Brief regering : Advies Zorginstituut Nederland over de toegang tot geriatrische revalidatiezorg en aanspraak conform Besluit zorgverzekering
29 689 Herziening Zorgstelsel
Nr. 1147
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 2 juni 2022
Sinds 1 januari 2013 is de geriatrische revalidatiezorg (grz) overgeheveld van de
Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) naar de Zorgverzekeringswet (Zvw). In
het Besluit zorgverzekering (Bzv) is een aparte aanspraak opgenomen voor grz, artikel
2.5c. De bepaling somt een aantal voorwaarden op waaraan de zorg moet voldoen om als
grz gekwalificeerd te kunnen worden. Zo moet minimaal een week voorafgaand aan de
zorg intramurale medisch-specialistische zorg hebben plaatsgevonden en moet de zorg
bij aanvang intramuraal geleverd worden. Samen met het Zorginstituut Nederland (Zorginstituut)
heb ik onderzocht of deze voorwaarden en daarmee artikel 2.5c met de nadere uitwerking
van de aanspraak op grz kan komen te vervallen.
Met deze brief informeer ik u over het advies van het Zorginstituut en over het vervolgproces.
In lijn met het advies vind ik het wenselijk dat ook de specialist ouderengeneeskunde
vanuit de thuissituatie de indicatie kan stellen voor grz, waarbij de noodzaak tot
voorafgaand ziekenhuisverblijf komt te vervallen voor patiënten bij wie sprake is
van een acuut opgetreden aandoening.
Aanspraak grz op grond van de Zvw
Voor het onderbrengen van deze vorm van zorg onder de Zvw was het belangrijk om de
grz aan bepaalde voorwaarden te verbinden, zodat de zorg beter aansloot op de ziekenhuiszorg
en de omvang van deze zorg kon worden beheerst. Daarnaast was een wettelijke basis
nodig omdat de specialist ouderengeneeskunde in 2013 nog niet onder de Zvw viel.
Sinds 2013 zijn er een aantal ontwikkelingen geweest. Zo heeft de specialist ouderengeneeskunde
sinds 1 januari 2020 een vaste plek verworven binnen de Zvw. Hun beroepsvereniging
Verenso heeft de afgelopen jaren zorgmodules, zorgpaden en triage-instrumenten voor
de grz (verder) ontwikkeld. De indicatie voor grz wordt altijd vastgesteld via het
geriatrisch assessment, die sinds de overheveling van de specialist ouderengeneeskunde
naar de Zvw vanuit de eerste lijn kan worden ingezet. De uitwerking in artikel 2.5c
Bzv moet opnieuw worden bezien in het licht van deze en toekomstige ontwikkelingen.
De gestelde ambities van veldpartijen van (ambulante) grz zijn het kunnen opvangen
van de toename in de populatie van kwetsbare ouderen en de grz zoveel als mogelijk
in of vanuit de eigen omgeving van de revalidant aanbieden, gericht op het einddoel
van functioneren in de thuissituatie.
Advies Zorginstituut
Op 25 februari 2021 heeft het Ministerie van VWS advies gevraagd aan het Zorginstituut
over de formele en zorginhoudelijke toegang tot de grz en de vraag of artikel 2.5c
Bzv kan komen te vervallen. Op 25 november 2021 heb ik dit advies ontvangen1. Het Zorginstituut concludeert dat de beroepsgroep(en) in hun zorginhoudelijke documenten
voldoende uitwerking hebben gegeven om inhoud te geven aan de grz als te verzekeren
prestatie. Het Zorginstituut concludeert dat een formele regeling van de grz binnen het Bzv niet nodig is om gepast grz te leveren aan de
individuele verzekerde onder de Zvw. Het Zorginstituut stelt wel dat het belangrijk
is dat de beroepsgroep in de praktijk kan experimenteren met directe ambulante grz
om inzicht te krijgen in de organisatorische randvoorwaarden voor veilige en verantwoorde
grz in de thuissituatie.
In formele zin ziet het Zorginstituut aanspraak artikel 2.5c als een doublure. Nu
de specialist ouderengeneeskunde als behandelaar volledig een plek heeft onder de
Zvw, heeft artikel 2.5c Bzv uit dat oogpunt geen toegevoegde waarde meer. Binnen de
grz gaat het vooral om multidisciplinaire zorg, met vormen van geneeskundige zorg
binnen de Zvw die alle een eigen artikel kennen binnen het Bzv. Het Zorginstituut
oordeelt dat de grz, evenals de medisch-specialistische revalidatiezorg, een geïntegreerde
multidisciplinaire zorgvorm is en verbindt daaraan de conclusie dat de vergoedingsmaxima
en -beperkingen voor paramedische zorg uit artikel 2.6 Bzv (zoals het maximale aantal
behandeluren per kalenderjaar voor de diëtetiek en het niet vergoeden van de eerste
20 zittingen fysio- en oefentherapie) niet van toepassing moeten zijn.
Het Zorginstituut licht toe dat op grond van artikel 2.5c Bzv een bepaalde groep Wlz-cliënten
(kort gezegd: de cliënten die een extramurale leveringsvorm hebben) grz krijgt op
grond van de Zvw. Als artikel 2.5c Bzv vervalt, dan kan aan deze groep Wlz-cliënten
geen grz meer worden geleverd op grond van de Zvw. De grz wordt dan aan alle Wlz-cliënten
geleverd op basis van de Wlz. Het Zorginstituut concludeert dat dit past in een systeem
waarbinnen domeingrenzen helder getrokken worden. Een Wlz-cliënt die aangewezen is
op grz zou die dan ook adequaat onder de Wlz moeten kunnen krijgen.
Vervolg
Ik vind het belangrijk dat tijdig de juiste zorg ingezet kan worden. In lijn hiermee
vind ik het wenselijk dat ook de specialist ouderengeneeskunde vanuit de thuissituatie
de indicatie kan stellen voor grz, waarbij de noodzaak tot voorafgaand ziekenhuisverblijf
komt te vervallen voor patiënten bij wie sprake is van een acuut opgetreden aandoening,
die, evenzo acuut, leidt tot stoornissen in de mobiliteit en/of achteruitgang in de
zelfredzaamheid. Daarnaast onderschrijf ik dat het wenselijk kan zijn om individueel
vast te stellen of verblijf medisch noodzakelijk is en dat dit een zorginhoudelijke
afweging kan zijn op basis van de zorgvraag en de context van de betrokken patiënt.
In de huidige praktijk is het al mogelijk om intramurale grz via het geriatrisch assessment
vanuit de thuissituatie te indiceren. Daarnaast is ook mogelijk om na intramurale
opname de grz ambulant voort te zetten. De zorglevering van ambulante grz komt echter
nog beperkt van de grond. In het kader van passende zorg vind ik het wenselijk dat
veldpartijen in samenwerking met het Zorginstituut, de Nederlandse Zorgautoriteit
(NZa) en VWS inzetten op de doorontwikkeling van ambulante grz, zodat deze zorg voor
kwetsbare groepen wordt verbeterd.
Zo is het belangrijk dat veldpartijen ervaringen op doen met een passender aanbod
binnen de grz voor specifieke patiëntengroepen, (kwaliteits)informatie ophalen, doelmatigheid
en bekostiging onderzoeken en de randvoorwaarden verder vormgeven. Hierbij dient aandacht
te zijn voor het versterken van regionale samenwerking, vanuit een samenhangend netwerk
van zorgprofessionals in de grz, eerste lijn en het ziekenhuis. Ook voor zorgverzekeraars
is het belangrijk dat grz in de praktijk goed onderscheiden kan worden van andere
vormen van zorg zoals eenvoudige(r) herstelzorg (geleverd vanuit de huisarts en paramedische
zorg), het eerstelijnsverblijf (elv) en de geneeskundige zorg voor specifieke patiëntengroepen
(gzsp).
Via de Beleidsregel Innovatie voor kleinschalige experimenten van de NZa kan met de
zorglevering en de bekostiging van de ambulante grz geëxperimenteerd worden.2 Zorgverzekeraars Nederland heeft mij laten weten dat zorgverzekeraars open staan
voor het maken van kleinschalige afspraken over ambulante grz. Hierdoor ontstaat er
een goed beeld van het zorgaanbod waar passende bekostiging voor kan worden ontwikkeld.
Ik zal ZonMw vragen om vanuit het programma Beter Thuis3, welke dient ten behoeve van de kwaliteitsontwikkeling elv, grz en gzsp, ondersteuning
te bieden. Parallel aan de experimenten voor de doorontwikkeling van ambulante grz
zal ik de verdere verkenning en het besluit over het laten vervallen van aanspraak
artikel 2.5c Bzv voortzetten. Met de genoemde experimenten ambulante grz zal de stap
naar directe inzet ambulante grz in de toekomst makkelijker te maken zijn. Ik zal
uw kamer hierover nader informeren. Ik blijf graag met het Zorginstituut, NZa, ZonMw
en veldpartijen zoals ActiZ, Verenso en Zorgverzekeraars Nederland in gesprek over
de ontwikkelingen en de nadere vormgeving en monitoring van de experimenten ambulante
grz.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
E.J. Kuipers
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
E.J. Kuipers, minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport