Brief regering : Stand van zaken over de moties en toezeggingen met betrekking tot cultuur: Herstel, vernieuwing en groei
32 820 Nieuwe visie cultuurbeleid
Nr. 469 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 14 juni 2022
Hierbij informeer ik uw Kamer in aanloop naar het Commissiedebat, over de hoofdlijnenbrief
en de herstelmaatregelen op 15 juni 2022, over de stand van zaken van een aantal moties
en toezeggingen met betrekking tot cultuur.
Ook zal ik kort ingaan op de stand van zaken rond de verlenging van de culturele basisinfrastructuur.
Op overige door uw Kamer ingediende moties en toezeggingen zal ik terugkomen in de
brief over mijn beleid voor de komende jaren, die uw Kamer na Prinsjesdag zal ontvangen.
1. Moties
Overleg met VNG en IPO over corona-gerelateerde financiële problemen van culturele
instellingen en makers.
Op 13 april jl. (Handelingen II 2021/22, nr. 72, Tweeminutendebat steunpakket voor
Culturele en Creatieve sector) is tijdens het tweeminutendebat over het steunpakket
voor de culturele en creatieve sector, de motie van het lid Wuite aangenomen. Hierin
wordt de regering verzocht in overleg te treden met VNG en IPO om te bespreken hoe
de gemeenten er zorg voor zullen dragen dat de culturele instellingen en makers die
afhankelijk zijn van gemeentelijke financiering niet ten gevolge van de corona-gerelateerde
financiële problemen de deuren moeten sluiten of werkzaamheden beëindigen1.
In het bestuurlijk overleg van 9 mei jl. heb ik gesproken met VNG en IPO over de besteding
van steunpakketmiddelen. Ik heb in dit gesprek benadrukt dat het van belang is dat
de uitgekeerde middelen ten goede komen aan de culturele sector en haar makers. VNG
en IPO geven aan dat zij beide dit belang onderschrijven. Door de provincies is, naast
de ontvangen steunpakketmiddelen, daarom extra geïnvesteerd vanuit provinciale middelen
om de culturele sector te steunen. Vanuit de VNG zijn gemeenten gestimuleerd om de
middelen aan cultuur te besteden. Uit informatie van de VNG blijkt dat gemeenten volop
bezig zijn om steunpakketmiddelen zo goed mogelijk lokaal te laten landen, maar dat
dit tijd vraagt.
VNG ondersteunt de oproep aan gemeenten om eventuele resterende middelen te besteden
aan cultuur voor herstel dan wel transitie en maakt dit concreet door ondersteuning
van gemeenten via bijvoorbeeld de Gids Corona, cultuur en gemeenten2 en webinars. Hiermee beschouw ik deze motie als afgedaan.
Verlenging Upstream-regelingen.
In het Wetgevingsoverleg van 22 november jl. (Kamerstuk 35 925 VIII, nr. 119) is de motie van het lid Kwint c.s. aangenomen met betrekking tot de continuering
van de regeling Upstream3. Zoals mijn ambtsvoorganger tijdens het debat heeft aangegeven, zag zij mogelijkheden
binnen de eigen begroting, maar nadrukkelijk voor een jaar. Inmiddels zijn de regelingen
van Upstream bij zowel het Stimuleringsfonds voor de Creatieve Industrie, als bij
het Fonds Podiumkunsten, verlengd voor één jaar. Per fonds is hiervoor een bedrag
van drie ton beschikbaar gesteld. Hiermee is ook de matchingsbijdrage vanuit SENA
veiliggesteld. Op dit moment verken ik of er mogelijkheden zijn voor het continueren
van beide regelingen. Ik zal hierover berichten in mijn brief na de zomer met uitwerking
coalitieakkoord voor de jaren 2023 en verder. Daarmee geef ik invulling aan de motie
(Kamerstuk 35 925 VIII, nr. 81) van het Kamerlid Kwint.
Samenwerking CODART.
In het Wetgevingsoverleg van 23 november 2020 ((Kamerstuk 35 570 VIII, nr. 147) is de motie van het lid Geluk-Poortvliet aangenomen met betrekking tot het verkennen
van een terugvalmogelijkheid voor de subsidie voor CODART4. Naar aanleiding van deze motie is mijn ambtsvoorganger het gesprek aangegaan met
het RKD en CODART. Uiteindelijk is besloten om per 1 januari 2022 de subsidie aan
CODART via een andere instelling in de Erfgoedwet, namelijk het Rijksmuseum, te laten
lopen. Ik verwacht hiermee aan de motie te hebben voldaan.
Multipliereffecten en pay-offeffecten van de culturele en creatieve sector.
In het begrotingsdebat van 11 november 2021 is de motie van de leden Gündoğan en Ploumen
aangenomen (Handelingen II 2021/22, nr. 6, item 8) betreffende het doen van onderzoek naar de multipliereffecten van de culturele en
creatieve sector op innovatie en economische vooruitgang en naar de pay-offeffecten
van investeringen in de culturele en creatieve sector op de uitgaven in de zorgsector5.
De motie stelt in de overweging «dat de culturele en creatieve sector bijdraagt aan
breed-maatschappelijke vraagstukken». Ik ben het hier zeer mee eens. Deze benadering
sluit ook aan bij het coalitieakkoord (Bijlage bij Kamerstuk 35 788, nr. 77) waarin staat om de culturele en creatieve sector te betrekken bij grote maatschappelijke
opgaven. Het is ook duidelijk dat op dit gebied nog veel onderzoek nodig is om deze
bijdrage goed te kunnen begrijpen en waar mogelijk te kwantificeren.
De formulering en de reikwijdte van de onderzoeksopdracht in de motie is breed. Ik
heb ook kennis genomen van de kennisagenda van de Kamer zelf in het kader het thema
«Groeipotentie culturele en creatieve sector», met onderzoeksvragen die een gedeeltelijk
overlap vertonen met de vragen uit de motie. Daarom is het nodig een haalbare afbakening
te maken zodat het onderzoek van de Kamer en het onderzoek dat uit de motie voortkomt,
elkaar kunnen aanvullen.
Op basis van al het voorgaande zal ik de motie als volgt uitvoeren:
– Ik zal een onderzoeksbureau vragen om op basis van bestaand onderzoek te rapporteren
over de veronderstelde effecten en de wetenschappelijke onderbouwing van deze effecten.
Wat weten we zeker, wat is aannemelijk en wat is nog niet bekend.
– Het bureau zal worden gevraagd, op basis van al bekend wetenschappelijk onderzoek,
te inventariseren wat er bekend is over de economische effecten, de effecten op gezondheid
en welzijn en de bijdrage van ontwerpend onderzoek op innovatie en maatschappelijke
opgaven te onderzoeken.
– Hiermee sluit ik zoveel mogelijk aan bij de aspecten die in de motie genoemd worden.
– Het bureau kan gebruik maken van inbreng van specialisten, zoals academische onderzoekers
of kennisinstituten.
– Het resultaat is een toegankelijke staalkaart van onze kennis op dit moment die ik
mee kan nemen in de beleidsvorming en -uitvoering.
– Het onderzoek voer ik in samenwerking met de Ministeries van EZK en VWS uit.
Ik verwacht dit rapport eind van dit jaar naar de Kamer te kunnen sturen.
2. Toezeggingen
Daarnaast informeer ik u graag over de voortgang van een aantal toezeggingen voortkomend
uit het commissiedebat van 10 maart 2022 (Kamerstukken 32 820 en 35 420, nr. 464) over het steunpakket voor de culturele en creatieve sector, de garantieregeling
evenementen en de evaluatie van de fieldlabs.
Ik heb tijdens dit debat toegezegd om nader in te gaan op de verankering van de waardering
van cultuur als basisvoorwaarde in de wetgeving. Tevens heb ik toegezegd u per brief
te informeren over de gemaakte afspraken met de VVTP en Taskforce over de doorbetaling
van zzp’ers, de beleidsreactie bij de evaluatie van de fieldlabs en de uitvoering
van de motie van het lid Wuite inzake fieldlabs en bestuurlijke afspraken6 en over de ophoging van het budget van de suppletieregeling.
Verankering waardering van cultuur
Tijdens het debat is vanuit verschillende gezichtspunten aandacht gevraagd voor de
waardering voor de culturele sector. Daarbij is ook aan de orde gekomen of die waardering
wettelijk voldoende is verankerd: biedt de huidige wetgeving – de Wet op het specifiek
cultuurbeleid – een manier om waardering uit te spreken voor cultuur als essentiële
basisbehoefte of is de wet vooral een subsidie-instrument?
Het antwoord op die vraag is dat die waardering al in de wet besloten ligt. Zoals
is opgemerkt in de memorie van toelichting, vormt de wet de zorgvuldige afronding
van een jarenlange discussie over de eigen hoedanigheden van het cultuurbeleid en
de wenselijkheid van zelfstandige cultuurwetgeving. Deze discussie werd gevoerd in
een periode dat subsidiëring van culturele instellingen en initiatieven voordien slechts
plaatsvond op basis dan de begrotingswetgeving en ministeriële beschikkingen (Kamerstuk
20 987, nr. 3). De Wet op het specifiek cultuurbeleid veranderde dat.
De Wet op het specifiek cultuurbeleid gaat overwegend over de bevoegdheid tot de verstrekking
van financiële middelen voor cultuuruitingen. Die bevoegdheid is evenwel niet los
te zien van de algemene taak waarmee de bewindspersoon voor cultuur op grond van artikel
2 van de wet is belast: het scheppen van voorwaarden voor het in stand houden, ontwikkelen,
sociaal en geografisch spreiden of anderszins verbreiden van cultuuruitingen. Deze
wettelijke opdracht is ingegeven vanuit de algemene doelstelling een breed, pluriform
en toegankelijk kunst- en cultuuraanbod te waarborgen. Op zichzelf vormt dit dus al
een erkenning van het belang van een bloeiende en sterke culturele sector en cultuur.
Los hiervan is het natuurlijk aan ons allen om de erkenning van de waarde van kunst
en cultuur steeds opnieuw vorm te geven. Ik wil mij hier de komende tijd 100% voor
inzetten.
Afspraken doorbetaling zzp’ers
Op 22 december 2021 heeft mijn ambtsvoorganger gesproken met de Nederlandse Associatie
voor Podiumkunsten (NAPK) en de Vereniging Vrije Theaterproducenten (VVTP). Daar is
afgesproken dat met de middelen uit de steunpakketten, zelfstandigen zo volledig mogelijk
worden doorbetaald.
De VVTP hanteert als uitgangspunt dat bij compensatie volgens de regeling zzp'ers
100% zullen worden doorbetaald. Ook de NAPK heeft goede afspraken gemaakt over doorbetaling
van zzp'ers met behulp van de steun.
Beide partijen hebben deze afspraken schriftelijk vastgelegd en aan hun achterban
gecommuniceerd. Zo heeft de VVTP in februari het door hen opgestelde document betreffende
de compensatieregelingen 2 en 3 op hun website geplaatst, waarbij nogmaals uitdrukkelijk
wordt ingegaan op de plicht tot doorbetalen van zzp’ers en leveranciers7. Ook de NAPK heeft een soortgelijk document opgesteld en met haar leden gedeeld.
Ik heb tevens met de Taskforce Cultuur gesproken. In dat gesprek is door de Taskforce
bevestigd dat alle aangesloten partijen zich hebben gecommitteerd aan de doorbetaling
van de suppletiesteun aan zzp'ers. De uitvoering hiervan is eveneens gecommuniceerd
via onder meer nieuwsbrief 7 en dit is in januari op de website geplaatst8. Al met al constateer ik dat alle partijen de verplichtingen op dit punt zeer serieus
nemen en heb ik ook vertrouwen dat de afspraken zullen worden nageleefd.
Met de kabinetsreactie op de evaluatie van de Fieldlab Evenementen, die mede namens
mij, door mijn collega van EZK op korte termijn aan u wordt toegezonden en de beantwoording
inzake de bestuurlijke afspraken in deze brief, geef ik invulling aan de hierboven
genoemde toezeggingen en aan de motie van het lid Wuite.
Ophoging budget derde ronde suppletieregeling
Ik heb u eerder gemeld dat ik tegemoet zal komen aan de overvraag betreffende de derde
ronde van de suppletieregeling. Hiervoor is naast de eerder door mij ter beschikking
gestelde 37,5 miljoen euro, voor deze periode een bedrag 41,7 miljoen toegevoegd aan
het beschikbare budget. Voor de compensatieregelingen is daarmee het totale bedrag
dat in het vierde en vijfde steunpakket beschikbaar is gekomen voor de suppletieregelingen,
opgelopen tot 168,2 miljoen euro.
Met betrekking tot de vierde ronde van de suppletieregeling is er geen sprake van
overvraag. Hierdoor hoeft het Fonds Podiumkunsten geen aanvragen af te wijzen wegens
onvoldoende budget. Alle gehonoreerde producenten kunnen hierdoor de eerder genoemde
afspraken met betrekking tot doorbetaling volledig nakomen.
3. Reactie op brief VNPF inzake Hoofdlijnenbrief cultuur
U heeft mij per brief9 verzocht te reageren op de brief die de Vereniging Nederlandse Poppodia en Festivals
(hierna VNPF) heeft gestuurd, naar aanleiding van mijn hoofdlijnenbrief cultuur 2022
«Herstel, vernieuwing en groei» (Kamerstuk 32 820, nr. 467).
In algemene zin kan ik aangeven dat ik, net als de VNPF, raakvlakken en aanknopingspunten
zie tussen de thema’s genoemd in mijn brief zoals impuls jongerencultuur, makers en
arbeidsmarkt en de aandachtspunten van de VNPF. De gesprekken over de uitwerking van
de verschillende thema’s vinden op dit moment plaats met onder andere de fondsen en
de andere overheden. Tevens vinden gesprekken plaats met de popsector. De door de
VNPF genoemde aandachtspunten en de door hen gestelde vragen worden meegenomen in
deze gesprekken en de verdere uitwerking.
4. Stand van zaken verlenging culturele basisinfrastructuur
Op 31 maart jl. heeft de Raad voor Cultuur het advies «Beweging in het bestel»10 uitgebracht. Daarin gaat de raad in op de mogelijke verlenging van de culturele basisinfrastructuur.
Aanvankelijk gingen er veel stemmen op voor verlenging om zo rust en ruimte te bieden.
In gesprekken die ik heb gevoerd komen ook andere overwegingen naar voren. Ik wil
ook die overwegingen zorgvuldig betrekken bij het uiteindelijke besluit, om een afgewogen
keuze te kunnen maken.
Ik vind het bovendien belangrijk dit besluit goed af te stemmen met mijn medebestuurders
en vertegenwoordigers van het culturele veld. Ook mede in verband met de gemeentelijke
verkiezingen is hier meer tijd voor nodig. Ik kom hier in de zomer op terug.
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, G. Uslu
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
G. Uslu, staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap