Brief regering : Lerarenstrategie
27 923 Werken in het onderwijs
Nr. 443
BRIEF VAN DE MINISTERS VOOR PRIMAIR EN VOORTGEZET ONDERWIJS EN VAN ONDERWIJS, CULTUUR
EN WETENSCHAP
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 1 juli 2022
Het zijn leraren die het verschil maken waardoor je leert lezen, rekenen en schrijven,
die je een steun in de rug geven als je dat even nodig hebt en die ervoor zorgen dat
je na het afronden van je opleiding met zelfvertrouwen kunt gaan solliciteren.1 Als er niet voldoende goede leraren en schoolleiders zijn, dan is dat een risico
voor de kwaliteit van het onderwijs. In de vele gesprekken die we sinds ons aantreden
hebben gevoerd met leraren en schoolbesturen kwam dit als grootste probleem in alle
gesprekken terug: het tekort aan collega’s. Op dit moment is een tekort van 9.100
fte aan leraren in het po en naar schatting 1.700 fte in het vo, met name in de tekortvakken.2
3 De druk op de tekortvakken in het vo en de huidige krapte op de arbeidsmarkt maken
dat de tekorten inmiddels ook voelbaar zijn in het mbo. Maar wat betekent dat?
• Het is zeven uur. De telefoon gaat. Leraar is ziek. Er is geen inval beschikbaar.
Er wordt zorgvuldig gekeken naar oplossingen.
• Verdeelschema’s vinden hun weg via het digitale ouderportaal en leerkrachten passen
de eigen dagplanning aan. En dat alles nog voor kwart over acht, de deur van school
gaat immers om tien voor half negen open.
• Steeds vaker zijn scholen genoodzaakt om groepen te vragen een dag thuis te blijven.
• De continuïteit van het lesgeven staat hevig onder druk. Weer een andere meester of
juf voor je neus, een afwijkende uitleg van de stof, het verkeerde les- en werkboek.
Voor schoolleiders, leraren, leerlingen, studenten en ouders leidt het tekort tot
veel stress, onmacht en ongemak. Wij voelen dat ook. Het grote tekort aan leraren
vormt de achilleshiel van het onderwijs, waar alle andere structurele verbeteringen
die we willen realiseren in het onderwijs – en de samenleving- mee samenhangen. Voor
het verbeteren van de basisvaardigheden en de kansengelijkheid zijn voldoende en goede
leraren noodzakelijk. Daarmee is het onderwijs met een groot lerarentekort in een
crisis beland, die sluipenderwijs dagelijks groter wordt.
Alle inzet die de afgelopen jaren gepleegd is ten spijt, moeten we concluderen dat
de problematiek alleen maar groter is geworden. Doorgaan op de ingeslagen weg is geen
optie. Daarom moeten alle registers open om de tekorten in het onderwijs aan te pakken.
Dat zal niet gemakkelijk zijn, dat laten de afgelopen jaren wel zien. Maar het is
wel wat we als samenleving verplicht zijn naar schoolleiders, leraren, leerlingen,
studenten en ouders. Dit laten voortslepen is onverantwoord. We zullen daarom alle
creativiteit, inzet en hulp nodig hebben en soms ook gevoelige oplossingen moeten
aanboren om het lerarentekort terug te dringen. En dat kan alleen als we dat samen
doen.
Hoewel de tekorten al langer worden onderkend, blijkt het een hardnekkig probleem
om op te lossen. Net als in veel andere sectoren in Nederland zoals de zorg en de
techniek, komen we veel mensen tekort. Niet alleen leraren maar ook schoolleiders,
onderwijsassistenten en breder ondersteunend personeel dat onmisbaar is voor het primaire
proces op de scholen. We willen ons hier niet bij neerleggen. Tekorten in het onderwijs
kennen ook hun weerslag op tekorten in andere sectoren; als we geen mensen hebben
om op te leiden, zal iedereen in onze maatschappij dat voelen en kunnen we de grote
transities niet aanpakken. Dat voelt als een «dubbel tekort». Voorliggende brief sturen
wij parallel aan de brief van het kabinet over de (aanpak van de) krapte op de arbeidsmarkt.
Met de verschillende onderwijsorganisaties hebben we bij het Onderwijsakkoord en de
werkagenda die we onlangs hebben vastgesteld afspraken gemaakt om samen werk te maken
van het terugdringen van het lerarentekort.4 Ook in uw Kamer wordt er veel urgentie gevoeld om hier stevig mee aan de slag te
gaan. Om samen het tij te kunnen keren, mogen en moeten wat ons betreft alle mogelijkheden
op tafel. Wij gaan daarbij uit van de drieslag: 1) doorzetten wat werkt, 2) uitbreiden
wat nodig is, 3) aanpassen waar we nu vastlopen. Deze brief geeft daar invulling aan
en zal daarmee ook tot discussie leiden. Wij gaan het gesprek de komende periode over
de aanpak graag aan met leraren, schoolleiders, studenten, onderwijspartners en met
uw Kamer omdat we gezamenlijk verantwoordelijk zijn en makkelijke oplossingen niet
voor het oprapen liggen.
In deze Kamerbrief beschrijven wij onze inzet om te komen tot een effectief pakket
aan maatregelen en schetsen dilemma’s die wij zien voor meer structurele en verdergaande
aanpassingen in het stelsel. Deze inzet is aanvullend op de kabinetsbrede aanpak van
de krapte op de arbeidsmarkt, in antwoord op de motie van de leden Paternotte en Pieter
Heerma.5 Graag gaan wij hierover op korte termijn met uw Kamer in gesprek. Ook is toegevoegd
een bijlage waarin wij de stand van zaken van lopende moties en toezeggingen schetsen.
De opbouw van de brief is als volgt:
1. Wat hebben we allemaal gedaan- Reflectie op het lerarenbeleid en de maatregelen en
inzet op krapte tot nu toe;
2. Wat is er meer nodig- Landelijke strategie, intensiveren en versnellen;
3. Welke onorthodoxe maatregelen moeten op tafel- Grotere vraagstukken en uitdagingen.
Deel 1: Reflectie op lerarenbeleid en aanpak tekorten tot nu toe
Voordat we naar de maatregelen gaan kijken, zetten we eerst nog kort op een rij wat
de belangrijkste oorzaken zijn van de tekorten in onderwijs. Allereerst hebben we
te maken met vergrijzing: er gaan komende jaren nog veel leraren en schoolleiders
met pensioen. Ten tweede is het aantal leraren dat van de lerarenopleidingen af komt
niet groot genoeg om dit gat op te vullen. Daarnaast is de economische situatie nog
steeds zo dat er veel concurrentie uit de markt is. Redenen waarom minder mensen kiezen
voor het onderwijs zijn divers.6 Elementen hierin zijn het beeld van een zwaar beroep met een hoge werkdruk, het ontbreken
van aantrekkelijke loopbaanpaden, de discussie over de salarissen, discussie over
kwaliteit en flexibiliteit van de opleidingen. Tegelijkertijd zien wij in het veld
dat mensen die in het onderwijs werken, dat met veel betrokkenheid en plezier doen.
Dat blijkt ook uit internationaal onderzoek.7
De afgelopen jaren zijn veel acties in gang gezet om het lerarentekort terug te dringen.
Sommige daarvan waren effectief, en sommige ook niet. Ondanks alle inzet van scholen
en onderwijsorganisaties, is de optelsom van maatregelen tot nu toe onvoldoende. Dat
wil niet zeggen dat er niets gelukt is. Door goed te kijken naar de effectiviteit
van de ingezette maatregelen kunnen we scherp krijgen welke maatregelen we komende
periode inzetten en welke we moeten versterken.
Resultaten onderzoek lerarenbeleid 2013–2020
Breder dan de ingezette maatregelen op krapte, is vorig jaar onderzoek uitgevoerd
naar het lerarenbeleid po en vo 2013–2020.8 Voor het po en vo is geconcludeerd dat in de afgelopen periode voortgang is geboekt
op het terrein van onder meer personeelsbeleid en Samen Opleiden en Professionaliseren,
en dat er geïnvesteerd is in de arbeidsvoorwaarden en de werkdrukverlaging. Andere
gebieden vergen aandacht, zoals de status van het beroep, het ontwikkelperspectief
van de leraar, de beroepsgroepvorming en professionalisering. De onderzoekers adviseren
om meer samenhang en synergie te brengen in het lerarenbeleid.
Naast de analyse van de maatregelen, is een reflectie uitgevoerd op het gevoerde beleid.9 Daarin pleiten de onderzoekers voor een nieuw perspectief op het beroep van leraren
waarin de maatschappelijke waarde van het leraarschap centraal staat. In tijden van
transities, polarisatie en afnemend vertrouwen is de maatschappelijke waarde van onderwijs
groter dan ooit. Om het leraarschap te versterken, moet je vertrekken vanuit een breed
gevoeld besef van de cruciale rol van leraren voor de samenleving. Van daaruit volgt
de noodzaak om te investeren in het professioneel vermogen van leraren en daarin samenwerking
te zoeken, zowel binnen de school, tussen locaties, met partners en stakeholders,
en in de regio. Ook roepen de onderzoekers op publiekelijk een stem en gezicht te
geven aan het leraarschap, via ambassadeurs en rolmodellen vanuit het onderwijs, en
ook door politiek, beleidsmatig en bestuurlijk trots en enthousiasme uit te stralen.
Reflectie op maatregelen en inzet tot nu toe
De inzichten uit de beleidsdoorlichting delen wij. Cruciaal is de meerwaarde van het
leraarschap zichtbaar te maken en te waarderen. Dit vraagt niet alleen om waardering
in financiële zin, maar ook om ruimte om de professie van het leraarschap te ontwikkelen.
Aantrekkelijkheid van het vak is een gelaagd, niet eendimensionaal vraagstuk. Onze
inspanningen daarop kunnen dus ook niet eendimensionaal zijn, en bovendien kunnen
wij het niet alleen. Het was wel één van de redenen om heel snel een onderwijsakkoord
af te sluiten. Hiermee is extra geïnvesteerd in het salaris in het po, in het verlagen
van de werkdruk in het vo, in een arbeidsmarkttoelage en zijn afspraken gemaakt om
te zorgen dat leraren zich kunnen blijven ontwikkelen. In deze brief formuleren wij
vervolgstappen, geïnspireerd door en rekening houdend met de resultaten van de hierboven
genoemde onderzoeken.
Voor de aanpak van de tekorten is er niet één oplossing. Een mix van maatregelen is
nodig, omdat alleen meer mensen werven geen zin heeft als niet ook goed voor personeel
wordt gezorgd of er (te) weinig ontwikkelmogelijkheden zijn. Maar ook omdat de opdracht
en context regionaal verschilt. Om tot een goede mix van maatregelen te komen hebben
we kritisch gekeken naar de maatregelen tot nu toe. Bijgevoegd is een overzicht met
maatregelen die eerder zijn ingezet, met daarbij onze waardering van de effectiviteit
van de maatregel. Maatregelen die direct veel effect sorteerden zijn de regeling zij-instroom
in het beroep, de regeling voor het opleiden van onderwijsassistenten tot leraar en
het begeleiden van uitkeringsgerechtigden in het po naar een baan. Andere maatregelen,
zoals de regionale aanpak van tekorten en flexibilisering van de lerarenopleidingen
hebben een meer indirect effect, waar het maximale nog niet uit is gehaald. Enkele
maatregelen zijn gestopt omdat ze te weinig effect sorteerden, zoals de halvering
collegegeld of de subsidie voor herintreders in het po.
Deel 2. Landelijke strategie, intensiveren en versnellen
De bestaande maatregelen zijn onvoldoende gebleken om de tekorten aan leraren en schoolleiders
substantieel terug te dringen. Naast doorzetten en uitbreiden wat werkt, zijn nieuwe
ideeën nodig die ook een structurele verandering kunnen betekenen. Voor ons betekent
dit het volgende:
1. We gaan van een aanpak met focus op leraren in het po naar een brede aanpak in alle
sectoren, dus ook de tekorten aan schoolleiders in het po, en de tekorten in het sbo,
(v)so en pro en de tekortvakken in het vo en mbo.
2. We gaan van een overheid op afstand naar een integrale lerarenstrategie.
3. We gaan van verschillende samenwerkingsvormen in de regio naar een landelijk dekkende
regionale infrastructuur voor de onderwijsarbeidsmarkt.
4. We gaan van ramingen naar direct zicht op tekorten en betere sturingsinformatie.
5. We intensiveren maatregelen die goed werken of kansrijk zijn en werken extra (onorthodoxe)
acties uit.
Integrale lerarenstrategie
De aanpak van de tekorten is divers en complex. Gezien deze complexiteit en de urgentie
is een stevige lerarenstrategie nodig. De vraag om meer sturing vanuit de overheid,
zien wij terug in onze gesprekken met het onderwijsveld, met uw Kamer en ook in de
resultaten van het onderzoek over het gevoerde beleid. Daarbij willen wij benadrukken
dat de aanpak van de tekorten een gezamenlijke inzet vraagt van iedereen die bij het
onderwijs is betrokken. Daar staat en valt het succes van de aanpak voor de komende
periode mee. Meer sturing betekent voor ons dan ook niet verantwoordelijkheden overnemen,
maar ondersteunen, aanjagen, aanspreken, verbinden en versnellen. Dit betekent zowel
binnen als buiten het ministerie zorgen voor meer organisatie, focus en slagkracht,
zowel voor beleid als voor de aanpak in het veld en het daadwerkelijk toepassen van
maatregelen en acties.
De aanpak van de tekorten intensiveren en versnellen we door:
1. Een landelijke strategie: Om de tekorten in het onderwijs aan te pakken, moeten alle registers open. Dat vraagt
een andere manier van werken vanuit en door het Ministerie van OCW en het onderwijsveld,
zowel in de inhoudelijke aanpak, de organisatorische aansturing als rond de benodigde
doorzettingsmacht. Dit moet passen bij wat we willen bereiken. Dat maakt dat we op
korte termijn een kwartiermaker de opdracht geven om in de komende drie maanden aan
de hand van genoemde vijf uitgangspunten tot de inrichting van een tijdelijke programma
(DG-)organisatie te komen, om zo te zorgen dat over twee jaar meer onderwijspersoneel
beschikbaar is en aantoonbaar meer mensen in aanloop zijn naar een functie op school.
Hierbij vinden wij het belangrijk dat er een goede aansluiting is op wat in de regio
gebeurt en wat in de regio zou moeten gebeuren. Het perspectief en de rol van leraren,
opleiders, werkgevers, werknemers en beleidsmakers moet hierin samenkomen. De verdere
invulling van deze opzet en landelijke strategie, inclusief de bijbehorende aanpak,
aansturing en doorzettingsmacht sturen wij na de zomer naar uw Kamer aan de hand van
een concreet actieplan, met doelen en mijlpalen en beoogde inrichting.
2. Een programmabureau: Als onderdeel van de landelijke strategie wordt een programmabureau ingericht.10 Het bureau stimuleert en ondersteunt het veld bij de aanpak van de tekorten. Dat
kan via intensieve kennisdeling, het uitwisselen van succesvolle aanpakken, het signaleren
en waar mogelijk oplossen en agenderen van knelpunten maar ook door partijen aan te
spreken op hun verantwoordelijkheden. Het programmabureau zorgt voor de wisselwerking
tussen ontwikkelingen in de regio en landelijk en vice versa. Met de inrichting van
het bureau willen we de huidige, versnipperde ondersteuning verbinden. Op dit moment
worden scholen, besturen en lerarenopleidingen op verschillende manieren en door verschillende
organisaties ondersteund bij vraagstukken op de onderwijsarbeidsmarkt. Zo worden wij
ondersteund door de arbeidsmarktplatforms in het po, vo en mbo, in dezelfde sectoren
is ook Platform Samen opleiden actief en in het po ondersteunt ook het Vf/Pf scholen
en besturen. Voor mensen die geïnteresseerd zijn in werken in het onderwijs, is het
Onderwijsloket ingericht. Zij leveren waardevolle bijdragen, maar doen dat naast elkaar.
3. Periodiek inzicht in de voortgang bieden: De mijlpalen en maatregelen uit deze brief vragen om een frequent gesprek met alle
betrokkenen en specifiek ook de Tweede Kamer. Dat doen wij op basis van een reguliere
voortgangsrapportage. Daarbij zullen we aansluiten bij het tempo van de beschikbare
sturingsinformatie en denken we vooralsnog aan een halfjaarlijkse rapportage.
Samenwerking versterken
Vooral in de regio valt nog winst te behalen. Door meer samen te werken bij het werven,
opleiden en professionaliseren, bij het zorgen voor duurzame inzetbaarheid en breder
goed personeelsbeleid kunnen de tekorten effectiever worden aangepakt. Op dit moment
wordt samenwerking op (onderdelen van) de onderwijsarbeidsmarkt nog via verschillende
regelingen gestimuleerd.11 Daarom verbinden we de verschillende regionale samenwerkingsinitiatieven zodat de
(regionale) onderwijsarbeidsmarkt beter gaat functioneren. Zoals afgesproken in de
werkagenda is de inzet te komen tot één regionale infrastructuur. Hiertoe wordt uiterlijk
in oktober 2022 een agenda vastgesteld met mijlpalen. Het doel en de verwachting is
dat daarmee de slagkracht op de onderwijsarbeidsmarkt tussen alle spelers en op alle
facetten van de onderwijsarbeidsmarkt wordt versterkt.
De samenwerking binnen en tussen schoolbesturen is van belang omdat we grote verschillen
zien in tekorten aan leraren en schoolleiders tussen scholen in het po, vo en mbo.
Ook tussen scholen binnen eenzelfde bestuur. We zullen besturen (regionaal) verder
aanmoedigen om ervoor te zorgen dat schaarste beter wordt verdeeld. In Amsterdam zijn
hierover eerder afspraken gemaakt tussen besturen. Als de tekorten oplopen is dit
lastig. Een andere mogelijkheid voor schoolbesturen, zeker de grotere in stedelijk
gebied, is kritisch kijken naar het scholenbestand noodzakelijk. In grote steden zijn
nog veel relatief kleine scholen. Dit is zowel vanuit kwaliteit als inzet van personeel
niet effectief. We moeten ook de discussie durven aangaan of scholen niet meer samengevoegd
kunnen worden.
Bij de lerarenopleidingen zien we ook dat er winst te behalen is in onderlinge samenwerking.
We zullen samenwerking nog meer moeten stimuleren om winst te halen in het gezamenlijk
creëren van initieel en post-initieel opleidingsaanbod, onderzoek doen en kennis verspreiden.
De opleidingen kunnen ook een stevigere rol spelen in de professionalisering van leraren,
juist vanuit de vakinhoud. Het doel is om het belang en de samenhang van deze cruciale
sector van het hoger onderwijs te versterken, gebruikmakend van goede voorbeelden
van andere sectoren. Daarover intensiveren wij het gesprek met het onderwijsveld.
Zo creëren we een zo aantrekkelijk mogelijk opleidingsaanbod voor leraren, in alle
fasen van de loopbaan en voor alle verschillende doelgroepen. Zoals in de beleidsbrief
hoger onderwijs en wetenschap is aangegeven, wordt in het verlengde van de evaluatie
van het bestuursakkoord flexibilisering lerarenopleidingen met de lerarenopleidingen
in het hoger beroepsonderwijs als het wetenschappelijk onderwijs verkend of een (sector)plan
kan worden gemaakt om het opleidingsaanbod te versterken en te coördineren.12
Ook is in deze beleidsbrief aangegeven dat de hbo-lerarenopleidingen middelen krijgen
om aansluitend op de afspraken bij de werkagenda leraren, in te zetten op verhogen
van de studenteninstroom, uitval en studieswitch in te perken en verbinding met het
werkveld te verbeteren om «weglek» na afstuderen te verminderen. Dit geldt zowel voor
zij-instroom als voor de traditionele instroom, specifieke maatregelen worden hieronder
nader uitgewerkt.
Beter zicht op tekorten en sturingsinformatie
Een goede aanpak van de tekorten begint met een goed beeld van de situatie en sturingsinformatie
om de ontwikkelingen en effecten van ingezet beleid te volgen en zo nodig bij te sturen.
Daarom is het van belang om beter inzicht te krijgen in de onderwijsarbeidsmarkt,
zodat partijen regionaal en landelijk beter geïnformeerd maatregelen kunnen treffen.
Hoewel er veel informatie beschikbaar is, is deze versnipperd en niet altijd makkelijk
vindbaar. Daarom laten wij, samen met het onderwijsveld een dashboard ontwikkelen
waar alle relevante sturingsinformatie van de onderwijsarbeidsmarkt voor het po en
vo samenkomt.13 Hiermee komt de informatie op een toegankelijke manier beschikbaar voor verschillende
partijen in het veld, OCW en de Tweede Kamer. Ook biedt deze informatie beter zicht
op de onderwijsarbeidsmarkt, regionaal en landelijk, waarmee we beleid landelijk en
in de regio kunnen verrijken.
Om de informatievoorziening te verbeteren en het dashboard straks actueel te houden
gaan we het volgende doen. In oktober van dit jaar wordt opnieuw een uitvraag van
de tekorten gedaan bij alle po-scholen in Nederland. Voor het vo werken wij een vergelijkbare
aanpak uit, samen met scholen en besturen. In november vindt de eerste (pilot)uitvraag
plaats. Samen met mbo-instellingen verkennen we of en op welke manier we meer zicht
kunnen krijgen op wat de actuele tekorten in deze sector zijn.
Ook laten we onderzoek doen om hiaten in onze data aan te pakken en beter zicht te
krijgen op (toekomstige) ontwikkelingen op de onderwijsarbeidsmarkt. Eerste analyses
leveren ons al aanvullende informatie op, die we kunnen benutten in onze aanpak. Zo
staan in het vo scholen met veel leerlingen met een groter risico op een onderwijsachterstand
veel vaker leraren voor de klas die niet bevoegd zijn voor het vak dat zij geven.14 Ook is de update van de prognose van de ontwikkelingen op de onderwijsarbeidsmarkt
voor het po bijgevoegd. De update laat zien dat er voor de po-sector een bescheiden
verlichting in de tekorten aan komt, gevolgd door een stijging. De druk zal hoog blijven.
In 2031 wordt er een tekort geraamd van 8.000 fte regulier personeel, exclusief vervanging,
tegen 5.700 fte nu.15
We zetten in op een mix van maatregelen ten aanzien van:
– Het verstevigen van de aantrekkelijkheid van het beroep;
– Het bevorderen van zij-instroom;
– Het vergroten van de eigen kweekvijver in vo en mbo;
– Grotere (arbeids)contracten
Intensiveren maatregelen die goed werken of kansrijk zijn
Als we kijken naar wat werkt (zie bijlage), zien we dat een aantal maatregelen een
krachtig en direct effect hebt. Hierin willen wij verder investeren, waarmee we de
impact van deze maatregelen verder vergroten.
Kracht van het beroep
Het imago en status van het beroep kan en moet beter! Leraren geven aan dat het beroep
leraar niet altijd goed wordt gewaardeerd.16 Terwijl het imago en status van het beroep cruciaal is voor de aantrekkelijkheid
van het vak. Voor nieuwe instroom én voor behoud van personeel. We investeren daarom
in maatregelen die het imago en status van het beroep ten goede komen. De afspraken
die we met sociale partners hebben gemaakt in het onderwijsakkoord zorgen voor extra
erkenning en waardering voor het werk dat in het funderend onderwijs wordt gedaan.
Dat begint bij financiële waardering, maar gaat verder. Niet alleen financiële maatregelen
dragen bij aan het verbeteren van het imago en de status van het beroep. Waardering
voor het beroep betekent ook ruimte om je lessen voor te bereiden en je verder te
ontwikkelen, samen met je collega’s. Een helder en gedragen beeld van het beroep helpt
hierbij ook. Daarom zetten we in op de volgende maatregelen, die we hebben afgesproken
in het onderwijsakkoord en de werkagenda:
• Het dichten van de loonkloof tussen het po en het vo, die inmiddels in de cao po is
vastgelegd. De meeste werknemers zullen de loonsverhoging in juni/juli met hun salaris
erbij krijgen.
• Het versterken van de rol en positie van de schoolleider – voor de arbeidsmarktpositie
en de professionalisering zijn extra middelen beschikbaar gekomen –;
• Een arbeidsmarkttoelage voor onderwijspersoneel op scholen met veel kwetsbare leerlingen;
• We investeren in de aanpak van de werkdruk in het vo en continueren de werkdrukmiddelen
in het po. Sociale partners maken afspraken over een goede besteding die ook bijdraagt
aan meer werkplezier.
• We zetten in op het behoud van onderwijsprofessionals door in te zetten op een betere
begeleiding van startende leraren en schoolleiders op basis van bewezen effectieve
methoden en de ontwikkeling van scholen als aantrekkelijke en uitdagende werk- en
leeromgeving. We bezien daarbij welke rol de lerarenopleidingen hierbij kunnen nemen.
• Leraren krijgen structureel extra tijd om zich te blijven professionaliseren. Vanaf
komend schooljaar is er extra ruimte om je als leraar te blijven ontwikkelen en bijscholen;
• De beroepsgroep ontwikkelt een beroepsbeeld. Een beroepsbeeld geeft een helder beeld
van het vak, wat ook gedragen wordt door leraren. Het biedt de basis voor loopbaanontwikkeling.
Ook voor de lerarenopleidingen geeft dit een basis voor het curriculum. Zij zullen
een raamplan ontwikkelen vergelijkbaar met hoe dat werkt bij de geneeskundeopleiding;
• We gaan in gesprek met het onderwijsveld over de mogelijkheid om een voorstel uit
te werken voor het nationaal Groeifonds gericht op de korte opleidingen en leertrajecten
voor leraren door universiteiten en hogescholen. Dit kan leiden tot een versnelling
in de ontwikkeling van en deelname aan korte opleidingstrajecten voor bevoegde leraren.
Te denken valt aan verdiepen van kennis en vaardigheden of uitbreiden van de bekwaamheden
naar nieuwe doelgroep, rol of inhoud. Dit is belangrijk voor zowel de aantrekkelijkheid
van het beroep als de kwaliteit van het onderwijs.
Het bevorderen van zij-instroom
De regeling zij-instroom in beroep voor leraren is succesvol. De afgelopen jaren is
aan steeds meer zij-instromers subsidie toegekend: van een kleine 500 in 2017 naar
ongeveer 2000 in het afgelopen jaar. Met deze subsidie wordt een tegemoetkoming gegeven
voor begeleiding en opleiding van zij-instromers, die werken combineren met leren.
Uit onderzoek blijkt echter dat de vergoeding per zij-instromer te laag is ten opzichte
van de reële kosten. Dat leidt er toe dat sommige schoolbesturen geen zij-instromers
in dienst nemen. Dat is een gemiste kans. Ook bij andere doelgroepen zien we kans
om de instroom van volwassenen te laten toenemen, daarom kiezen we de volgende inzet:
• We verhogen per 2023 het subsidiebudget per zij-instromer van € 20.000 naar € 25.000.
Naar verwachting zullen hierdoor meer schoolbesturen een zij-instromer in beroep in
dienst nemen.
• We verhogen het subsidieplafond van de regeling om onderwijsassistenten en ondersteuners
in het po op te scholen tot leraar. In eerste instantie zodat 300 onderwijsassistenten
per jaar de opleiding tot leraar kunnen volgen. Na de evaluatie van de regeling deze
zomer, zullen we afwegen of verder uitbreiden wenselijk is. We bezien dan ook of deze
maatregel meerwaarde kan hebben in het vo.
• We starten een programma voor statushouders met een bevoegdheid als leraar in eigen
land zodat zij ook in Nederland aan de slag kunnen als bevoegde leraar. Onlangs zijn
al op verschillende plekken in het land dergelijke kansrijke initiatieven gestart.
• Om zij-instroom van schoolleiders in het po te bevorderen maken we een subsidieregeling
voor zij-instroom in het beroep, die nog dit jaar van start gaat. In 2023 en 2024
kunnen hiermee 100 schoolleiders van buiten het onderwijs een opleiding volgen en
tegelijk aan het werk als schoolleider. Gezien de tekorten aan schoolleiders (12,9%)
is actie op dit vlak noodzakelijk.
• We zetten de flexibilisering van de lerarenopleidingen voort, zodat zij beter toegespitst
zijn op studenten met werkervaring. Opleidingen worden daardoor aantrekkelijker, en
de kans op uitval tijdens de opleiding daalt als de opleiding meer op maat wordt aangeboden.
In het bestuursakkoord flexibilisering lerarenopleidingen zijn hierover afspraken
met de lerarenopleidingen gemaakt. Eind dit jaar zal een tussenevaluatie van het bestuursakkoord
uitgevoerd worden, zodat indien nodig ook bijgestuurd wordt om de maatregelen zo effectief
mogelijk te laten zijn.
• Om flexibele opleidingsprogramma’s te kunnen realiseren werken wij aan het wegnemen
van belemmeringen in de regelgeving, met name op het gebied van bevoegdheden, inschrijving,
financiering en de ruimte om af te wijken van vaste programma’s. Waar nodig zullen
we bovenstaande versnellen dan wel aanscherpen.
Vergroten kweekvijver in vo en mbo
De traditionele instroom voor de lerarenopleidingen komt uit onze scholen voor het
vo en mbo. Er zijn grote verschillen tussen vo-scholen in het aantal leerlingen dat
uitstroomt naar lerarenopleidingen, met een variatie van bijna 0 tot 23% van de leerlingen.
Dat blijkt uit recent onderzoek dat wij hebben laten doen.17 Ook blijkt uit dat onderzoek dat de uitstroom naar de lerarenopleidingen positief
samenhangt met goede, tijdige en persoonlijke studiekeuzevoorlichting. Ook zien we
dat veel jongeren maatschappelijke impact steeds meer centraal stellen in hun keuzes
voor de arbeidsmarkt, hetgeen ons hoopvol zou kunnen stemmen. We zetten daarom in
op:
• Generieke versterking van LOB en kennismaking met het leraarsvak door leerlingen in
het vo. Zoals aangekondigd in de beleidsbrief hoger onderwijs en wetenschap verbetert
Studiekeuze123 voor het hele hoger onderwijs studiekeuze-informatie en wordt deze
beter afgestemd op de studiekiezer. 18
• Pilots voor de keuzedelen mbo-pabo in verschillende regio’s vanaf komend studiejaar.
Vanaf het studiejaar 23/24 krijgt deze aanpak landelijk vorm.
• Een experiment met de toelatingseisen voor de pabo om een optimale instroom te bevorderen.
Dat doen we nadrukkelijk niet met het doel om het instroom- of eindniveau te verlagen,
integendeel. Hoge eisen stellen werkt, dat weten we ook van andere landen. Mede dankzij
de instroomeisen worden studenten afkomstig uit mbo en havo sinds 2015 ook beter toegerust
om succesvol te zijn in de opleiding.19 We zullen dit goed monitoren. Onze inzet is deze nog voor komend studiejaar in werking
te kunnen laten treden.
Grotere (arbeids)contracten
Meer dan de helft van de leraren in het primair onderwijs werkt in deeltijd (<0,8
fte); in het vo en mbo is dit ca 40%.20 Dit maakt het wenselijk alle mogelijkheden te benutten om vergroting van die factor
te stimuleren:
• Samen met de Stichting Het Potentieel Pakken en een schoolbestuur is in het po via
een pilot verkend hoe de deeltijdfactor in het onderwijs kan worden vergroot, en hoe
belemmeringen die daarbij spelen aangepakt kunnen worden. Komende periode verbreden
we deze aanpak en de resultaten hiervan zullen eind van het jaar breed worden gedeeld.
Ook in het vo zullen we dit najaar hierop stappen zetten.
• Aansluitend onderneemt het kabinet verdere actie om meer uren werken te stimuleren,
in eerste instantie in de sectoren onderwijs en zorg. Eén van de opties is een financiële
prikkel om meer uren werken te stimuleren, zoals een voltijdsbonus. De juridische
bezwaren die geschetst zijn door het College voor de Rechten van de Mens worden hierbij
meegenomen.21
• Samen met de Minister van SZW laten we in beeld brengen wat de succesfactoren en knelpunten
van combinatiebanen zijn tussen kinderopvang en onderwijs. De conclusies van dit onderzoek
laten we vertalen naar een praktische handreiking voor scholen en kinderopvang. Met
het Nationaal Programma Onderwijs zijn hiervan mooie voorbeelden ontstaan. Hiermee
boren we een bredere vijver aan ondersteuningspotentieel aan. Zo kunnen medewerkers
in de kinderopvang grotere arbeidscontracten krijgen en kunnen leraren zich meer richten
op onderwijs geven en ontwikkelen.
• Besturen kunnen daarnaast ook een bijdrage leveren door meer flexibiliteit in werktijden
te bieden als impuls voor meer uren werken, bijvoorbeeld in samenhang met anders organiseren.
Deel 3: Grotere vraagstukken en uitdagingen
Het lerarentekort is een taai vraagstuk, waar niet één golden bullet voor is. Met
de maatregelen die wij hierboven hebben beschreven, verwachten wij flinke stappen
te kunnen zetten. Tegelijkertijd is er ons inziens meer nodig om de taaiheid te doorbreken.
We hebben onorthodoxe maatregelen nodig waarmee we meer dan tot nu toe het verschil
kunnen maken. De urgentie vraagt bovendien snelheid, wat betekent dat niet alles eerst
uitgebreid verkend kan worden. We zullen ook werkenderwijs moeten starten en moeten
inzetten op het doorontwikkelen van maatregelen. Ook komen we dilemma’s en vragen
tegen die nu niet van een antwoord voorzien zijn, maar om verdere verkenning, bespreking
en besluiten vragen, waarbij financiële gevolgen integraal moeten worden gewogen binnen
de onderwijsbegroting. Dat maakt het van groot belang dat we hierover transparant
zijn, effecten monitoren en in continu gesprek zijn met het onderwijsveld én uw Kamer.
Juist de aanpak van deze cruciale uitdaging in het onderwijsveld vraagt om een lerende
instelling, ook van ons. We komen daarvoor tot een onderverdeling in vier thema’s,
met uiteenliggende dilemma’s:
1. Bekostingsprikkels – de manier van financieren en de mate van sturing.
2. Bestuur & toezicht – de verdeling van verantwoordelijkheden en te geven invulling
hieraan
3. Leraren als belangrijkste schakel – keuzes rond aantrekkelijkheid, status, kwaliteit
en kwantiteit.
4. De organisatie van de school – de ruimte voor en invulling van flexibiliteit.
Bekostigingsprikkels
De bekostiging van scholen op basis van het aantal leerlingen/ studenten is meer gericht
op concurrentie dan op samenwerken. En de toekenning van die bekostiging in een lumpsumfinanciering
per schoolbestuur leidt tot beperkte gezamenlijke regie over besturen heen. Ons stelsel
richt de aandacht van het bestuur en de toezichthouder op het zorgen voor goed onderwijs
op de eigen school en een gezonde financiële huishouding. Deze gerichtheid op de eigen
school/het eigen bestuur brengt ook nadelen en risico’s met zich mee. Er ligt een
belang om het eigen lerarentekort op te lossen door docenten bij de buren weg te «kapen».
Er is geen prikkel om docenten op te leiden voor de eigen regio in plaats van alleen
voor de eigen school. Er is geen prikkel om bijvoorbeeld in gezamenlijkheid contracten
of loopbanen aan te bieden waarmee voor docenten een waardevoller perspectief ontstaat.
Verder is de sturing op belangrijke voorwaarden voor leraren zoals arbeidscontract,
begeleiding en ontwikkelmogelijkheden en deeltijdfactor, maar ook klassengrootte is
beperkt.
We zien dat door de jaren heen een stapeling van beleid en (administratieve) taken
op de scholen is afgekomen, op basis van landelijk beleid maar ook van de besturen.
Dit leidt tot een steeds grotere werklast bij scholen en er wordt veel (administratieve)
last ervaren. Soms komt dit verantwoording en transparantie ten goede, maar het gaat
ten koste van de tijd voor het primaire proces. Minder administratieve last is van
belang om het vak van de leraar en breder van de professionals in de scholen aantrekkelijker
te maken en de kwaliteit van onderwijs te verbeteren. Dat vraagt in lijn met het coalitieakkoord
om hier goed naar te kijken. Naar voorbeeld van de werkdrukmiddelen in het po willen
we meer besluitvorming op de werkvloer en in de docentenkamer.
De vraag of alle (financiële) prikkels de goede kant op staan, om te realiseren wat
we willen, geldt breder. Ook bij het stimuleren van meer uren werken, meer vaste banen
en hechtere samenwerking (binnen en tussen besturen). Graag bespreken wij met uw Kamer
of het wenselijk is andere bekostigingsprikkels te introduceren, al dan niet tijdelijk
of regionaal gebonden. In lijn met de eerder in deze brief aangekondigde versterking
van de regionale samenwerking zouden we als eerste stap afspraken kunnen maken met
een «kopgroep» van regio’s die al goed samenwerken ten aanzien van het lerarentekort
en vervolgens als onderdeel van de crisisaanpak dit verder uit te breiden, gebruikmakend
van de inzichten opgedaan in deze goede voorbeelden.
Bestuur en toezicht
Scholen en besturen moeten als goed werkgever ervoor zorgen dat leraren/ teams in
de scholen hun werk goed en met plezier kunnen uitvoeren. Dat is essentieel in het
aantrekken en behouden van personeel en breder om te zorgen voor een sector waar mensen
graag in willen werken. Concreet betekent dit dat zij moeten zorgen voor goed personeelsbeleid:
aantrekkelijke contracten en inzetbaarheid, begeleiden van starters en duurzame inzetbaarheid,
zorgen voor ontwikkelmogelijkheden, om er maar een paar te noemen. Uit de gesprekken
die wij voeren blijkt dat hier nog winst is te boeken en de keuzes erg verschillen
per bestuur en regio. Dat geldt overigens in brede zin ook voor de mate van kwaliteit
van de besturen. Daarom dienen wij een wetsvoorstel in om eisen aan strategisch personeelsbeleid
te kunnen stellen, waarin ook toezicht door de Inspectie van het Onderwijs wordt opgenomen.
Onze verwachtingen van besturen zijn hoog. De lat moet omhoog en we nemen daarin ook
de eisen aan rol van, kwaliteit en toetsing van bestuurders mee.
Leraren als belangrijkste schakel in kwaliteit van onderwijs
Uit nationaal en internationaal wetenschappelijk onderzoek blijkt dat leraren de belangrijkste
schakel zijn voor de kwaliteit van onderwijs.22 Zij maken in de klas het verschil voor kinderen. Het is interessant om daarbij te
kijken naar enkele factoren die worden onderscheiden in goed presterende stelsels:
hoog aanzien van het beroep, een sterke beroepsgroep met professionele standaarden,
hoge eisen aan leraren en selectieve toegang tot het beroep hangen daarbij samen.
De hoge status van het beroep, en de maatschappelijke waardering daarvan, maken het
mogelijk om ook hoge eisen te stellen: het is wat waard om leraar te worden. Ook worden
internationaal goed presterende stelsel gekenmerkt door een helder en eigentijds curriculum
van de lerarenopleidingen die naadloos aansluit op het curriculum op de scholen, opleiden
in de praktijk en begeleiding van starters en verdere professionalisering in een continue
ontwikkeling waar de inhoud centraal staat.
Veel van deze elementen zitten in de werkagenda en in deze brief. Te beginnen met
de waardering van het beroep, in financiële en maatschappelijke zin. Ook het werken
aan een beroepsbeeld en bijbehorend raamplan voor de lerarenopleidingen, het versterken
van het Samen Opleiden en Professionaliseren, het versterken van professionalisering
en verbeteren van de verbinding tussen het curriculum po, vo en mbo en de curricula
van de lerarenopleidingen, moet de kwaliteit van de (aspirant) leraren verder versterken.
Dat roept de vraag op of we nog meer stappen moeten zetten naar het verder verstevigen
van de opleidingen voor het beroep. Betekent dat dan ook verhoging van de eisen aan
de instroom op de lerarenopleidingen, en ook het niveau van de opleiding (bachelor
of master)? En wanneer zet je zo’n stap, wat is het absorptievermogen van een sector
in tijden van tekorten om tegelijkertijd de kwaliteit verder te verstevigen? En wat
vraagt de urgentie van de korte termijn en het perspectief van de lange termijn? Dat
zijn vragen waarover we graag verder het gesprek aangaan en keuzes in moeten maken.
Relatie kwantiteit en kwaliteit
Goede en voldoende leraren is het continu zoeken van een balans tussen kwaliteit en
kwantiteit, tussen het sturen op lesuren en bevoegdheden en de flexibiliteit van het
onderwijssysteem vergroten.
Voor het bevoegdhedenstelsel is de vraag hoe we dit kunnen optimaliseren zodat we
voor alle leerlingen voldoende bevoegde leraren hebben en we de kwaliteit van onderwijs
kunnen (blijven) waarborgen. Onze werkagenda is er ook op gericht dat het stelsel
beter kan inspelen op onderwijskundige en maatschappelijke ontwikkelingen. We lichten
twee concrete vraagstukken uit, waar dit dilemma bij tot uitdrukking komt.
Bevoegdheden zijn een belangrijk instrument om eisen te stellen aan de kwaliteit van
leraren. Tegelijkertijd is het breder kunnen inzetten van bekwame docenten voor vergelijkbare
vakken door beperkingen in het stelsel soms onmogelijk.23 In het vmbo worden we daarbij bovendien geconfronteerd met het feit dat het voor
veel beroepsvakken heel lastig is om mensen uit de praktijk met onmisbare ervaring
en kunde bevoegd in te zetten voor de klas. Als dit niet lukt haken goede mensen af,
en loopt het tekort verder op. Eerder is in het voorzittersverslag van de commissie
onderwijsbevoegdheden een schets van de knelpunten gegeven.24 De sector heeft in de werkagenda aangegeven met dit taaie vraagstuk aan de slag te
willen. We zullen daar tempo mee moeten maken. Dat debat voeren wij ook graag in uw
Kamer.
Zij-instroom
Ook in relatie tot zij-instroom in beroep speelt de vraag rondom borging kwaliteit
en bevoegdheid: wanneer kan iemand naast zijn opleiding ook zelfstandig als leraar
voor de klas? Voor het po en de algemene vakken in het vo geldt als randvoorwaarde
dat iemand een diploma heeft op minimaal hbo-niveau. Bij beginnende docenten is het
opleidingsniveau duidelijk. Bij ervaren krachten van buiten is dat soms minder duidelijk.
Zo kan iemand met een mbo-diploma en vele jaren werkervaring op hbo-niveau functioneren.
Het kunnen waarderen van opgedane ervaring past bij de ambitie van het kabinet om
leven lang ontwikkelen mogelijk te maken en daarbij mensen in hun loopbaan te ondersteunen
en te waarderen. Het vraagt verdieping of voor deze groep gevalideerd kan worden dat
zij een hbo denk- en werkniveau hebben. Daarmee bieden we mensen met een mbo-diploma
die door de jaren heen veel ervaring hebben opgedaan en zich verder ontwikkeld hebben
de mogelijkheid om aan te tonen dat zij over hbo-niveau beschikken. Wij werken dit
verder uit.
De organisatie van de school
Zoals hierboven al benoemd, kijken we ook op schoolniveau naar hoe we onderwijs vormgeven
en hoe we de leraar beter kunnen helpen. Al veel langer kijken steeds meer scholen
bijvoorbeeld naar andere manieren om het onderwijs te organiseren, veelal ingegeven
vanuit hun visie op kwaliteit van onderwijs. Bijvoorbeeld omdat zij verwachten op
die manier leerlingen beter te kunnen bieden wat zij nodig hebben, om het voor leraren
leuker en interessanter te maken omdat er meer wordt samengewerkt en meer taakdifferentiatie
mogelijk is.
Nu de tekorten oplopen, kijken meer scholen noodgedwongen naar andere manieren om
het onderwijs te organiseren om zo de kwaliteit zo goed mogelijk te borgen. Daarbij
lopen zij snel aan tegen een stelsel dat heel strikt is wat betreft regelgeving maar
ook in de uitwerking op de scholen, bijvoorbeeld ten aanzien van lesuren. Het klassieke
plaatje dat bij veel mensen in het hoofd zit en nog vaak praktijk in de scholen is,
is dat van een bevoegde leraar met een klas waar veel nog klassikaal les wordt gegeven.
Deze gedachten zijn echter ook verankerd in onze regelgeving en het toezicht daarop
en soms ook in ons bekostigingssysteem. Dit vraagt om een meer fundamentele discussie
over de dag en weekindeling en wat er nodig is om zowel dezelfde (of betere) kwalitatieve
onderwijsuitkomsten te krijgen en tegelijk kan bijdragen aan het terugdringen van
het lerarentekort. Het gaat hier expliciet niet alleen om het vinden van de bevoegde
leraar voor de klas, maar des te meer ook de ondersteuning daar omheen. Hoe kunnen
we tot snellere instroom in ondersteunde onderwijsrollen komen, zodat de leraar meer
ruimte ervaart en zich kan concentreren op het kerncurriculum. Op de langere termijn
zal dit verdere verankering binnen onze regelgeving vragen.
Andere dag- en weekindeling
In de G5 bieden we scholen de ruimte om het onderwijs via de regeling Andere dag-
en weekindeling, één dag in de week (22 uur per maand) anders in te richten. Bijvoorbeeld
met bekwame vakkrachten, die geen onderwijsbevoegdheid hebben. Dit betekent dat een
school op deze manier 20% minder bevoegde leraren nodig heeft. In de gesprekken die
met de steden en de inspectie zijn gevoerd blijkt dat dit scholen echt kan helpen.
Wanneer hier planmatig mee om wordt gegaan biedt het meer rust dan wanneer steeds
gaten gevuld moeten worden en continu noodmaatregelen genomen moeten worden. Daardoor
en ook door ervoor te zorgen dat de inzet van ander personeel onderdeel is van het
onderwijs, is de verwachting dat de kwaliteit van onderwijs kan worden geborgd. Tegelijkertijd
vraagt het organisatorisch veel van vooral schoolleiders, moet inhoudelijk duidelijk
zijn waar de lessen aan moeten voldoen en moeten scholen en ouders weten dat er ruimte
is voor deze oplossing.
Tegelijkertijd weten we dat de huidige regeling voor de andere dag- en weekindeling
voor een aantal scholen/ wijken niet voldoende is. Daar is meer maatwerk nodig en
een onorthodoxe aanpak van de gezamenlijke scholen en besturen in de wijk. Dit werken
we verder uit.
Digitalisering
Ook de ondersteuning van de mogelijkheden van techniek en digitalisering verdienen
verdere verdieping. Hoewel er steeds meer aandacht is voor digitalisering, heeft dit
nog niet geleid tot kwaliteitsverbetering.25 Het is denkbaar, zeker ook met de ervaringen die tijdens corona zijn opgedaan, dat
hier meer winst te behalen is. Komende jaren zetten we daarom met behulp van investeringen
van het Nationaal Groeifonds in op betere digitalisering van het onderwijs. Wij verwachten
dat digitalisering kan helpen taken van leraren te verlichten en tevens kwaliteit
van het onderwijs te verhogen, ook door juist tijd vrij te maken voor de activiteiten
waar het persoonlijk contact zo belangrijk is. Daarvoor is het nodig dat scholen vanuit
hun eigen onderwijskundige visie kiezen voor passende digitale leer- en hulpmiddelen,
werken aan de vaardigheden van docenten en de digitale infrastructuur op orde hebben.
Een risico is dat digitalisering een doel op zich kan worden en het dan niet leidt
tot kwaliteitsverbetering. Daarom is het belangrijk om de onderwijskundige doelen
en visie centraal te blijven stellen in de verdere verbetering van digitale hulpmiddelen
voor het onderwijs. In lijn met het coalitieakkoord geven we voor specifieke doelgroepen
ook uitwerking aan het concept van een digitale school.
Afrondend
In deze brief hebben we onze analyse, urgentie en inzet beschreven om samen met iedereen
in het onderwijs de aanpak van de tekorten te versnellen en te intensiveren. Wij realiseren
ons dat het lerarentekort een veelkoppig monster is, waar wij – hoe graag we dat ook
zouden willen – niet de ultieme oplossing voor in handen hebben. Juist daarom zijn
inspanningen nodig van iedereen die bij het onderwijs betrokken is: onderwijspersoneel,
werkgevers en opleiders. Wij proeven de bereidheid aan die zijde om hier gezamenlijk
aan te werken en daarbij ingewikkelde discussies niet uit de weg te gaan. Een stevige
aanpak vraagt immers inspanning van iedereen, maar ook concessies. De werkagenda die
wij recent hebben afgesloten met iedereen geeft hier nadrukkelijk uitdrukking aan.
Ook de komende periode is het van belang om de gezamenlijke trekkracht op dit onderwerp
niet te verliezen. Wij blijven daarover ook graag met uw Kamer in debat.
Laten we met elkaar samenwerken om het onderwijs telkens een stapje beter en aantrekkelijker
te maken. Dat is een belang van ons allemaal. Genoeg en goede leraren zijn de cruciale
sleutel voor onze kinderen en jongeren, onze samenleving en hun toekomst.
De Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs, A.D. Wiersma
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
R.H. Dijkgraaf
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
A.D. Wiersma, minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs -
Mede ondertekenaar
R.H. Dijkgraaf, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.