Brief regering : Verdrag inzake luchtdiensten tussen het Koninkrijk der Nederlanden, ten behoeve van Curaçao, en IJsland; Brussel, 20 september 2021
36 116 (R2169) Verdrag inzake luchtdiensten tussen het Koninkrijk der Nederlanden, ten behoeve van Curaçao, en IJsland; Brussel, 20 september 2021
A/ Nr. 1 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN
Ter griffie van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen op
27 mei 2022.
De wens dat het verdrag aan de uitdrukkelijke goedkeuring van de Staten-Generaal wordt
onderworpen kan door of namens een van de Kamers of door ten minste vijftien leden
van de Eerste Kamer dan wel dertig leden van de Tweede Kamer of door de Gevolmachtigde
Minister van Curaçao te kennen worden gegeven uiterlijk op 26 juni 2022.
Aan de Voorzitters van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 20 mei 2022
Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, eerste en derde lid, en artikel 5, eerste
en tweede lid, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen, de Raad van
State van het Koninkrijk gehoord, heb ik de eer u hierbij ter stilzwijgende goedkeuring
over te leggen het op 20 september 2021 te Brussel tot stand gekomen Verdrag inzake
luchtdiensten tussen het Koninkrijk der Nederlanden, ten behoeve van Curaçao, en IJsland
(Trb. 2021, nr. 125).
Een toelichtende nota bij het verdrag treft u eveneens hierbij aan.
De goedkeuring wordt voor Curaçao gevraagd.
Aan de Gouverneur van Curaçao is verzocht hogergenoemde stukken op 27 mei 2022 over
te leggen aan de Staten van Curaçao.
De Gevolmachtigde Minister van Curaçao is van deze overlegging in kennis gesteld.
De Minister van Buitenlandse Zaken, W.B. Hoekstra
TOELICHTENDE NOTA
I. Inleiding
De luchtvaartrelatie tussen Curaçao en IJsland wordt op dit moment geregeld in de
op 22 maart 1950 te 's-Gravenhage tot stand gekomen Overeenkomst tussen de regering
van het Koninkrijk der Nederlanden en de regering van de Republiek IJsland betreffende
luchtvervoer (hierna: de Overeenkomst), die op diezelfde datum voor het gehele Koninkrijk
in werking is getreden (Stb. 1950, nr. 526). Onderhandelingen die plaatsvonden tijdens de ICAO Air Services Negotiations (ICAN)
op 12 december 2013 te Durban, Zuid-Afrika, hebben geleid tot een nieuw Verdrag inzake
luchtdiensten tussen het Koninkrijk der Nederlanden, ten behoeve van Curaçao, en IJsland
(met Bijlagen) (hierna: het Verdrag), dat ingevolge artikel 24, tweede lid, bij inwerkingtreding,
in de relatie tussen Curaçao en IJsland, de Overeenkomst zal vervangen. De Overeenkomst
blijft van kracht in de relaties tussen het Europese en het Caribische deel van Nederland
(de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba), Aruba en Sint Maarten en IJsland.
Het Verdrag strekt ertoe de luchtvaartverbindingen tussen Curaçao en IJsland te regelen
en valt vanwege de liberale inhoud in de categorie «Open Skies», waarin wordt voorzien
in een zo groot mogelijke operationele en commerciële vrijheid voor de luchtvaartmaatschappijen.
Het Verdrag legt de voorwaarden vast waaronder luchtvaartmaatschappijen van beide
landen luchtdiensten kunnen instellen en exploiteren van, naar en via hun onderscheiden
grondgebieden.
Het Verdrag betreft verplichtingen tussen staten, maar bevat naar het oordeel van
de regering een ieder verbindende bepalingen in de zin van de artikelen 93 en 94 Grondwet
die aan de door IJsland aangewezen luchtvaartmaatschappijen rechtstreeks rechten toekennen.
Het betreft artikel 3, tweede lid, aanhef, onder a en c (aanwijzing en verlening van
vergunningen) in combinatie met het recht van Curaçao als vervat in artikel 4, eerste
lid, aanhef, onder a en c (intrekking of opschorting van vergunningen), artikel 3,
derde lid (beginnen met exploitatie na verlening van vergunning) en de te exploiteren
routes onder 1 en 2 en punt 3 vervat in Bijlage I en bij het Verdrag.
Verder worden aan de door de respectieve partijen aangewezen luchtvaartmaatschappijen
rechtstreeks rechten toegekend of plichten opgelegd, in de bepalingen met betrekking
tot commerciële activiteiten (artikel 5, eerste tot en met derde lid en vijfde tot
en met achtste lid), eerlijke concurrentie (artikel 7, eerste en tweede lid), tarieven
(artikel 8, eerste lid), douanerechten (artikel 9, eerste tot en met vierde lid),
belastingheffing (artikel 10, eerste tot en met derde lid), overmaking van gelden
(artikel 11), toepassing van wetten (artikel 12, eerste, tweede en vierde lid), goedkeuring
van schema’s (artikel 15, eerste lid) en het regime voor de uitvoering van niet-geregelde
vluchten/chartervluchten vastgelegd in Bijlage II en de specifieke bepalingen voor
intermodale diensten vastgelegd in Bijlage III.
II. Artikelsgewijze toelichting
Artikel 1 (Begripsomschrijvingen)
Artikel 1 bevat omschrijvingen van enkele in het Verdrag voorkomende, voor luchtvaartverdragen
gebruikelijke, begrippen.
Artikel 2 (Verlening van rechten)
In artikel 2 worden de rechten aangegeven die in het kader van het Verdrag worden
verleend, te weten het recht van overvlucht en technische landing, en de andere in
het Verdrag vastgelegde rechten. De rechten vallen alleen toe aan een luchtvaartmaatschappij
wanneer die overeenkomstig artikel 3 is aangewezen door de eigen staat en voldoet
aan de voorwaarden van artikel 3.
Artikel 3 (Aanwijzing en verlening van vergunningen) en artikel 4 (Intrekking of opschorting
van vergunningen)
Voor het exploiteren van de overeengekomen luchtdiensten wordt in artikel 3 de aanwijzing
van één of meerdere luchtvaartmaatschappij(en) geregeld. Ook wordt bepaald onder welke
voorwaarden de benodigde exploitatievergunningen worden verleend. Artikel 4 geeft
de luchtvaartautoriteiten van elke partij het recht om de aan de door de andere partij
aangewezen luchtvaartmaatschappij(en) verstrekte exploitatie- of technische vergunningen
te weigeren, in te trekken, op te schorten, te beperken of daaraan voorwaarden te
verbinden.
Artikel 5 (Commerciële activiteiten)
Artikel 5 biedt de aangewezen luchtvaartmaatschappij(en) van elk van de partijen de
mogelijkheid om op het grondgebied van de andere partij commerciële activiteiten uit
te voeren in overeenstemming met de wet- en regelgeving van de andere partij. Zo biedt
het artikel de aangewezen luchtvaartmaatschappij(en) de mogelijkheid om op het grondgebied
van de andere partij kantoren te openen bestemd voor verkoop en promotie van luchtdiensten,
gespecialiseerd personeel te zenden naar en te doen verblijven op het grondgebied
van de andere partij in overeenstemming met de wet- en regelgeving van de andere partij.
Het vijfde lid staat de aangewezen luchtvaartmaatschappijen het recht hebben op het
grondgebied van de andere partij zelf haar gronddiensten te verrichten («self-handling»)
of, naar keuze, voor al deze diensten of een deel daarvan een keuze te maken uit concurrerende
agenten. Het achtste lid staat de aangewezen luchtvaartmaatschappijen toe onder voorwaarden
samenwerkingsregelen op het gebied van de verkoop aan te gaan, zoals vast af te nemen
plaatsen, code-sharing, joint ventures of leaseregelingen met een luchtvaartmaatschappij
van elk van de partijen en onder voorwaarden met een luchtvaartmaatschappij van een
derde staat.
Artikel 6 (Gebruikersheffingen)
In artikel 6 zijn partijen overeengekomen dat de gebruikersheffingen die worden opgelegd
voor het gebruik van de luchthavens en de luchtvaartfaciliteiten rechtvaardig, redelijk
en niet discriminatoir moeten zijn, op basis van gelijkheid worden verdeeld over de
verschillende categorieën gebruikers en niet hoger mogen zijn dan de heffingen die
gelden voor de eigen luchtvaartmaatschappijen voor vergelijkbare internationale diensten.
Artikel 7 (Eerlijke concurrentie)
Artikel 7 bepaalt dat de aangewezen luchtvaartmaatschappijen op een eerlijke en gelijke
wijze moeten concurreren op de in het Verdrag overeengekomen internationale luchtdiensten.
Verder bepaalt het derde lid van dit artikel dat er geen eenzijdige beperkingen opgelegd
mogen worden ten aanzien van capaciteit, frequentie of verkeer van internationale
luchtdiensten. Het vierde lid geeft aan welke handelwijzen van luchtvaartmaatschappijen
beschouwd kunnen worden als mogelijk oneerlijke concurrentiepraktijken.
Artikel 8 (Tarieven)
Artikel 8 bepaalt onder welke voorwaarden de aangewezen luchtvaartmaatschappijen de
tarieven zelfstandig kunnen vaststellen en onder welke voorwaarden de partijen kunnen
interveniëren. Op tarieven geheven door de aangewezen luchtvaartmaatschappijen van
Curaçao voor vervoer binnen de Europese Economische Ruimte is de op 2 mei 1992 te
Oporto tot stand gekomen Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (Trb. 1992, nr. 132) van toepassing.
Artikel 9 (Douanerechten)
Artikel 9 bevat een bepaling over vrijstelling van importbeperkingen, douanerechten,
accijnzen, inspectiekosten en andere nationale rechten en lasten die elk van de partijen,
op basis van wederkerigheid, kan verlenen aan de aangewezen luchtvaartmaatschappij(en)
van de andere partij voor zover dat is toegestaan door haar nationale wetgeving. Dit
artikel bepaalt dat luchtvaartuigen van de aangewezen luchtvaartmaatschappijen die
op de internationale routes onder het Verdrag opereren, alsmede de in het artikel
opgesomde goederen, vrijgesteld zijn van heffingen en belastingen, met inbegrip van
douaneheffingen en inspectiekosten die elk van de partijen kan verlenen aan de aangewezen
luchtvaartmaatschappijen van de andere partij, op voorwaarde dat de in het artikel
opgesomde goederen aan boord van het luchtvaartuig blijven of onder toezicht van de
douane blijven totdat zij weer worden uitgevoerd of overeenkomstig de douanevoorschriften
een andere bestemming hebben gekregen. Het vijfde lid bepaalt dat overeenkomstig EU-regelgeving
IJsland in de toekomst een belasting op brandstof kan opleggen tussen een punt op
het grondgebied van IJsland en het grondgebied van een andere lidstaat van de Europese
Unie of een lidstaat van de Europese Economische Ruimte of een lidstaat van de Europese
Vrijhandelsassociatie.
Artikel 10 (Belastingheffing)
Artikel 10 bepaalt dat winsten of inkomsten uit de exploitatie van luchtvaartuigen
in het internationaal verkeer die door aangewezen luchtvaartmaatschappijen van een
partij worden behaald, zijn vrijgesteld van belastingheffing door de andere partij,
tenzij een verdrag inzake het vermijden van dubbele belasting met betrekking tot belastingen
naar het inkomen tussen partijen anders bepaalt.
Artikel 11 (Overmaking van gelden)
Op grond van artikel 11 hebben de aangewezen luchtvaartmaatschappijen het recht om
inkomsten uit de verkoop van luchtdiensten en daarmee samenhangende activiteiten om
te wisselen en naar hun land over te maken.
Artikel 12 (Toepassing van wetten)
In artikel 12 wordt bepaald dat bij het vliegen met en de exploitatie van de luchtvaartuigen
van de door de ene partij aangewezen luchtvaartmaatschappij dient te worden voldaan
aan wet- en regelgeving van de andere partij ten aanzien van de binnenkomst op, het
verblijf binnen of het vertrek uit het grondgebied van deze partij. Dit geldt ook
voor passagiers, bemanning, vracht en post.
Artikel 13 (Veiligheid) en artikel 14 (Beveiliging van de luchtvaart)
In het eerste lid van artikel 13 wordt bepaald dat bewijzen van luchtwaardigheid,
bewijzen van bevoegdheid en vergunningen uitgereikt of geldig verklaard in overeenstemming
met de wetten en regelgeving van de ene partij, en die nog niet verlopen zijn, zullen
worden erkend als geldig door de andere partij, mits deze voldoen aan de minimale
eisen van het op 7 december 1944 te Chicago tot stand gekomen Verdrag inzake de internationale
burgerluchtvaart (Stb. 1947, nr. 165 en Trb. 1959, nr. 45) (Verdrag van Chicago). Verder zijn de bepalingen over de veiligheid en beveiliging
van de luchtvaart neergelegd in de leden 2 tot en met 8 van artikel 13 en in artikel 14.
Hierin zijn een procedure en een aanpak (inclusief de zogenaamde platforminspecties)
geregeld indien Curaçao of IJsland twijfels heeft over de wijze waarop de veiligheids-
en beveiligingsstandaard door de andere partij wordt nageleefd en gecontroleerd. Bij
gerede twijfel kunnen consultaties plaatsvinden. Indien maatregelen uitblijven, bieden
artikel 13, vijfde lid, en artikel 14, zevende lid, de mogelijkheid om de vluchtuitvoering
door de luchtvaartmaatschappijen van en naar elkaars grondgebied te weigeren, dan
wel de vergunningen in te trekken, te beperken, op te schorten of hieraan voorwaarden
te verbinden, dan wel de vergunning op te schorten of daarvan af te wijken. Verder
wordt verwezen naar de door de Internationale Organisatie voor de Burgerluchtvaart
(ICAO) vastgestelde veiligheids- en beveiligingsstandaarden, die voor zover van toepassing
bij de wederzijdse luchtvaartbetrekkingen tussen Curaçao en IJsland in acht moeten
worden genomen.
Artikel 15 (Goedkeuring van schema’s)
Artikel 15 bepaalt dat de aangewezen luchtvaartmaatschappijen tenminste 45 dagen voorafgaand
aan de exploitatie van de overeengekomen diensten, de vluchtschema’s of eventuele
wijzigingen daarvan ter goedkeuring kunnen indienen bij de luchtvaartautoriteiten
van de andere partij. Voor extra vluchten buiten de goedgekeurde dienstregeling dient
de aangewezen luchtvaartmaatschappij binnen een termijn van tenminste 15 dagen vooraf
toestemming te vragen aan de luchtvaartautoriteiten van de andere partij.
Artikel 16 (Statistieken)
Op verzoek dienen de luchtvaartautoriteiten van de partijen elkaar van periodieke
of andere statistische gegevens te voorzien.
Artikelen 17–24 (Procedurele bepalingen)
De artikelen 17 tot en met 24 bevatten louter procedurele standaardbepalingen met
betrekking tot overleg (artikel 17), regeling van geschillen (artikel 18), wijziging
(artikel 19), multilaterale verdragen (artikel 20), beëindiging (artikel 21), registratie
bij de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie (artikel 22), territoriale toepassing
(artikel 23) en inwerkingtreding (artikel 24). Zoals in de inleiding van deze toelichtende
nota vermeld bepaalt artikel 24, tweede lid, dat bij inwerkingtreding van het Verdrag
de Overeenkomst, in de relatie tussen Curaçao en IJsland, wordt vervangen. In de relaties
tussen het Europese en het Caribische deel van Nederland (de openbare lichamen Bonaire,
Sint Eustatius en Saba), Aruba en Sint Maarten en IJsland blijft de Overeenkomst van
kracht.
III. Bijlagen
De Bijlagen bij het Verdrag vormen een integrerend onderdeel van het Verdrag.
Bijlage I bij het Verdrag bevat in de punten 1 en 2 de routetabel die de overeengekomen
diensten specificeert voor de aangewezen luchtvaartmaatschappijen van beide partijen.
Het beschrijft het recht van de aangewezen luchtvaartmaatschappijen van Curaçao en
IJsland om voor het exclusieve vervoer van vracht commercieel vervoer uit te voeren
tussen twee andere landen zonder het eigen land aan te doen (zevende vrijheidsrechten).
In punt 4 van de Bijlage I is geregeld dat de door IJsland aangewezen luchtvaartmaatschappijen
niet het recht hebben om de overeengekomen diensten uit te voeren tussen Curaçao en
Nederland (inclusief Saba, Sint Eustatius en Bonaire), Curaçao en Sint Maarten en
Curaçao en Aruba.
In Bijlage II is een regime voor de uitvoering van niet-geregelde vluchten/chartervluchten
vastgelegd.
In Bijlage III worden specifieke bepalingen voor intermodale diensten benoemd.
Bijlage I bij het Verdrag, voor zover het de routetabel in de punten 1 en 2 betreft,
is aan te merken als uitvoerend van aard. Verdragen tot wijziging van dit deel van
Bijlage I behoeven op grond van artikel 7, onderdeel f, van de Rijkswet goedkeuring
en bekendmaking verdragen geen parlementaire goedkeuring, tenzij de Staten-Generaal
zich thans het recht tot goedkeuring terzake voorbehouden.
IV. Koninkrijkspositie
Het Verdrag, met Bijlagen, zal ingevolge artikel 23 van het Verdrag voor wat betreft
het Koninkrijk der Nederlanden, alleen voor Curaçao gelden.
De Minister van Buitenlandse Zaken, W.B. Hoekstra
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
W.B. Hoekstra, minister van Buitenlandse Zaken
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.