Brief regering : Antwoorden op vragen van het lid Eerdmans, gesteld tijdens het plenaire debat op 23 februari 2022 over de klimaatplannen van de regering
32 813 Kabinetsaanpak Klimaatbeleid
Nr. 1003 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR KLIMAAT EN ENERGIE
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 17 maart 2022
Hierbij zend ik u zoals toegezegd de schriftelijke antwoorden op de technische vragen
van het lid Eerdmans, gesteld tijdens het plenaire debat over de klimaatplannen van
de regering, d.d. 23 februari jl. (Handelingen II 2021/22, nr. 54, Debat over de klimaatplannen
van de regering).
Tevens geef ik middels deze brief antwoord op de technische vraag over de kastuitgaven
aan biomassa van het lid Omtzigt uit de commissiebrief met als onderwerp «Het bericht
«Biomassa – Weer 814 miljoen aan bossen in rook op» (Telegraaf, 8 februari 2022)».
Ik ga hierbij eerst in op de vijf door lid Eerdmans gestelde technische vragen:
1
Klopt het dat we in 2020 een aandeel duurzame energie uit zon en wind hadden van 4%?
Welk aandeel zon en wind verwacht de Minister voor 2030? Hoe is dit aandeel duurzame
energie te rijmen met de beoogde reductie van CO2-uitstoot van 60% in 2030?
Antwoord
In 2020 hadden we volgens het CBS een aandeel van 4,26% in uit zon en wind. Het PBL
schat in dat in 2030 ongeveer 17% van de totale energiemix uit zon en wind komt. Als
we alleen kijken naar het aandeel van de elektriciteitsproductie gaat het om meer
dan 70% in 2030. Hiermee wordt het elektriciteitssysteem fors verduurzaamt, om zo
een bijdrage te leveren aan de beoogde 60% CO2-reductie in 2030.
2
Klopt het dat we tot en met 2021 tussen de € 50 en € 100 miljard hebben uitgegeven
aan duurzame energie?
Antwoord
Het is uitermate complex om tot het exacte totale bedrag te komen dat is uitgegeven
aan duurzame energie. Er zijn in de afgelopen jaren veel verschillende regelingen
geweest die in meer of mindere mate hebben bijgedragen aan de totstandkoming van duurzame
energie. Daarbij komt dat niet alle klimaatmaatregelen uitgaven zijn aan duurzame
energieproductie. Regelingen kunnen ook andere doelen of wijzen van stimulering kennen,
zoals fiscale voordelen, uitgaven aan CO2-reductie of subsidie voor energiebesparing. Het CBS geeft aan dat het grootste deel
van de uitgaven aan klimaatmitigatie wordt besteed aan subsidies. De belangrijkste
subsidieregelingen voor de stimulering van de hernieuwbare-energieproductie zijn de
MEP (Milieukwaliteit elektriciteitsproductie) en de opvolgers Stimuleringsregeling
duurzame energieproductie (SDE en SDE+) en Stimulering duurzame energieproductie en
klimaattransitie (SDE++). Daarom richt ik mij in dit antwoord op de gedane kasuitgaven
in de (OV)MEP, SDE en SDE+ en SDE++. In deze regelingen is er op basis van afgegeven
beschikkingen tussen 2010 en 2021 ca. 12 miljard euro uitgekeerd.
3
Kan de Minister vertellen hoeveel het bereiken van het voorgenomen aandeel duurzame
energie in 2025 en 2030 per jaar gaat kosten, en hoe die kosten verrekend gaan worden?
Daarbij dienen de kosten voor de netverzwaring en back-up centrales voor wind en zon
te worden meegerekend.
Antwoord
Op dit moment zijn de verwachte kasuitgaven voor de SDE++ en haar voorgangers 3,4 miljard euro
per jaar in 2025 en 2,5 miljard euro per jaar in 2030. Hierbij is nog geen rekening
gehouden met beschikkingen die nog worden afgegeven. Dit bedrag zal – bij gelijkblijvende
verwachte energieprijzen – dus nog toenemen.
Voor wat betreft netverzwaring heeft PWC in opdracht van TenneT, Enexis, Stedin en
Liander in 2021 een onderzoek uitgevoerd, waaruit volgde dat netbeheerders netto 3,3 miljard euro
per jaar zullen investeren in hun energienetwerk voor de periode 2021–2030. Deze infrastructuur
kent een lange afschrijftermijn, zodat de kosten op jaarbasis flink lager zullen liggen.
De centrales die tot 2030 als back-up worden gebruikt zijn naar verwachting vooral
nog de huidige gas- en kolencentrales die als gevolg van meer opwekking van elektriciteit
uit wind en zon in heel Europa wel minder uren en met minder vermogen zullen draaien.
Verder komt er een subsidieregeling voor het ombouwen van gascentrales zodat deze
CO2-vrij gas kunnen inzetten voor het creëren van CO2-vrij regelbaar vermogen. Hiervoor is in het coalitieakkoord cumulatief 1 miljard euro
gereserveerd. Andere vormen van flexibiliteit naast back-up vermogen zijn de elektriciteitshandel
met het buitenland, (o.a. nieuwe) afnemers (elektrolyse, e-boiler, warmtepomp, elektrische
auto, industrie) die op variaties in de elektriciteitsprijs reageren door meer of
minder of op een ander moment elektriciteit van het net af te nemen en (batterij)opslag.
De financiële verwerking van het beleidsprogramma Klimaat en Energie wordt nog nader
uitgewerkt en zal zoveel als mogelijk al in de komende Voorjaarsnota en Miljoenennota
van dit jaar meelopen.
4
Wat zullen volgens de Minister in 2025 en 2030 de totale kosten zijn van het klimaatbeleid?
Antwoord
PBL heeft bij de doorrekening van de effecten van het concept-Klimaatakkoord de nationale
kosten van de voorstellen geraamd op 1,6 tot 1,9 miljard euro in 2030. Het gaat daarbij
om meerkosten en meer-investeringen ten opzichte van het basispad. PBL geeft ook aan
dat het precieze bedrag erg afhankelijk is van prijs- en kostenontwikkelingen. CBS
en PBL werken samen aan een project om meer inzicht te gaan geven in de kosten van
de energietransitie en de verdeling van de kosten over verschillende actoren en sectoren.
5
Wat wordt de maximale bijdrage van Nederland aan het klimaatbeleid in andere EU-landen?
Hierbij dienen alle vormen van steun voor klimaatbeleid te worden meegerekend, bijvoorbeeld
ook de honderden miljarden van het corona- herstelfonds die onder andere naar klimaatbeleid
in de Zuidelijke landen gaan, en de duizend miljard van de Green Deal van Frans Timmermans.
Antwoord
De omvang van het Meerjarig Financieel Kader voor 2021–2027 (MFK) en EU herstelinstrument
bedraagt in totaal 1.835 miljard euro (prijzen van het jaar 2018), waarvan 360 miljard euro
aan leningen. Op de Europese Raad van 17–21 juli 2020 is afgesproken dat ten minste
30% van de uitgaven onder het MFK en het herstelinstrument gezamenlijk moeten bijdragen
aan de klimaatdoelstellingen voor 2030 en 2050. De Commissie schat in dat in deze
MFK-periode ongeveer 550 miljard euro aan klimaat zal worden uitgegeven, waarvan ongeveer
133 miljard via leningen in de Recovery and Resilience Facility (RRF). Nederland staat
garant voor de leningen, maar draagt hier niet aan bij via de EU-afdrachten. Binnen
die 550 miljard euro vallen verder uitgaven die specifiek gericht zijn op klimaat,
zoals het Just Transition Fund, en middelen uit andere EU-instrument die voor een
deel voor klimaat moeten worden aangewend, zoals binnen het cohesie- en landbouwbeleid
en het Horizon Europe Programma. Uitgaven onder de subsidie-component van de RRF moeten
voor minstens 37% bijdragen aan klimaat.
De Europese begroting wordt gefinancierd met de opbrengst van de verschillende eigen
middelen, die allemaal een eigen verdeelsleutel kennen. Hierbij geldt ook een scheiding
van inkomsten en uitgaven. Specifieke eigen middelen kunnen niet worden toegerekend
aan specifieke uitgaven. Bij benadering kan 30% van de Nederlandse afdrachten aan
de Europese begroting worden toegerekend aan klimaat om een beeld te geven van de
bijdrage van Nederland aan het Europese klimaatbeleid. Onderstaande tabel geeft dit
weer voor de EU-afdrachten aan het MFK op basis van cijfers uit de begroting van Buitenlandse
Zaken voor 2022.
EU-afdrachten (miljarden euro; stand begroting 2022)
2022
2023
2024
2025
2026
EU-afdrachten
9,4
9,4
9,7
10,1
10,2
wv. Tenminste 30% naar klimaat
2,8
2,8
2,9
3,0
3,1
Het herstelpakket NextGeneration EU wordt gefinancierd door leningen die de Europese
Commissie namens de Europese Unie aangaat op de kapitaalmarkt. Terugbetaling van de
gezamenlijk gefinancierde leningen vindt plaats tussen 2028 en 2058. De budgettaire
effecten van de terugbetaling van het subsidiedeel van Next Generation EU (390 miljard euro)
zijn onderdeel van de volgende MFK-onderhandelingen. Daarnaast wordt mogelijk eerder
met terugbetaling begonnen als de envelop voor rentebetalingen groter is dan daadwerkelijk
benodigd, of als er nieuwe eigen middelen worden geïntroduceerd. Tenzij hiervoor middels
besparingen ruimte wordt gevonden in toekomstige begrotingen, zal de terugbetaling
van NGEU-leningen leiden tot hogere afdrachten van de lidstaten.
In het verslag van de Europese Raad van 17–21 juli 20201 is eerder de inschatting gegeven dat dit voor Nederland (o.b.v. BNI-afdracht) een
potentiële additionele afdracht betekent van circa 1 miljard in 2028 die naar verwachting
afneemt tot circa 0,8 miljard in 2058, omdat met het aflossen van de leningen ook
de rentebetalingen zullen dalen. Bij benadering zou dan circa 0,3 miljard euro in
2028, aflopend naar 0,2 miljard euro in 2058 van de Nederlandse afdracht bijdragen
aan klimaat gerelateerde uitgaven.
Nederland ontvangt uit EU-fondsen ook middelen voor klimaatmaatregelen. Zo maakt Nederland
aanspraak op 623 miljoen euro voor het Just Transition Fund dat geheel aan klimaat
ten goede komt. Daarnaast maakt Nederland aanspraak op 4,7 miljard euro uit de RRF
(waarvan ten minste 37% besteed wordt aan klimaat), en 506 miljoen euro voor het Europees
Fonds voor Regionale Ontwikkeling (waarvan ten minste 30% aan klimaat wordt besteed).
Voor andere fondsen, zoals Horizon Europe, vindt geen toewijzing van middelen plaats
per lidstaat en is pas achteraf duidelijk, hoeveel Nederland heeft ontvangen. Vanwege
onzekerheden over de precieze hoogten van deze ontvangsten kan hier vóór afloop van
het MFK 2021–2027 geen totaalbedrag van worden berekend.
Buiten de programma’s binnen het MFK en herstelinstrument, dragen het Moderniseringsfonds
en het Innovatiefonds ook bij aan klimaat. Een deel van de EU ETS-uitstootrechten
worden geveild ten behoeve van het Moderniseringsfonds (MF), gericht op de 10 armste
lidstaten2, en het Innovatiefonds (IF), toegankelijk voor bedrijven in alle lidstaten, waaronder
NL. De middelen in deze fondsen komen volledig ten goede aan klimaatmaatregelen. Dit
wordt betaald door bedrijven die ETS-rechten kopen. Omdat ETS rechten worden geveild
en er geen vaste prijs bestaat, is vooraf niet met zekerheid te stellen om hoeveel
dit gaat.
In de periode 2021–2030 wordt 2% van alle ETS-rechten geveild voor het MF en 450 miljoen
rechten voor het IF. Veilingopbrengsten die niet naar deze fondsen gaan, worden verdeeld
onder lidstaten op basis van een verdeelsleutel, welke voor NL op 3,7% ligt, vastgesteld
op basis van historische emissies (90%) en solidariteit (10%). De verdeelsleutel voor
alle EU-lidstaten is hieronder toegevoegd. Niet alle rechten die naar deze fondsen
gaan zouden worden geveild; een deel wordt gratis aan bedrijven toegewezen.
Veilingopbrengsten verdeelsleutel voor alle EU-lidstaten ETS
België
2,570508%
Bulgarije
2,683627%
Cyprus
0,287177%
Denemarken
1,394176%
Duitsland
22,290595%
Estland
0,853365%
Finland
1,861257%
Frankrijk
6,094562%
Griekenland
3,815882%
Hongarije
1,526557%
Ierland
1,041937%
IJsland
0,043451%
Italië
10,521551%
Kroatië
0,519853%
Letland
0,200954%
Liechtenstein
0,000972%
Litouwen
0,433066%
Luxemburg
0,122011%
Malta
0,111716%
Nederland
3,730701%
Noorwegen
0,865252%
Oostenrijk
1,549512%
Polen
13,000320%
Portugal
1,933851%
Roemenië
4,767807%
Slovenië
0,485701%
Slowakije
1,602124%
Spanje
9,519452%
Tsjechië
5,021898%
Verenigd Koninkrijk – Noord Ierland
0,245945%
Zweden
0,904220%
Het green deal investment plan, door de Commissie in januari 2020 gepubliceerd, beoogt
meer dan € 1.000 miljard voor de klimaattransitie te mobiliseren. Het plan bestaat
uit bovengenoemde budgetten uit het MFK en ETS, nationale cofinanciering door lidstaten,
en gemobiliseerde private en publieke investeringen via InvestEU en het Just Transition
Mechanism.
Dit antwoord geeft een overzicht van de huidige bijdrage van Nederland op het terrein
van klimaat aan de EU. De onderhandelingen over het Fit-for-55-pakket lopen nog, waarbij
de Europese Commissie heeft voorgesteld additionele middelen voor de klimaattransitie
in te zetten, maar hier zijn nog geen besluiten over genomen.
Daarnaast geef ik hierbij tevens antwoord op de technische vraag zoals gesteld door
het lid Omtzigt uit de commissiebrief met als onderwerp «Het bericht «Biomassa – Weer
814 miljoen aan bossen in rook op» (Telegraaf, 8 februari 2022)».
6
Ik wil eigenlijk nog komende week een precies lijstje met hoeveel er al juridisch
verplichtend aan subsidies toegezegd is voor de komende jaren. Wat is het beleid om
dat te stoppen?
Antwoord
In onderstaande tabel treft u een overzicht aan van de subsidiering van de verbranding
van houtige biomassa (inclusief bij- en meestook) in de SDE, SDE+ en SDE++-rondes
van 2008 tot 2020. Het overzicht heeft als peildatum 1 februari 2022 en voor de raming
van de toekomstige kasuitgaven is gebruik gemaakt van de KEV 2021.
Er is in de SDE++ en haar voorgangers tot en met 2021 voor een bedrag van € 11,9 miljard euro
aan verplichtingen afgegeven voor biomassaprojecten. Hiervan is na afgifte € 2,6 miljard
vrijgevallen door projecten die niet gerealiseerd zijn. De totale kasuitgaven liggen
lager dan het verplichtingenbudget. Een bedrag van € 1,5 miljard euro is al betaald
tot en met 2021. Een bedrag van € 4,6 miljard euro aan kasuitgaven wordt in de periode
2022 tot 2037 nog verwacht.
Enkele opmerkingen hierbij:
– de kasraming is sterk afhankelijk van de gasprijs, de realisatiegraad van projecten
en hun daadwerkelijke productie. Omdat de raming van de kasuitgaven nog geen rekening
houdt met de recente sterke stijging van de gasprijzen, is deze waarschijnlijk te
hoog.
– de aanwas aan nieuwe beschikkingen voor de verbranding van houtige biomassa is relatief
laag. In de ronde van 2021, die nog niet is opgenomen is in dit overzicht omdat de
aanvragen nog beoordeeld worden, is voor circa € 100 miljoen aan aanvragen voor houtige
biomassa ingediend, die niet allemaal zullen worden verleend.
– nagenoeg alle beschikkingen voor bij- en meestook zijn afgegeven in 2016. Dat is ook
de reden dat deze rondes een hoog verplichtingenbudget voor houtige biomassa kenden.
Vanaf 2018 zijn er geen nieuwe beschikkingen voor bij- en meestook meer afgegeven.
De Coalitie heeft uitgesproken de inzet van houtige biogrondstoffen voor laagwaardige
energietoepassingen zo snel mogelijk af te bouwen, met oog voor de kosteneffectiviteit
van de transitie. Op dit moment worden reeds geen nieuwe subsidies meer afgegeven
voor de opwekking van uitsluitend elektriciteit uit biogrondstoffen. Voor de afbouw
van lagetemperatuurwarmte uit houtige biogrondstoffen werk ik aan een afbouwpad: ik
streef ernaar dit afbouwpad voor het zomerreces aan uw Kamer aan te bieden.
De Minister voor Klimaat en Energie, R.A.A. Jetten
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
R.A.A. Jetten, minister voor Klimaat en Energie