Brief regering : Reactie op de moties van de leden Brekelmans, Kuzu, Piri en Jasper van Dijk over afhankelijkheden en mensenrechten
32 735 Mensenrechten in het buitenlands beleid
35 207 China
Nr. 339 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR BUITENLANDSE HANDEL EN ONTWIKKELINGSSAMENWERKING
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 1 april 2022
In deze brief ga ik, mede namens de Minister van Buitenlandse Zaken en de Minister
van Economische Zaken en Klimaat, in op de volgende moties:
• Motie van het lid Brekelmans (Kamerstuk 32 735, nr. 324) verzoekt de regering, zowel nationaal als in Europees verband strategische afhankelijkheden
van autoritaire grootmachten, met name China, te verminderen, mede omdat dit een belangrijke
voorwaarde is voor een effectiever mensenrechtenbeleid van Nederland in de EU.
• Motie van het lid Kuzu (Kamerstuk 35 207, nr. 47) verzoekt de regering een ambitieus plan te presenteren waardoor de afhankelijkheid
van Nederlandse consumenten en producenten van China verminderd wordt.
• Motie van het lid Kuzu (Kamerstuk 35 925 V, nr. 48) verzoekt de regering een inventarisatie te maken van bedrijven die producten en
diensten leveren aan China die direct of indirect verband houden met het uitvoeren
van etnische zuiveringen op Oeigoeren; een inventarisatie te maken van een maatregelenpakket
met daarin enerzijds preventieve maatregelen waarbij bedrijven worden ingelicht over
waar hun producten en diensten voor worden gebruikt en anderzijds repressieve maatregelen,
zoals een exportverbod voor die producten en diensten; draagvlak te vinden binnen
de Europese Unie voor het treffen van soortgelijke maatregelen.
• Motie van de leden Piri en Jasper van Dijk (Kamerstuk 35 207, nr. 53) verzoekt de regering, via alle mogelijke kanalen, Nederlandse ondernemingen die
nog actief zijn in Xinjiang te informeren over de mensenrechtenschendingen aldaar
en de ondernemingen te wijzen op de richtlijnen van IMVO.
• Motie van het lid Kuzu (Kamerstuk 32 735, nr. 293) verzoekt de regering, om in de communicatie over ondernemen in China in de richting
van Nederlandse bedrijven explicieter en duidelijker aandacht te besteden aan verantwoord
ondernemen in relatie tot de mensenrechtenschendingen in China.
• Motie van het lid Kuzu (Kamerstuk 35 207, nr. 48) verzoekt de regering scenario’s te schetsen welke unilaterale of multilaterale maatregelen
er wel genomen kunnen worden tegen China met als doel om de genocide een halt toe
te roepen.
1. Introductie
We leven in een tijd waarin economische instrumenten steeds vaker worden ingezet als
geopolitiek machtsmiddel. Waar we voorheen spraken over afhankelijkheden hebben we
het nu over strategische afhankelijkheden en waar we spraken over technologieën hebben we het nu over sensitieve technologieën. Tegelijkertijd blijft de wereldhandel groeien en verdient Nederland
nog altijd een derde van zijn bruto binnenlands product met de export van goederen
en diensten. Hierbij moeten politieke, economische en veiligheidsbelangen steeds in
balans zijn. Het is van belang dat we weerbaar in de wereld staan. De EU streeft in
dit kader naar «open strategische autonomie». Voor het Nederlandse kabinet staat open
strategische autonomie van de EU voor het vermogen om als mondiale speler, in samenwerking
met internationale partners, op basis van eigen inzichten en keuzes haar publieke
belangen te borgen en weerbaar te zijn in een onderling verbonden wereld.
Het kabinet deelt de zorgen van de Kamer over strategische afhankelijkheden. In het
coalitieakkoord (Bijlage bij Kamerstuk 35 788, nr. 77) staat dat het kabinet streeft naar het verminderen van de afhankelijkheid voor strategische
goederen en grondstoffen en naar strategische onafhankelijkheid door productie van
cruciale (half)producten in de EU en door het beschermen van vitale processen en het
voorkomen van ongewenste inmenging in cruciale (vitale) bedrijven.
Een afhankelijkheid krijgt een strategische dimensie als deze een risico gaat vormen
voor het borgen van Nederlandse en Europese publieke belangen1. Dat risico is gerelateerd aan de aard van het product en aan de aard van het land
waarvan we afhankelijk zijn (zie hfst 2). Een strategische afhankelijkheid die een
groot risico vormt voor het borgen van één of meer publieke belangen is problematisch.
Een strategische afhankelijkheid kan ook gevolgen hebben voor de mogelijkheden van
Nederland en de EU om buitenlands- en veiligheidsbeleid vorm te geven volgens onze
normen en waarden2. Het gaat om het verdedigen en uitdragen van onze opvattingen over een vrije en veilige
democratische samenleving. De recente ontwikkelingen rondom de Russische aanval op
Oekraïne onderstrepen eens te meer de urgentie van deze problematiek.
De moties die aan de basis liggen van de huidige Kamerbrief refereren specifiek aan
afhankelijkheden van China. China is een van de mogendheden die in toenemende mate
economische instrumenten als politiek drukmiddel gebruiken. Dit blijkt bijvoorbeeld
uit de Chinese handelsmaatregelen tegen Australië en Litouwen. Het kabinet vindt deze
ontwikkeling zorgwekkend. Wanneer grootmachten handel als politiek wapen inzetten,
gaat dat ten koste van het op regels gebaseerde multilaterale handelssysteem. Dat
systeem heeft de afgelopen decennia wereldwijd voor welvaart en ontwikkeling gezorgd,
ook voor Nederland, en het afkalven ervan levert volgens het kabinet uiteindelijk
alleen maar verliezers op.
De moties gaan tevens over mensenrechtenschendingen in China. Ook hier maakt het kabinet
zich ernstig zorgen over. Nederland zet zich multilateraal, in EU-verband en bilateraal
in voor de verbetering van de mensenrechtensituatie in China, met specifieke aandacht
voor de situatie in Xinjiang en het lot van de Oeigoeren3. In lijn met het coalitieakkoord zal Nederland samen met een representatief aantal
gelijkgestemde EU-lidstaten de erkenning van genocides bekijken en onder welke voorwaarden
tot gezamenlijke erkenning van genocides kan worden overgegaan.
Het kabinet zal uw Kamer op gezette tijden informeren over het beleid ten aanzien
van strategische afhankelijkheden en ten aanzien van mensenrechten, zoals dat verder
zal worden ontwikkeld langs de lijnen van het coalitieakkoord. De huidige Kamerbrief
beperkt zich tot een reactie op de zes moties.
2. Verminderen (strategische) afhankelijkheden en relatie tot mensenrechtenbeleid
Strategische afhankelijkheden van autoritaire grootmachten
De Motie van het lid Brekelmans (Kamerstuk 32 735, nr. 324) vraagt om het verminderen van strategische afhankelijkheden van autoritaire grootmachten,
met name China. Nederland drijft handel met een groot aantal landen in de wereld,
waaronder de nodige landen met een autocratisch regime. Dat is niet verwonderlijk,
want volgens het V-DEM Institute waren er 87 autocratische landen in 2020, waar 68%
van de wereldbevolking leefde4. Een aantal G20 landen valt in deze categorie, waaronder China. De totale waarde
van onze bilaterale handelsrelatie met China bedroeg in 2020 64,9 miljard euro5. Die wederzijdse handel brengt ons welvaart en werkgelegenheid. Dat neemt niet weg
dat we kritisch moeten kijken naar de handelsrelatie met China en andere landen, zeker
als deze leidt tot economische afhankelijkheden die strategisch zijn omdat ze een
risico vormen voor het borgen van onze publieke belangen en kunnen worden gebruikt
als machtsmiddel door het land in kwestie.
Publieke belangen zijn bijvoorbeeld veiligheid, volksgezondheid, concurrentiekracht
en duurzaamheid6.
Risico’s kunnen voortkomen uit de aard van het product waarvoor de afhankelijkheid
geldt en uit de aard van (de relatie met) het betreffende land. Het gaat hierbij niet
alleen om autocratische landen. Autocratische regimes kunnen afhankelijkheden inzetten
als geopolitiek instrument, maar ook democratische regimes kunnen dat doen. Een strategische
afhankelijkheid vormt een kleiner risico als we er vertrouwen in hebben dat het land
waarvan we afhankelijk zijn, zijn machtspositie niet zal misbruiken. Zie Bijlage 17 voor handvatten bij het inschatten van de mate van (strategische) afhankelijkheid
en de grootte van het risico. Een dergelijke inschatting verschilt van geval tot geval
en vergt daarom maatwerk.
Er is meer inzicht nodig in de specifieke goederen en diensten waarbij sprake is van
een strategische afhankelijkheid. Eerder heeft het kabinet onderzocht bij welke door
Nederland geïmporteerde producten er sprake is van een zeer beperkt aantal aanbiedende
landen (d.w.z. een hoog geconcentreerde markt) en daarmee van een afhankelijkheid8. De komende tijd zal er vervolgonderzoek plaatsvinden, om te bepalen bij welke van
deze producten en diensten er sprake is van een strategische afhankelijkheid9. Op sommige deelterreinen lopen aparte trajecten, zoals voor de leveringszekerheid
van medicijnen10 en voor energie. De Russische inval in Oekraïne maakt nogmaals duidelijk dat Europa
te sterk afhankelijk is van de import van fossiele energiedragers en onderstreept
de noodzaak om de klimaat- en energietransitie te versnellen. Zie het plan van aanpak
van het kabinet inzake gasleveringszekerheid komende winter en verder11 en de mededeling van de Europese Commissie over een gemeenschappelijk Europees optreden
voor betaalbaardere, veiligere en duurzamere energie12.
Naast het bepalen van de grootte van de risico’s, moet ook gekeken worden naar de
kosten en baten van eventueel overheidsingrijpen. Een overheidsinterventie ligt in
de rede als het risico op het schaden van publieke belangen groot is én als de verwachte
baten van overheidsingrijpen groter zijn dan de verwachte kosten. Uiteindelijk is
het een politiek besluit of een overheidsinterventie nodig en zinvol geacht wordt.
Een overheidsinterventie kan verschillende vormen aannemen waarbij het instrument
moet worden gezocht dat het meest doeltreffend en doelmatig is (zie Box 1).
Box 1. Voorbeelden van mogelijke overheidsinterventies13
• het aangaan van leveringsgaranties, aanleggen van strategische voorraden of zorgen
dat private partijen dat doen (zoals voor medische producten),
• het faciliteren van flexibele, snel opschaalbare productiecapaciteit in eigen land
of de EU,
• het faciliteren van diversificatie van handelsstromen (door handelsakkoorden en handelsbevordering),
• het ontwikkelen van veiligheidsprotocollen voor geïmporteerde producten (b.v. extra
versleuteling op communicatieapparatuur om spionage tegen te gaan),
• het stimuleren van de ontwikkeling van Europese producten en diensten (zoals van halfgeleiders,
batterijen voor elektrische auto’s en Europese cloud services),
• het stimuleren van transitieprocessen (b.v. de Nederlandse energietransitie van fossiele
naar duurzame energiebronnen en de nationale eiwitstrategie gericht op hergebruik
van reststromen en teelt van eiwitrijke gewassen).
Het kan zo zijn dat het bedrijfsleven zelf al bezig is met het mitigeren van de risico’s,
omdat een risico voor een publiek belang samenvalt met een risico voor individuele
bedrijven. Zo heeft COVID-19 de kwetsbaarheid van veel toeleveringsketens aan het
licht gebracht, dat bedrijven ertoe kan zetten om leveranciers dichter bij huis te
zoeken. Dit verkleint het bedrijfsrisico, maar kan tevens de risico’s voor een publiek
belang verkleinen. Als het bedrijfsleven zelf al aan oplossingen werkt, is dat te
prefereren boven overheidsingrijpen, en overheidsingrijpen moet altijd zo min mogelijk
marktverstorend zijn.
Strategische afhankelijkheden en effectief mensenrechtenbeleid
De Motie van het lid Brekelmans linkt strategische afhankelijkheden aan effectief mensenrechtenbeleid. Nederland
zet zich wereldwijd in voor de bescherming en bevordering van mensenrechten. Het Nederlandse
mensenrechtenbeleid maakt geen onderscheid tussen mensenrechtenschendingen in democratische
landen en autocratische landen. Mensenrechten moeten beschermd worden, ongeacht het
soort land waar mensen in leven. Wel is de kans groter dat mensenrechten geschonden
worden in een autocratisch land dan in een democratisch land.
Zoals reeds in 2015 door de toenmalige regering aan de Kamer gemeld, wordt de mensenrechtendialoog
niet geïsoleerd gevoerd, maar is deze onderdeel van de bredere politieke dialoog met
landen14. Ook wordt er aandacht aan mensenrechten besteed tijdens handelsmissies. Wanneer
en hoe mensenrechten in de bilaterale relatie worden besproken is afhankelijk van
de omstandigheden op dat moment. Daarbij geldt dat versterking van de bilaterale relatie
in den brede (politiek, economisch, cultureel, etc.) bijdraagt aan de mogelijkheid
om een effectievere dialoog over mensenrechten te voeren. Zonder onderlinge verbondenheid
en gezamenlijke belangen is er minder reden om naar elkaar te luisteren15.
Het bestaan van een bilaterale economische relatie bepaalt dus mede de mate waarin
een effectieve mensenrechtendialoog gevoerd kan worden. Het binnen die relatie afbouwen
van risicovolle strategische afhankelijkheden maakt ons minder kwetsbaar, ook als
het gaat om het opkomen voor mensenrechten. Het kabinet zit hiermee op dezelfde lijn
als de motie Brekelmans. Hoe weerbaarder Nederland en de EU in de wereld staan, hoe
beter we in staat zijn universele normen en waarden, zoals mensenrechten, uit te dragen
naar derde landen.
Verminderen afhankelijkheid van China
De Motie van het lid Kuzu (Kamerstuk 35 207, nr. 47) vraagt om een ambitieus plan waardoor de afhankelijkheid van Nederlandse consumenten
en producenten van China verminderd wordt. De overweging is dat Nederland in 2020
voor 14 miljard euro aan goederen exporteerde naar China en voor 44 miljard euro aan
goederen importeerde uit dat land. Zoals aangegeven kijkt het kabinet kritisch naar
strategische afhankelijkheden. Het verminderen van de afhankelijkheid van Nederlandse
consumenten en producenten van China, zoals verzocht in de motie, gaat een flinke
stap verder, omdat het dan gaat om elke afhankelijkheid, ongeacht of die strategisch
is of niet. Dat is een stap die in de ogen van het kabinet te verstrekkend is en zelfs
ook potentieel schadelijk voor de Nederlandse economie.
Het kabinet streeft niet naar een evenwichtige handelsbalans met individuele handelspartners.
Nederland vaart wel bij internationale handel en de totale Nederlandse handelsbalans
met het buitenland kent een flink handelsoverschot. Overigens ontstaat het tekort
op de handelsbalans met China voornamelijk door onze functie als toegangspoort tot
Europa. Van de 44 miljard euro aan import van goederen uit China, was 17 miljard euro
aan goederen bestemd voor de Nederlandse markt. De overige 27 miljard euro aan Chinese
goederen had het buitenland (veelal Europa) als uiteindelijke bestemming (wederuitvoer).
Nederlandse bedrijven, havens en vliegvelden verdienen aan de verwerking, de opslag
en het vervoer van deze goederen. Van de 17 miljard euro aan goederen voor de Nederlandse
markt was zo’n 60% voor intermediair gebruik, d.w.z. inputs voor onze industrie, en
40% betrof consumentenartikelen. Het (gedwongen) verminderen van Chinese importen
zou onze industrie dan ook ernstig kunnen schaden en daarnaast consumenten benadelen.
3. Beleid ten aanzien van mensenrechtenschendingen China
De Motie van het lid Kuzu (Kamerstuk 35 207, nr. 48) vraagt welke unilaterale of multilaterale maatregelen er genomen kunnen worden tegen
China met als doel om de genocide een halt toe te roepen. De Nederlandse regering
gebruikt de term «genocide» niet als het gaat om de mensenrechtensituatie van de Oeigoeren
in China16. Dat neemt niet weg dat het kabinet ernstige zorgen heeft over de mensenrechtensituatie
in China, de situatie in Xinjiang in het bijzonder. Er is sprake van overtuigend bewijs
voor grootschalige mensenrechtenschendingen in Xinjiang. Nederland spreekt zich zowel
bilateraal als via de EU en in VN-verband uit tegen deze zorgwekkende situatie en
pleit onder andere voor een onafhankelijk onderzoek door de VN en betekenisvolle en
ongehinderde toegang voor onafhankelijke waarnemers, zoals de Hoge Commissaris voor
de Mensenrechten van de VN, tot Xinjiang. Het kabinet kijkt uit naar het onderzoeksrapport
over Xinjiang van het Bureau van de Hoge Commissaris voor de Rechten van de Mens (OHCHR).
Dat rapport werd in september 2021 aangekondigd door OHCHR en zal hopelijk op korte
termijn worden gepresenteerd, zodat vervolgstappen gezet kunnen worden, zoals een
bespreking van de bevindingen van het rapport in de VN Mensenrechtenraad.
Zoals aangekondigd in het coalitieakkoord, zal Nederland samen met een representatief
aantal gelijkgestemde EU lidstaten de erkenning van genocides bekijken en onder welke
voorwaarden gezamenlijk tot erkenning van genocides kan worden overgegaan. Uitspraken
van internationale gerechts- of strafhoven, wetenschappelijk onderzoek en/of vaststellingen
door de VN-Veiligheidsraad zijn hierbij zwaarwegend.
De Moties van het lid Kuzu (Kamerstuk 35 925 V, nr. 48 en Kamerstuk 32 735, nr. 293) en de Motie van de leden Piri en Jasper van Dijk (Kamerstuk 35 207, nr. 53) gaan over de rol van het Nederlandse bedrijfsleven. Het kabinet deelt de visie van
de Kamer dat het bedrijfsleven een rol heeft te spelen bij het tegengaan van mensenrechtenschendingen
in Xinjiang en elders. Het bedrijfsleven heeft een eigen verantwoordelijkheid en gezamenlijke
inzet van regering en bedrijfsleven vergroot de kans op het hebben van impact. De
Motie van het lid Kuzu (Kamerstuk 35 925 V, nr. 48) verzoekt het kabinet een inventarisatie te maken van een maatregelenpakket met daarin
enerzijds preventieve maatregelen waarbij bedrijven worden ingelicht over waar hun
producten en diensten voor worden gebruikt en anderzijds repressieve maatregelen,
zoals een exportverbod voor die producten en diensten; en draagvlak te vinden binnen
de Europese Unie voor het treffen van soortgelijke maatregelen. De Motie van de leden Piri en Jasper van Dijk vraagt om, via alle mogelijke kanalen, Nederlandse ondernemingen die nog actief zijn
in Xinjiang te informeren over de mensenrechtenschendingen aldaar en de ondernemingen
te wijzen op de richtlijnen van IMVO. De Motie van het lid Kuzu (Kamerstuk 32 735, nr. 293) verzoekt de regering om in de communicatie over ondernemen in China in de richting
van Nederlandse bedrijven explicieter en duidelijker aandacht te besteden aan verantwoord
ondernemen in relatie tot de mensenrechtenschendingen in China.
Het kabinet ziet het belang van het informeren van bedrijven. Het Ministerie van Buitenlandse
Zaken is geregeld in gesprek met Nederlandse bedrijven over hun verantwoordelijkheid
onder de «OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen» om risico’s voor mens
en milieu in hun ketens te identificeren en aan te pakken bij ondernemen in China,
in het bijzonder in Xinjiang. Zo heeft het kabinet samen met VNO-NCW op 19 april 2021
een digitale bijeenkomst georganiseerd over de IMVO-risico’s van zakendoen in Xinjiang
voor Nederlandse bedrijven die actief zijn in China. Het blijft daarbij de verantwoordelijkheid
van bedrijven zelf om gepaste zorgvuldigheid toe te passen en inzicht te krijgen in
hun waardeketen. Om het bedrijfsleven te ondersteunen bij het toepassen van die gepaste
zorgvuldigheid wordt een IMVO Steunpunt opgericht, dat informatie geeft. Via dit steunpunt
wordt bovendien ondersteuning bij sectorale samenwerking aangeboden. Het steunpunt
en het instrument voor sectorale samenwerking zullen in de loop van 2022 gereed zijn.
Ook kunnen bedrijven informatie over de lokale situatie in China verkrijgen via RVO,
die een speciale e-learning module IMVO bij zakendoen in China aanbiedt, en via de
ambassade in Peking.
Daarnaast staat in het coalitieakkoord dat Nederland in de EU internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen (IMVO) wetgeving zal bevorderen. De Europese
Commissie heeft op 23 februari j.l. een wetgevend voorstel daartoe gepresenteerd.
Uw Kamer zal middels een BNC-fiche geïnformeerd worden over het voorstel en de inzet
van het kabinet. Tevens is in het coalitieakkoord bepaald dat Nederland nationale
IMVO-wetgeving zal invoeren die rekening houdt met een gelijk speelveld met de omringende
landen en implementatie van mogelijke EU-regelgeving.
Een andere manier waarop het kabinet bijdraagt aan het voorkomen dat het gebruik van
producten of diensten tot mensenrechtenschendingen leidt, is via exportcontrole. Het
Nederlandse bedrijfsleven is gehouden aan Europese en nationale regels over de export
van dual-use-goederen17. De kern van de Europese dual-use-verordening is een bijlage met goederen die gebruikt kunnen worden voor de ontwikkeling
van massavernietigingswapens en overbrengingsmiddelen daarvoor. Deze lijst is een
combinatie van de lijsten van de internationale exportcontroleregimes en wordt jaarlijks
geactualiseerd op basis van afspraken in deze regimes. Voor producten, programmatuur
en technologie die zijn opgenomen in de bijlage geldt een vergunningplicht bij export.
Bij vergunningaanvragen voor goederen vermeld in die bijlage, wordt er onder meer
getoetst op het beoogde eindgebruik en de eindgebruiker. Indien zorgen bestaan ten
aanzien van het eindgebruik of de eindgebruiker, ook in relatie tot mensenrechtenschendingen,
wordt een vergunningaanvraag afgewezen.
De dual-use-verordening biedt ook de mogelijkheid om uit mensenrechten-overwegingen nationaal
beperkingen in te stellen op de uitvoer van dual-use-goederen die niet op de bestaande controlelijst voorkomen. Het gebruik van deze bevoegdheid
is sterk situatieafhankelijk. De recent herziene dual-use-verordening heeft daarnaast de rol van mensenrechten binnen exportcontrole van strategische
goederen verder versterkt door de introductie van een mogelijkheid tot het opleggen
van een ad hoc vergunningplicht voor de export van cybersurveillance-technologie in geval van zorgen omtrent mensenrechtenschendingen, via een zogenoemde catch-all bepaling. Met die bepaling kunnen producten voor cybersurveillance die niet op de bestaande controlelijst staan alsnog ad hoc onder exportcontrole worden
gebracht als het risico bestaat dat de producten in kwestie bestemd zijn voor het
schenden van mensenrechten of het schenden van internationaal humanitair recht. Europese
lidstaten en de Europese Commissie werken op dit moment met prioriteit aan richtsnoeren
over de concrete toepassing van de nieuwe cybersurveillance-bepaling.
Er zijn ook goederen die niet vergunningplichtig zijn en die niet ad hoc onder exportcontrole
gebracht kunnen worden. Motie van het lid Kuzu (Kamerstuk 35 925 V, nr. 48) vraagt om een exportverbod voor alle producten en diensten die direct of indirect
verband houden met het uitvoeren van etnische zuiveringen op Oeigoeren. Dit gaat in
de ogen van het kabinet te ver, mede vanwege de problemen om zo’n verbod te handhaven.
Waardeketens zijn zeer complex en het is onmogelijk voor de overheid om een volledig
beeld te krijgen van alle schakels in alle ketens. Dit maakt het onmogelijk om pertinent
vast te stellen of onderdelen, eindproducten of diensten van een Nederlands bedrijf
direct of indirect, via derde landen of andere delen van China, terechtkomen in Xinjiang.
Nederlandse bedrijven worden wel geacht dit zelf in kaart te brengen voor hun eigen
ketens in het kader van hun gepaste zorgvuldigheid.
Motie van het lid Kuzu verzoekt het kabinet ook om een inventarisatie te maken van bedrijven die producten
en diensten leveren aan China die direct of indirect verband houden met het uitvoeren
van etnische zuiveringen op Oeigoeren. De overheid mag alleen gegevens verzamelen
als dat samenhangt met een wettelijke taak die de overheid uitvoert. Zo heeft in het
geval van exportvergunningen de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking
een wettelijke taak om gegevens te verzamelen en te verwerken die betrekking hebben
op een vergunningaanvraag. Waar mogelijk probeert de Minister van Buitenlandse Zaken
op grond van artikel 2 Wet openbaarheid bestuur zo transparant mogelijk te zijn over
de gegevens die de Minister van Buitenlandse Zaken verzamelt vanuit de taak die de
Minister heeft ten aanzien van exportvergunningen18. Echter, de markt c.q. het aantal bedrijven dat zich bezighoudt met dual-use-goederen is beperkt en derhalve maakt het publiceren van deze gegevens het betreffende
bedrijf al snel herleidbaar. Deze verzamelde gegevens worden daarom niet in hun geheel
openbaar gemaakt. Hiervoor is aansluiting gezocht bij de uitzonderingsgronden zoals
deze in de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) worden gehanteerd19.
Het verzamelen van bedrijfsgegevens door de overheid zoals de motie van het lid Kuzu
vraagt, kan dus alleen in zoverre dit samenhangt met een wettelijke overheidstaak,
waarbij openbaarmaking van de verzamelde gegevens niet is toegestaan als dit herleidbaar
is tot individuele bedrijven. Voor het verzamelen van gegevens van alle bedrijven
die producten en diensten leveren aan China die direct of indirect verband houden
met het uitvoeren van etnische zuiveringen op Oeigoeren, is op het ogenblik geen wettelijke
basis. Als die basis er in de toekomst wel zou zijn, dan zou dit niet helpen om de
transparantie in de keten te vergroten, omdat de overheid de namen van de bedrijven
alsnog niet zou kunnen publiceren (vanwege Wob-uitzonderingsgronden).
4. Tot slot
Het kabinet zal de komende tijd invulling geven aan de voornemens zoals vermeld in
het coalitieakkoord ten aanzien van strategische afhankelijkheden, open strategische
autonomie en mensenrechten. Uw Kamer zal hierover op gezette tijden worden geïnformeerd.
De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, E.N.A.J. Schreinemacher
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
E.N.A.J. Schreinemacher, minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking