiseren sluiten we aan op het gevoel van urgentie,
de creativiteit en de energie die al leeft in de sector. Door gezamenlijk (sector
en overheid) te zoeken naar oplossingen ontstaat er energie om samen de beweging te
maken. Het spreekt voor zich dat ouderen en de patiënten/cliënten een belangrijke
stem in deze beweging hebben.
– Door met alle betrokkenen in alle betrokken sectoren samen te werken wordt vanuit
de diverse perspectieven gekeken naar de te zetten stappen en dragen we zorg voor
de uitvoerbaarheid. Daar hebben organisaties een gezamenlijke verantwoordelijkheid,
maar ook te onderscheiden individuele verantwoordelijkheden.
– Daarnaast leggen en bewaken we de verbinding met andere programma’s die bijdragen
aan de maatschappelijke opgave.
– Met de nieuwe norm zetten we helder neer wat we willen bereiken: zelf tenzij, thuis
tenzij, digitaal tenzij. Met WOZO werken we programmatisch aan het realiseren daarvan.
Gezamenlijk geven we sturing aan de uitvoering en monitoren we de resultaten.
– Dit traject is niet eenvoudig en zal meerdere jaren vergen. Daarom beginnen we nu
en zetten we realistische, eerste stappen.
Het WOZO-programma richt zich op ondersteuning en zorg voor ouderen. Hetgeen het WOZO-programma
oplevert zal (op onderdelen, zoals arbeidsmarkt, kennis en passende zorg) ook voor
andere groepen meerwaarde hebben.
3. Verdere uitwerking en planning
Ik kies voor een programmatische aanpak in meerdere fasen. Met de eerste uitwerking
is de koers voor komende jaren bepaald. Als onderdeel hiervan is een aantal eerste
maatregelen opgenomen waar we de komende periode samen uitwerking aan geven. In de
tweede fase zal ik (met partners) het programma concreet uitwerken, waarbij ik ernaar
streef om de Tweede Kamer in het laatste kwartaal van dit jaar deze uitwerking toe
te sturen. Dan wil ik ook meer helderheid scheppen in de wijze van samenwerking in
het programma en de financiële randvoorwaarden voor de komende jaren.
Ik realiseer mij en partijen gezamenlijk realiseren zich dat we te maken hebben met
een grote opgave die niet binnen één kabinetsperiode is gerealiseerd. Het WOZO-programma
is een beweging die we stapsgewijs, samen en in samenhang vormgeven. Het voortschrijdend
inzicht kan met zich brengen dat gaandeweg nieuwe initiatieven en maatregelen aan
de beweging moeten worden toegevoegd. Het WOZO-programma wordt daarmee een platform
voor beleid dat bijdraagt aan de gewenste beweging en de gestelde norm. Het betekent
ook dat partners de ruimte hebben om hun inzichten en belangen bij deze uitwerking
in te brengen. Juist daardoor wordt de beweging sterker. De overheid is onderdeel
van deze beweging, stimuleert deze en bevordert de samenwerking tussen partners.
4. Samenhang in beleidsvorming
Deze kabinetsperiode worden verschillende beleidsprogramma’s uitgevoerd. Het WOZO-programma
zal op onderdelen samenhangen met een deel van deze programma’s. Het gaat hierbij
onder andere om:
– Integraal Zorgakkoord zoals opgenomen in het Coalitieakkoord. Op 10 mei 2022 heeft
de Tweede Kamer een brief over de voortgang ontvangen (Kamerstuk 31 765, nr. 641).
– Toekomstbestendige Arbeidsmarkt Zorg, de hoofdlijnenbrief is op 13 mei jl. aan de
Tweede Kamer gestuurd (Kamerstuk 29 282, nr. 462).
– De verdere ontwikkeling van de Wmo waarover op 28 maart 2022 een brief aan de Tweede
Kamer is gestuurd (Kamerstuk 29 538, nr. 332).
– De Nationale Dementiestrategie 2021–2030. (Kamerstuk 25 424, nr. 553.)
– Het programma van de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening en mijzelf
over Wonen en zorg voor ouderen (Kamerstuk 35 925 VII nr. 137).
– De aanpak voor meer regionale samenwerking en elektronische gegevensuitwisseling (Kamerstuk
27 529, nr. 277).
– In de aanpak «Ontregel de Zorg» wordt gewerkt aan het verminderen van de administratieve
lasten. Zie ook de brief aan de Tweede Kamer van 8 juni jl. (Kamerstuk 29 515, nr. 480).
– Verder zal de Tweede Kamer omtrent de aanpak voor preventie worden geïnformeerd.
In de eerdergenoemde brief ten behoeve van het hoofdlijnendebat heb ik het traject
«Ouder worden 2040»6 genoemd. In dit traject voert een groot aantal maatschappelijke – en zorgpartijen
een maatschappelijke dialoog over de toekomst van de ouderenzorg en de transitie die
daarvoor nodig is7. Op 21 april jl. hebben genoemde partijen een «Transformatieagenda voor een ouder
wordende samenleving» gepresenteerd. Ook in deze transformatieagenda is de rode draad
voor ouderen: «wij willen zo lang mogelijk ons eigen leven organiseren, hier regie
over hebben. En we zoeken zekerheid dat er ondersteuning is, als dat echt niet meer
kan». Essentie van deze agenda is dat de oplossingen voor de vraagstukken van ondersteuning
en zorg meer buiten de zorg, in de samenleving gezocht moeten worden. De doelstelling
van de deelnemende partijen is om niet alleen de dialoog voort te zetten, maar met
name om concrete stappen te zetten om de transformatieagenda te realiseren in concrete
doe-coalities. Samenwerkingspartners hebben elkaar daarbij nodig.
5. Moties en toezeggingen
Met deze brief en de vormgeving van het WOZO-programma doe ik tevens de volgende moties
en toezeggingen af:
– Motie van de leden Werner en Van Wijngaarden over het ontwikkelen van een brede en
integrale «vergrijzingsagenda» tot 2040 (Kamerstuk 29 538, nr. 341).
– Motie van het lid Agema om niet te tornen aan artikel 3.2.1 van de Wet langdurige
zorg (Kamerstuk 29 538, nr. 336).
– Motie van het lid Tellegen over het sturen op preventie en kwaliteit in de langdurige
zorg (Kamerstuk 35 925 XVI, nr. 45).
– In de planningsbrief naar aanleiding van het regeerakkoord (Kamerstuk 35 925 XVI, nr. 167) hebben de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening en ik toegezegd
om in het tweede kwartaal van 2022 een beleidsbrief inzake wonen, ondersteuning en
zorg voor ouderen (inclusief scheiden wonen en zorg) aan de Tweede Kamer te sturen.
6. Tot slot
Met deze eerste uitwerking van het WOZO-programma zetten we een grote stap voorwaarts.
We hebben een gemeenschappelijk beeld van de opgave: we willen, we moeten en we kunnen
anders. Daarbij hebben we een nieuwe norm geformuleerd: zelf als het kan, thuis als
het kan en digitaal als het kan. Ik ben mij ervan bewust dat de vertaling naar maatregelen
zorgvuldigheid vereist en veel van de partners zal vragen. Daarom wil ik hen danken
voor het meedenken, hun inbreng en soms heel concrete suggesties. De eensgezindheid
omtrent de opgave en de oplossingsrichtingen geeft energie. Ik zie uit naar de uitwerking
en de resultaten zodat we ondersteuning en zorg passend en houdbaar kunnen positioneren
voor de groeiende groep ouderen in onze samenleving.
De Minister voor Langdurige Zorg en Sport, C. Helder
Bijlage 1: Actielijn 4 – Wonen en zorg voor ouderen
Onderstaand wordt de samenhang met WOZO en het programmaonderdeel «Wonen en Zorg voor
ouderen» toegelicht.
Het aantal ouderen neemt toe tot 2050, daarna hebben we blijvend met een gemiddeld
oudere bevolking te maken. Door de vergrijzing zijn er over twintig jaar naar schatting
1,6 miljoen 80+»ers, dat is twee keer zoveel als op dit moment. De veranderende samenstelling
van de bevolking stelt ons voor een veranderende woonopgave. We zetten in op drie
programmalijnen om de veranderende woonopgave op te pakken:
1. Versnelling woningbouw
Meer woningen komen beschikbaar die aansluiten bij de wensen van ouderen. Dit doen
we door knelpunten weg te nemen bij de bouw van woningen en de regie op ouderenhuisvesting
te versterken door heldere afspraken te maken met gemeenten en regio’s over de bouwopgave.
2. Verbetering doorstroming
We maken het aantrekkelijk voor ouderen om te verhuizen, zodat de doorstroming op
gang komt. Het vergroten van deze aantrekkelijkheid doen we door te bouwen voor ouderen,
te informeren en te ontzorgen.
3. Verbetering leefomgeving
Het zelfstandig (kunnen) blijven wonen gaat niet alleen om de woning. Van belang is
ook om in te zetten op de verbetering van de leefomgeving, zoals de voldoende beschikbaarheid
van voorzieningen in de wijk.
Deze actielijn is – naast dat het is ondergebracht in WOZO – een programma vanuit
de Nationale Woon- en Bouwagenda. Het uitgewerkte «Programma Wonen en Zorg voor ouderen»
willen de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening (VRO) en ik in het
najaar uitbrengen. Om dit te kunnen doen gaan we de komende maanden aan de slag met
het scherper krijgen van de opgave, met name voor verpleegzorgplekken op basis van
Wlz-zorg thuis. Dit doen we als volgt:
Ontwikkelingen sinds de bestuurlijke afspraken in 2021
• In april 2021 hebben Aedes, ActiZ, VNG, ZN en de ministeries van BZK en VWS afspraken
gemaakt over wonen en zorg voor ouderen. Hierin is onder meer tot doel gesteld dat
in de periode tot en met 2030:
○ 110.000 vrijkomende en nieuwe nultredenwoningen beschikbaar komen voor ouderen d.m.v.
goede afspraken en specifieke toewijzigingsregels;
○ er 50.000 nieuwe geclusterde woningen komen, die aan ouderen worden toegewezen, waarvan
34.000 worden gebouwd door woningcorporatie
○ er 50.000 verpleegzorgplekken bij komen (voorzien als geclusterde woningen en verpleeghuisplekken).
• Uit recente berekeningen blijkt dat de behoefte aan het aantal nieuw te bouwen nultredenwoningen
en geclusterde woningen op een hoger niveau ligt dan in april 2021 bekend was: respectievelijk
170.000 nultredenwoningen en 80.000 geclusterde woningen in de periode tot en met
2030. Waar we bij het maken van de bestuurlijke afspraken in april 2021 dus nog uitgingen
van 160.000 benodigde nieuw te bouwen woningen, blijkt het op basis van deze herberekening
te gaan om 250.000 nieuw te bouwen woningen. Deze 250.000 woningen zijn onderdeel
van de totale nieuwbouwopgave van 900.000 zoals genoemd in het programma Woningbouw.
• Een andere actuele ontwikkeling is dat in het Coalitieakkoord is afgesproken om wonen
en zorg stapsgewijs te scheiden. De verpleegzorgplekken uit de bestuurlijke afspraken
vullen we in met geclusterde vormen op basis van Wlz-zorg thuis. Het betreft hier
een geclusterde vorm waar meer faciliteiten aanwezig zijn voor mensen met een zware
zorgvraag of mensen die deze faciliteiten in de directe nabijheid nodig hebben. Mensen
houden hier ten opzichte van de huidige verpleeghuisplekken (meer) regie. Daarbij
geldt dat de grens tussen geclusterde woonvormen met ontmoetingsruimte en verpleegzorgplekken
op basis van Wlz-zorg thuis niet altijd helder te maken is en gradueel van aard is.
Naast de opgave om 900.000 woningen te bouwen tot 2030 is er hiermee een opgave van
50.000 geclusterde verpleegzorgplekken op basis van Wlz-zorg thuis tot en met 2030
(al kan hier sprake zijn van overlap, zie hieronder).
• Tot en met 2026 zal het aantal verpleeghuisplekken van 130.000 toenemen tot ca. 135.000,
doordat er bouwplannen zijn die zich in een vergevorderd stadium bevinden. Na 2026
wordt ingezet op een verdere stimulering van het scheiden van wonen en zorg, zodat
de verpleeghuiscapaciteit structureel weer op 130.000 plekken uitkomt.
In de bestuurlijke afspraken is als randvoorwaarde geformuleerd dat de regiefunctie
wordt opgepakt door de rijksoverheid. Hier wordt op de volgende manier invulling aan
gegeven:
Regie op woningbouw
• Partijen hebben bij het maken van de bestuurlijke afspraken de wens uitgesproken dat
er meer sturing komt vanuit Rijk of provincie op de realisatie van de woonzorgopgave
voor ouderen.
• Met het Programma Woningbouw zet de Minister voor VRO in op een stevigere regie vanuit
de rijksoverheid op de bouwopgave. Op basis van het inzicht in de brede woningbouwopgave
op nationaal niveau en per provincie maakt hij bestuurlijke akkoorden met de provincies.
Onderdeel hiervan zijn de aantallen nultredenwoningen en geclusterde woningen die
de komende jaren moeten worden gebouwd.
• Gelijktijdig aan het maken van de regieafspraken wordt de zorgkantoren gevraagd de
opgave aan verpleegzorgplekken op gemeentelijk en regionaal niveau tot en met 2030
inzichtelijk te maken. We benoemen deze opgave, ook in het regietraject, wanneer we
in gesprek gaan met provincies en regio’s. Daarbij zal er een samenhang zijn tussen
de te realiseren geclusterde woningen voor ouderen zonder Wlz-indicatie en de verpleegzorgplekken.
• We bezien in samenspraak met provincies en regio’s of er voldoende plancapaciteit
voor ouderenhuisvesting is en waar de plancapaciteit nog moet worden uitgebreid. Wij
streven ernaar om 1 oktober definitieve afspraken te maken met de provincies over het totaal aantal te bouwen
plekken voor ouderen.
• In het vierde kwartaal worden in het hele land regionale woondeals gesloten. In de
woondeals wordt door provincies en gemeenten – in regionaal verband – de woningbouwopgave
vertaald naar concrete locaties en naar afspraken over de uitvoering van de woningbouw,
inclusief de opgave aan ouderenhuisvesting.
• Daarnaast verzoeken we regio’s en gemeenten om, daar waar al gewerkt wordt aan woonzorgvisies,
de te maken afspraken over geclusterde verpleegzorgplekken op basis van Wlz-zorg thuis
hierin mee te nemen. We gaan met de zorgpartijen het komende half jaar bekijken op
welke wijze we nadere sturing gaan organiseren als de regionale doelstellingen niet
worden gehaald.
Aanscherpen opgave en stimulering totstandkoming geclusterde woonvormen gebruik makend
van de bij coalitieakkoord beschikbare gestelde middelen
• Alvorens harde, wederkerige afspraken met de medeoverheden te kunnen maken, moet de
opgave aan geclusterde (woon)vormen voor mensen met en zonder Wlz-indicatie nog worden
verduidelijkt. De cijfers zijn nog met verschillende onzekerheden omgeven.
• We gebruiken de tijd tot 1 oktober om:
○ in kaart te brengen naar welke geclusterde vormen naar verwachting behoefte is tot
en met 2030 en aan welke eisen ze moeten voldoen. Daarbij wordt bekeken in hoeverre
er overlap bestaat met de opgave van 80.000 reguliere geclusterde woningen en welke
nadere afspraken;
○ te bekijken in hoeverre de extra eisen tot extra kosten leiden die niet kunnen worden
betaald uit de reguliere huurinkomsten;
○ te onderzoeken in hoeverre gezondheidswinst onder ouderen effect heeft op de vraag
naar verpleegzorg.
Aan de hand van deze aanvullende informatie en invulling van de regiefunctie en governance
zijn we voornemens in de tweede helft van 2022 met de betrokken partijen de bestuurlijke
afspraken van april 2021 met Aedes, Actiz, VNG en ZN te herijken en de randvoorwaarden
nader in te vullen. Hierbij zullen we ook de institutionele beleggers en ouderen betrekken.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
C. Helder, minister voor Langdurige Zorg en Sport