Brief regering : Producten beoordeling afvalstof of product en experimenteren voor de circulaire economie
32 852 Grondstoffenvoorzieningszekerheid
Nr. 189 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN INFRASTRUCTUUR EN WATERSTAAT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 21 april 2022
Het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat zet momenteel verschillende stappen
om duidelijkheid te bieden ten aanzien van de beoordeling of een materiaal een afvalstof
is of niet en de mogelijkheid om te experimenteren in het kader van de circulaire
economie. Uw Kamer is meerdere keren geïnformeerd over de achtergrond van deze stappen
en de voortgang.1 Er is toegezegd uw Kamer periodiek te informeren over de stand van zaken en ik ben
verheugd de volgende concrete resultaten te kunnen sturen:
• De handreiking over de bijproductstatus van plantaardige productieresiduen die toegepast worden als diervoeder2;
• De handreiking proefnemingen voor een circulaire economie.
Deze handreikingen zijn tot stand gekomen met waardevolle input vanuit bevoegd gezag,
omgevingsdiensten en het bedrijfsleven, waarvoor ik graag mijn dank uitspreek. Hieronder
zal ik nader ingaan op deze producten. Aan het eind van deze brief wordt ook informatie
gedeeld van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) zoals toegezegd in het Commissiedebat
Circulaire Economie van 18 november 2021 (Kamerstuk 32 852, nr. 174).
Producten beoordeling afvalstof of product en experimenteerruimte
In de transitie naar een circulaire economie is er behoefte om reststromen die voorheen
als afval werden beschouwd op een verantwoorde wijze toe te passen als product. In
een handreiking kan uitleg worden gegeven over een gekozen onderwerp. In dit geval
geeft de handreiking concrete handvatten voor de beoordeling afvalstof of product
en legt uit hoe de afvalwet- en regelgeving toegepast moet worden voor een specifiek
materiaal. Een handreiking is geen juridisch bindend instrument, maar wanneer uitgegeven
door het ministerie heeft het wel gezaghebbende waarde. Uit de eerdere verkenningen
bleek dat een handreiking wenselijk was voor plantaardige productieresiduen die toegepast
worden als diervoeder. Tevens ontving het ministerie signalen dat er vragen leefden
ten aanzien van de beoordeling afvalstof of product in dit specifieke geval. Daarom
is gestart met een handreiking over de bijproductstatus van deze productieresiduen.
De handreiking ondersteunt bevoegde gezagen, omgevingsdiensten en bedrijven bij de
beoordeling of plantaardige productieresiduen uit de voedingsmiddelenindustrie die
toegepast worden als diervoeder, kunnen worden aangemerkt als een bijproduct. Als
er sprake is van een bijproduct, is er in juridische zin geen sprake van afval. In
bijlage 13 is de handreiking opgenomen. Deze is ook online te vinden op de website van Rijkswaterstaat,
Afval Circulair.4
Daarnaast ontvangt u hierbij de handreiking proefnemingen voor een circulaire economie.
Voor de transitie naar een circulaire economie is het belangrijk dat er kan worden
geëxperimenteerd om nieuwe ideeën te testen. Uit de eerdere verkenningen is gebleken
dat het verbeteren van kennis bij bevoegde gezagen en bedrijven over de beschikbare
wettelijke ruimte voor experimenten aandacht vraagt. De mogelijkheid en wenselijkheid
om meer wettelijke experimenteerruimte te creëren wordt apart onderzocht. Deze handreiking
geeft aan wat de mogelijkheden zijn voor het uitvoeren van experimenten binnen het
bestaande wettelijke kader. Daarbij geeft deze handreiking aan hoe een experiment
ingericht moet worden en wat de te doorlopen procedures zijn. Dit heeft geleid tot
een praktisch bruikbaar document dat eraan bij moet dragen dat experimenten voortaan
vlot van start kunnen gaan. In bijlage 25 treft u twee versies van deze handreiking aan. Eén voor het huidige wettelijk kader
en één voor na inwerkingtreding van de Omgevingswet. De handreikingen zijn ook online
te vinden op de website van Rijkswaterstaat, Afval Circulair.
Verder informeer ik uw Kamer over de manier waarop het ministerie in de toekomst ministeriële
regelingen en handreikingen wil inzetten voor de beoordeling afvalstof of product.
Dit in reactie op signalen uit de markt dat de inzet van deze instrumenten voor bepaalde
materialen gewenst is. Hiertoe is het van belang dat er inzicht is in welke materialen
potentieel het meest interessant zouden zijn voor een regeling of handreiking. In
de afweging voor toekomstige regelingen of handreikingen zal rekening worden gehouden
met verschillende factoren zoals, onder andere, het volume van primair materiaal dat
wordt vervangen, eventuele risico’s voor mens en milieu, maatschappelijke relevantie,
de algemene bijdrage aan de circulaire economie en de mogelijkheid tot het opstellen
van nieuwe regelingen/handreikingen. Het starten met het traject van een eerstvolgende,
nieuwe regeling en/of handreiking zal te zijner tijd op deze manier een weloverwogen
keuze zijn. Deze factoren zijn tot stand gekomen in samenspraak met bevoegd gezag,
omgevingsdiensten en bedrijven.
Er wordt momenteel gewerkt aan de overige acties in opvolging van de verkenningen
omtrent de beoordeling afvalstof of product en experimenteren voor de circulaire economie.
Ik zal uw Kamer periodiek blijven informeren over de voortgang en concrete resultaten.
Informatie van PBL
Tenslotte heeft mijn voorganger tijdens het commissiedebat Circulaire Economie van
18 november 2021 toegezegd de informatie met u te delen die het PBL met hem heeft
gedeeld met betrekking tot de CO2-besparing van de Urgenda-maatregel waarmee ook het verbranden van buitenlands afval,
net zoals Nederlands afval, onder de afvalstoffenbelasting is gebracht. In de Klimaat
en Energie Verkenning noemt het PBL het volgende: «op basis van de ontwikkelingen
tot het voorjaar van 2021 is een import die stabiliseert naar een niveau van ongeveer
500–700 kiloton per jaar, het meest waarschijnlijk (RWS 2021)».
Het PBL heeft daarbij de volgende informatie met ons gedeeld:
Conversies
Afval import (KEV2021, middenwaarde)
kton waste input
Emissies (Mton)
MJ/kg of waste
kg CO2/GJ
2019
2030
2019
2030
10
117.9
Waste biogenic
824.8
288.9
0.972
0.341
10
80.3
Waste non-biogenic
731.4
256.2
0.587
0.206
Som
1.556.1
545.1
1.6
0.5
Het verschil in emissie tussen het jaar 2030 en het jaar 2019 (het jaar voordat de
maatregel inging) voor het niet-biogene deel van het afval geeft daarmee een besparing
van 0,381 Mton CO2 (0,587 Mton CO2 – 0,206 Mton CO2).
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, V.L.W.A. Heijnen
Indieners
-
Indiener
V.L.W.A. Heijnen, staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.