Brief regering : Fiche: Mededeling en besluit ter wijziging Eigenmiddelenbesluit
22 112 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie
Nr. 3279 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 28 januari 2022
Overeenkomstig de bestaande afspraken ontvangt u hierbij 9 fiches die werden opgesteld
door de werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissie voorstellen (BNC).
Fiche: Verordening en richtlijn digitalisering justitiële samenwerking en toegang
tot het recht (Kamerstuk 22 112, nr. 3274)
Fiche: Aanpassing Eurojustverordening en Raadsbesluit digitale informatie-uitwisseling
in terrorismezaken (Kamerstuk 22 112, nr. 3275)
Fiche: Verordening oprichting online samenwerkingsplatform ter ondersteuning van gemeenschappelijke
onderzoeksteams (Kamerstuk 22 112, nr. 3276)
Fiche: Mededeling herziening mededingingsbeleid (Kamerstuk 22 112, nr. 3277)
Fiche: Richtlijn minimumniveau aan belastingheffing (Kamerstuk 22 112, nr. 3278)
Fiche: Mededeling en besluit ter wijziging Eigenmiddelenbesluit
Fiche: Herziening verordening MFK 2021–2027 (Kamerstuk 22 112, nr. 3280)
Fiche: Verordening betreffende ontbossingsvrije producten (Kamerstuk 22 112, nr. 3281)
Fiche: Mededeling De Global Gateway (Kamerstuk 22 112, nr. 3282)
De Minister van Buitenlandse Zaken, W.B. Hoekstra
Fiche: Mededeling en besluit ter wijziging Eigenmiddelenbesluit
1. Algemene gegevens
a) Titel voorstel
Mededeling: Communication from the Commission to the European Parliament, the Council,
the European Economic and Social Committee and the Committee of Regions the next generation
of own resources for the EU Budget
Besluit: Council Decision amending Decision (EU, Euratom) 2020/2053 on the system
of own resources of the European Union
b) Datum ontvangst Commissiedocument
22 december 2021
c) Nr. Commissiedocument
Mededeling: COM(2021)566
Besluit: COM(2021)570
d) EUR-Lex
Mededeling: EUR-Lex – 52021DC0566 – EN – EUR-Lex (europa.eu)
Besluit: EUR-Lex – 52021PC0570 – EN – EUR-Lex (europa.eu)
e) Nr. impact assessment Commissie en Opinie Raad voor Regelgevingstoetsing
Niet opgesteld
f) Behandelingstraject Raad
Economische en Financiële Raad
g) Eerstverantwoordelijk ministerie
Ministerie van Financiën
h) Rechtsbasis
Artikel 311, derde alinea, Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (VWEU)
i) Besluitvormingsprocedure Raad
Eenparigheid
j) Rol Europees Parlement
Raadpleging
2. Essentie voorstel
a) Inhoud voorstel
Het Eigenmiddelenbesluit1 (EMB) regelt de inkomsten (financiering) van de EU-begroting, die onverminderd andere
ontvangsten volledig uit eigen middelen van de Europese Unie wordt gefinancierd2. De eigen middelen worden door de lidstaten van de Europese Unie (EU) afgedragen
aan de Europese begroting op basis van een in het EMB vastgestelde grondslag of afdrachtenpercentage.
De Commissie stelt drie nieuwe eigen middelen voor via een wijziging van het EMB3. Dit voorstel is een opvolging van afspraken die zijn gemaakt door de Europese Raad
(ER) op 17 t/m 21 juli 20204 en in het Interinstitutioneel Akkoord (IIA)5 van de Raad van de Europese Unie (de Raad), het Europees Parlement (EP) en de Commissie.
Tegelijk met de herziening van het EMB stelt de Commissie een aanpassing van de MFK-verordening6 (Meerjarig Financieel Kader) voor om uitgaven mogelijk te maken voor vervroegde aflossing
en rentebetalingen van Next Generation EU (NGEU)-leningen en voor het voorgestelde klimaatfonds Social Climate Fund7 (SCF). De kabinetsappreciatie hiervan wordt in het BNC-fiche over dit voorstel gegeven.
De kabinetsappreciatie heeft met name betrekking op het gepubliceerde Besluit. De
Mededeling van de Commissie betreft hetzelfde onderwerp en bevat een duiding van het
Besluit in samenhang met het voorstel tot aanpassing van de MFK-verordening.
Afgezien van het introduceren van drie nieuwe eigen middelen bevat het voorstel geen
andere wijzigingen van het EMB. De praktische uitvoeringsregels omtrent de terbeschikkingstelling
van de bestaande eigen middelen in het huidige EMB zijn opgenomen in de Making Available Regulations (MAR)8. In de eerste helft van 2022 presenteert de Commissie een voorstel om de terbeschikkingstelling
van de voorgestelde nieuwe eigen middelen te regelen.
Als eerste stelt de Commissie voor om een eigen middel te introduceren met een omvang
die gelijk is aan 25% van de inkomsten uit het EU-emissiehandelssysteem (Emission Trading System9, ETS). De Commissie heeft als onderdeel van het Fit-for-55-pakket (Ff55)10 een beleidsvoorstel gepresenteerd om het bestaande ETS uit te breiden en te verbeteren11. Met het FF55 beleidsvoorstel wordt ETS verbreed naar de zeevaart, het plafond wordt
aangescherpt, de marktstabiliteitsreserve wordt versterkt, en een afzonderlijke ETS
voor de gebouwde omgeving en transport (ETS-BRT) wordt geïntroduceerd. Verder wordt
ook het ETS voor de luchtvaart aangepast en worden het Innovatiefonds en het Moderniseringsfonds
opgehoogd, onder andere met de opbrengsten van het uitfaseren van de gratis emissierechten
door de introductie van de Carbon Border Adjustment Mechanism (CBAM). De inkomsten uit het huidige ETS komen grotendeels ten goede aan de lidstaten
en vloeien op basis van de aan de lidstaten toegekende veilbare emissierechten naar
de nationale begrotingen. Over deze beleidsvoorstellen wordt separaat onderhandeld.
In het hier voorliggende voorstel om een eigen middel te introduceren op basis van
deze ETS-inkomsten stelt de Commissie voor dat lidstaten in de toekomst een bijdrage
aan de Uniebegroting leveren met een omvang van 25% van de potentiële ETS-inkomsten
(uit aan lidstaten toegekende veilbare emissierechten). Dit betreft inkomsten uit
zowel het gewijzigde bestaande ETS (inclusief luchtvaart en de maritieme sector) als
het voorgestelde nieuwe ETS-BRT.
De Commissie stelt voor de afdrachten op basis van ETS-inkomsten, tot 2030, een correctiemechanisme
voor. Dit zijn tijdelijke aanpassingen om rekening te houden met de relatieve economische
welvaart van individuele lidstaten. Dit correctiemechanisme zorgt er volgens de Commissie
voor dat het verschil tussen de ETS-verdeelsleutels en verdeelsleutel op basis van
het bruto nationaal inkomen (bni) niet onevenredig groot wordt12. Voor lidstaten met een bni per hoofd van de bevolking lager dan 90% van het EU-gemiddelde
wordt het eigen middel op basis van ETS-inkomsten gemaximeerd op 150% van de bni-verdeelsleutel
voor dat land. Daarnaast komt er voor alle lidstaten een minimumbijdrage voor het
eigen middel op basis van ETS van 75% van de bni-verdeelsleutel.
Ten tweede stelt de Commissie een nieuw eigen middel voor gebaseerd op de verwachte
opbrengsten die voortvloeien uit het beleidsvoorstel tot een mechanisme voor koolstofcorrectie
aan de grens (CBAM)13. Het onderliggende beleidsvoorstel voor de CBAM zelf maakt, net als het ETS-beleidsvoorstel,
onderdeel uit van het Ff55-pakket. Hier wordt separaat over onderhandeld. Het CBAM-beleidsvoorstel
is vormgegeven als een koolstofheffing aan de buitengrens van de EU. Ter introductie
van een eigen middel gebaseerd op de opbrengsten van CBAM stelt de Commissie nu voor
dat 75% van de opbrengsten van de verkoop van CBAM-certificaten naar de EU-begroting
gaat. Daarbij wijst de Commissie erop dat volgens het CBAM-beleidsvoorstel (dat onderdeel
uitmaakt van het Ff55-pakket) de lidstaten verantwoordelijk zijn voor het innen van
de opbrengsten door de verkoop van CBAM-certificaten. Dit betekent dat in het voorliggende
voorstel tot een eigen middel gebaseerd op het CBAM 25% van de opbrengsten van de
verkoop van CBAM-certificaten naar de nationale begrotingen van de lidstaten gaat.
Het derde nieuwe eigen middel dat de Commissie voorstelt is gestoeld op het in het
Inclusive Framework (IF) van de OESO/G20 overeengekomen akkoord dat voorziet in een herverdeling van
winsten en belastingheffingsrechten tussen landen («Pijler 1» uit het akkoord). Pijler 1
zal gelden voor bedrijven met een wereldwijde omzet van meer dan 20 miljard euro en
een winstmarge (winst gedeeld door omzet) van meer dan 10%. Hierdoor zullen ongeveer
de honderd grootste en meest winstgevende bedrijven in de wereld onder de reikwijdte
vallen. Van de winst boven de 10% zal 25% toegerekend worden aan landen waar de producten
en diensten van bedrijven geconsumeerd worden. Over het IF-akkoord is uw Kamer reeds
geïnformeerd14.
In het voorstel van de Commissie dragen lidstaten 15% van deze toerekening als eigen
middel af aan de EU-begroting. Belangrijke technische aspecten van Pijler 1 worden
op dit moment in het IF verder uitgewerkt. Na deze verdere uitwerking in het IF zal
de Commissie een voorstel voor een richtlijn presenteren om de afspraken om te zetten
in wetgeving, waarschijnlijk in de zomer van 2022.
b) Impact assessment Commissie
Er is geen impact assessment verricht.
3. Nederlandse positie ten aanzien van het voorstel
a) Essentie Nederlands beleid op dit terrein
Het kabinet beoordeelt ieder voorstel voor een nieuw eigen middel op haar eigen merites.
Bij deze beoordeling spelen meerdere factoren een rol. Het effect op de Nederlandse
afdrachten aan de EU, de stabiliteit van de grondslagen, de uitvoerbaarheid en het
effect op de voorspelbaarheid van de nationale afdracht. Uitgangspunt hierbij is dat
een nieuw eigen middel in principe nationaal wordt geïncasseerd. Ook speelt de mogelijke
bijdrage van een eigen middel aan Europese en nationale beleidsdoelstellingen een
rol.
b) Beoordeling + inzet ten aanzien van dit voorstel
In onderstaande alinea’s geeft het kabinet een separate beoordeling van de drie voorstellen
voor nieuwe eigen middelen. Bij de beoordeling van de voorstellen voor nieuwe eigen
middelen in dit BNC-fiche heeft het kabinet de hierboven genoemde factoren gehanteerd.
In algemene zin geldt dat wijzigingen in de beleidsvoorstellen waarop de nieuwe eigen
middelen zijn gebaseerd ook kunnen leiden tot een andere appreciatie van het betreffende
eigen middel. Omdat de onderhandelingen over de beleidsvoorstellen voor de wijziging
van het ETS en de introductie van CBAM nog lopen en het voorstel voor de Europese
implementatie van Pijler 1 van het IF er nog niet is, maakt het kabinet een beoordeling
op basis van de huidige informatie.
Ten eerste staat het kabinet in principe open voor de introductie van een eigen middel
op basis van het gewijzigde ETS. Wel heeft het kabinet nog een aantal vragen bij de
door de Commissie geraamde opbrengsten van het eigen middel en de stabiliteit van
de grondslag. De eerste inschatting is dat een ETS-afdracht voor Nederland financieel
voordeliger is dan de bni-afdracht. De bni-afdracht is de sluitpost15 van de begroting, en is daarmee het relevante eigen middel om nieuwe eigen middelen
mee te vergelijken.16 Het Nederlandse aandeel in het totale EU-bni, en dus in de bni-afdrachten, betreft
5,9% in 2020. De verdeelsleutel van het eigen middel op basis van ETS is gebaseerd
op de historische uitstoot binnen de relevante ETS-sectoren. Voor het reguliere ETS
(inclusief uitbreiding naar de maritieme sector) is het Nederlandse aandeel 3,7% en
voor ETS-BRT is dit 4,4%. Voor luchtvaart is het 4,3%. Een aandachtspunt hierbij is
dat deze inschatting afhankelijk is van de onderhandelingen over het ETS-beleidsvoorstel.
Als daar substantiële wijzigingen uit komen kan dit gevolgen hebben voor de verdeelsleutel.
Met betrekking tot het door de Commissie voorgestelde tijdelijke correctiemechanisme
heeft het kabinet meer informatie nodig om een definitief oordeel te kunnen vellen.
In principe is het kabinet geen voorstander van correctiemechanismes. Het voorgestelde
minimumpercentage betekent voor Nederland naar verwachting een opwaartse correctie
van de hierboven genoemde ETS-verdeelsleutels. Desondanks zal het aandeel in een ETS-afdracht
voor Nederland naar verwachting lager zijn dan afdracht via de bni-sleutel waarmee
een eigen middel gebaseerd op de inkomsten uit het ETS-voorstel naar verwachting financieel
voordelig is voor Nederland. Het eindoordeel van het kabinet hangt af van de precieze
uitwerking van het mechanisme. Het kabinet vindt het positief dat het voorgestelde
correctiemechanisme tijdelijk is.
Met betrekking tot de grondslag van het eigen middel op basis van ETS-afdracht heeft
het kabinet nog enkele aandachtspunten. Besluitvorming over de ETS-richtlijnen, waarop
de Commissie het voorstel voor het eigen middel baseert, is op basis van gekwalificeerde
meerderheid. Dit betekent dat de grondslag, en dus de verdeelsleutel op basis waarvan
Nederland afdraagt kan wijzigen zonder dat Nederland daarmee instemt. De grondslag
zelf ligt immers niet vast in het EMB maar verwijst naar de ETS-richtlijnen. De veilingverdeelsleutel
in het EU-ETS blijft in het voorstel van de Commissie ongewijzigd.
Verder is de grondslag gebaseerd op het aantal veilbare rechten en de ETS-prijzen,
waar deze laatste op de markt tot stand komen en fluctueren. Het kabinet constateert
dat daarmee een afdracht op basis van ETS-prijzen waarschijnlijk minder voorspelbaar
zal zijn dan de bni-afdracht, wat het kabinet nadelig acht.
De eerste inschatting van het kabinet is dat een ETS-afdracht uitvoerbaar is. In principe
worden de ETS-rechten door een gecontracteerd veilingplatform namens de lidstaten
geveild en heeft Nederland hierin naar verwachting geen uitvoerende rol. Het kabinet
heeft ook hierbij het aandachtspunt dat de Commissie nog geen voorstel voor de praktische
uitvoeringsregels voor het ter beschikking stellen van eigen middelen op basis van
ETS heeft gepubliceerd waardoor een volledig oordeel over de uitvoerbaarheid nog niet
gegeven kan worden.
Het beleidsvoorstel tot wijziging van het ETS, dat is gepresenteerd als onderdeel
van het Ff55-pakket, draagt bij aan het klimaatbeleid en het doel van CO2-reductie. Het huidig voorliggende voorstel van de Commissie om een eigen middel te
introduceren op basis van de opbrengsten van het ETS-beleidsvoorstel levert op zichzelf
geen directe bijdrage aan deze klimaatdoelstelling.
Ten tweede staat het kabinet in beginsel open tegenover het voorstel voor een nieuw
eigen middel op basis van CBAM-opbrengsten. Het kabinet heeft wel nog enkele aandachtspunten
en vragen bij het voorstel.
De Commissie stelt dat lidstaten verantwoordelijk zijn voor het innen van de CBAM-opbrengsten
en daarvan 75% afdragen aan de EU-begroting. Het is onbekend wat het Nederlandse aandeel
hierin zal zijn. Het kabinet vindt het positief dat in het voorstel van de Commissie
een deel van de CBAM-opbrengsten naar de nationale begrotingen van de lidstaten gaat.
In het voorstel van de Commissie mogen lidstaten 25% van de opbrengst van de door
hen verkochte CBAM-certificaten houden. Het kabinet zal de Commissie vragen hoe zich
dit verhoudt tot de kosten en risico’s die gepaard gaan met de uitvoeringstaken van
de CBAM. In het Commissievoorstel voor een CBAM behelzen deze uitvoeringstaken niet
alleen het verkopen van CBAM-certificaten, maar bijvoorbeeld ook het verifiëren van
emissies en het controleren bij het in het vrije verkeer brengen van CBAM-goederen17. Het kabinet acht het van belang dat, indien lidstaten verantwoordelijk zijn voor
uitvoeringstaken van de CBAM waarmee kosten en risico’s gepaard gaan, zij daarvoor
gecompenseerd worden. Dit is bijvoorbeeld ook het geval bij de invoerrechten, waar
lidstaten een perceptiekostenvergoeding van 25% inhouden van de af te dragen invoerrechten.
Voor de uitvoerbaarheid acht het kabinet het van belang dat er heldere regels en procedures
bestaan voor de uitvoeringstaken van de CBAM door de nationale autoriteiten enerzijds,
en de afdracht van eigen middelen door de lidstaten aan de EU-begroting anderzijds.
Dit is onder andere belangrijk om financiële risico’s zoveel als mogelijk te mitigeren,
bijvoorbeeld in het geval van geschillen tussen de Commissie en de lidstaten over
de verkochte CBAM-certificaten en de controle op de aanwezigheid van de benodigde
certificaten bij invoer. Het CBAM-beleidsvoorstel geeft geen duidelijkheid over regels
en procedures bij de heffing. Ook heeft de Commissie nog geen voorstel gepresenteerd
voor de praktische uitvoeringsregels voor het ter beschikking stellen van eigen middelen
op basis van CBAM, waardoor het vooralsnog onduidelijk is bij welke partij de uitvoeringsrisico’s
komen te liggen. Dit is voor het kabinet een belangrijk aandachtspunt. Het kabinet
zal de Commissie daarom vragen om meer duidelijkheid te verschaffen over welke regels
en procedures gelden voor de verkoop van CBAM-certificaten en de afdracht aan de EU-begroting,
en erop aandringen dat de Commissie snel met een MAR-voorstel met de praktische uitvoeringsregels
komt.
Ten aanzien van de voorspelbaarheid van de afdracht constateert het kabinet dat een
afdracht op basis van CBAM-opbrengsten minder voorspelbaar is dan de bni-afdracht,
wat het kabinet nadelig acht. De prijs van CBAM-certificaten is gekoppeld aan de ETS-prijs
en dit betreft een marktinstrument met fluctuerende prijzen. Daarnaast zijn de CBAM-opbrengsten
afhankelijk van de klimaatambitie van derde landen want indien er in het productieland
al een CO2-prijs is betaald kan het overeenkomstige bedrage worden afgetrokken van de CBAM-heffing.
Volgens het kabinet is de CBAM primair een klimaatmaatregel, die erop gericht is koolstoflekkage
te voorkomen en aan te zetten tot klimaatactie in derde landen. Daaruit volgt dat
de CBAM op termijn minder opbrengsten zal genereren. Omdat de opbrengsten van het
eigen middel op basis van CBAM naar verwachting zeer beperkt zullen zijn zal de lagere
voorspelbaarheid naar verwachting relatief weinig gevolgen hebben voor de Nederlandse
bni-afdracht en de totale afdracht aan de EU-begroting.
In het CBAM-beleidsvoorstel heeft de Commissie aangegeven voor het einde van de overgangsperiode
(2023–2025) de reikwijdte van de CBAM te evalueren, waarbij mede gekeken wordt naar
de mogelijkheid om de CBAM uit te breiden naar emissies in andere sectoren, indirecte
emissies en emissies verderop in de waardeketen. Mogelijk zal de Commissie daarvoor
een wetgevingsvoorstel presenteren. Dit is een aandachtspunt van het kabinet omdat
door een eventuele uitbreiding naar meer sectoren en/of emissies de grondslag verbreed
kan worden, via gekwalificeerde meerderheid in de Raad, zonder dat het EMB aangepast
hoeft te worden. Overigens is de grondslag in eerste instantie nog afhankelijk van
de uitkomst van de lopende onderhandelingen over het CBAM-voorstel.
Het beleidsvoorstel tot een CBAM, dat onderdeel uitmaakt van het Ff55-pakket draagt
bij aan de doelen van het klimaatbeleid. Het huidige voorstel van de Commissie om
een eigen middel te introduceren op basis van de verwachte opbrengsten van dit CBAM-beleidsvoorstel
levert geen directe bijdrage aan deze klimaatdoelstelling.
Ten derde kan het kabinet op dit moment nog geen beoordeling geven van een nieuw eigen
middel op basis van Pijler 1. Hoewel het kabinet positief is over Pijler 1 en constructief
meewerkt aan de verdere vormgeving (op dit moment binnen het IF), zijn de gevolgen
van het eigen middel afhankelijk van de verdere uitwerking van Pijler 1. Het is daarom
nog onbekend wat de gevolgen zijn voor de afdrachten van alle EU-lidstaten, de stabiliteit
van de grondslag, de uitvoerbaarheid en uitvoeringskosten en de voorspelbaarheid van
de afdrachten. Hiertoe heeft het kabinet o.a. meer informatie nodig over welk deel
van de wereldwijde restwinst bij EU-landen terechtkomt, wat de verdeelsleutel per
land is en welke rol nationale belastingdiensten zullen spelen bij het ter beschikking
stellen van het eigen middel. Ook heeft de Commissie nog geen praktische uitvoeringsregels
voor het ter beschikking stellen van eigen middelen op basis van Pijler 1 gepubliceerd,
wat waarschijnlijk pas mogelijk zal zijn als de richtlijn voor de Europese implementatie
van de afspraken gepubliceerd is. Het kabinet zal het nieuwe eigen middel op basis
van Pijler 1 t.z.t. beoordelen.
De beoogde herverdeling van belastingrechten door de implementatie van Pijler 1 van
het IF-akkoord wordt door de invoering van een eigen middel op basis hiervan enigszins
beperkt. Lidstaten zullen immers een deel van de aanvullende belastingrechten die
zij toegekend krijgen afdragen aan de Uniebegroting.
c) Eerste inschatting van krachtenveld
De Europese Raad heeft de Commissie uitgenodigd om voorstellen voor nieuwe eigen middelen
te doen. In het IIA18 zijn de Raad, EP en Commissie overeengekomen dat de terugbetalingen van de NGEU-leningen
niet mogen leiden tot een onnodige vermindering van programma-uitgaven onder het MFK
en dat de stijging van de bni-afdracht voor de lidstaten dient te worden beperkt.
Het krachtenveld in de Raad ten aanzien van de specifieke voorstellen voor nieuwe
eigen middelen is verdeeld en hangt onder andere samen met de vraag of introductie
ervan financieel gunstig is voor een lidstaat.
Het Europees Parlement hecht veel waarde aan de introductie van nieuwe eigen middelen.
4. Beoordeling bevoegdheid, subsidiariteit en proportionaliteit
a) Bevoegdheid
Het oordeel van het kabinet ten aanzien van de bevoegdheid van de Unie is positief.
Het voorstel is gebaseerd op artikel 311, derde alinea, VWEU. Op grond van dit artikel
heeft de EU de bevoegdheid om met eenparigheid van stemmen een besluit vast te stellen
aangaande de bepalingen die van toepassing zijn op het stelsel van eigen middelen
van de Unie. Volgens artikel 311, derde alinea, kunnen door middel van dit besluit
ook nieuwe categorieën van eigen middelen worden vastgesteld. Dit besluit treedt pas
in werking nadat het door de lidstaten overeenkomstig hun onderscheiden grondwettelijke
bepalingen is goedgekeurd. Voor Nederland is op grond van artikel 91 van de Grondwet
parlementaire goedkeuring vereist.
b) Subsidiariteit
Het oordeel van het kabinet over de subsidiariteit van het voorstel is positief. De
doelstelling van het Eigenmiddelenbesluit, en de voorgestelde wijzigingen uit voorliggend
voorstel voor additionele eigen middelen, dienen ter financiering van de begroting
van de Europese Unie. De financiering moet vanzelfsprekend ook op EU-niveau georganiseerd
worden. Bovendien kan een wijziging van bestaande EU-regelgeving slechts op EU-niveau
plaatsvinden. Om die reden is handelen op het niveau van de EU gerechtvaardigd.
c) Proportionaliteit
Het oordeel van het kabinet over de proportionaliteit is positief. Met het voorstel
worden additionele eigen middelen geïntroduceerd om de Europese begroting te financieren.
Eigen middelen zijn geschikt om de Europese begroting te financieren. Volgens artikel 311
VWEU wordt de begroting namelijk, onverminderd andere ontvangsten, volledig uit eigen
middelen gefinancierd. Voor het toevoegen van nieuwe eigen middelen is een aanpassing
van het EMB noodzakelijk. Conform artikel 311 VWEU dienen nieuwe categorieën van eigen
middelen via een besluit te worden vastgesteld. Het voorstel ligt ook in het verlengde
van het huidige eigenmiddelensysteem en doet recht aan de afspraken die zijn gemaakt
in de ER-conclusies van juli 2020 en het IIA tussen Raad, EP en Commissie en gaat
daarom niet verder dan noodzakelijk.
Het kabinet heeft wel enkele aandachtspunten bij de voorgestelde eigen middelen die
in de beoordeling van dit BNC-fiche zijn genoemd.
5. Financiële consequenties, gevolgen voor regeldruk, concurrentiekracht en geopolitieke
aspecten
a) Consequenties EU-begroting
Het EMB regelt de financiering van de Europese begroting. Dit voorstel voor drie nieuwe
eigen middelen door middel van een wijziging van het EMB heeft daarmee gevolgen voor
de samenstelling van de inkomsten van de EU. Het heeft op zichzelf geen gevolgen voor
de omvang van de EU-begroting. Aangezien de EU-begroting altijd in evenwicht moet
zijn en de bni-afdracht de sluitpost is aan de inkomstenkant van de begroting, betekent
extra opbrengsten door nieuwe eigen middelen bij gelijkblijvende uitgaven een lagere
benodigde financiering door middel van de bni-afdrachten door lidstaten.
Gelijktijdig met het voorliggende voorstel tot wijziging van het EMB heeft de Europese
Commissie ook een voorstel gepresenteerd voor een herziening van het huidige MFK 2021–2027.
Het voorliggende BNC-fiche en het BNC-fiche betreffende deze wijziging van het MFK
dienen in samenhang te worden beschouwd.
De opbrengst van het ETS eigen middel schat de Commissie voor de periode 2023–2025
in op gemiddeld 9 miljard euro per jaar in de Mededeling en voor de periode 2026–2030
op 12 miljard per jaar.
Ten aanzien van het nieuwe eigen middel op basis van de CBAM schat de Commissie de
inkomsten voor de EU-begroting op gemiddeld 1 miljard euro per jaar voor de periode
2026–2030. Tijdens de overgangsperiode (2023–2025) zal de CBAM volgens de Commissie
geen opbrengsten genereren. Voor de periode van 2023–2030 schat de Commissie in de
Mededeling de inkomsten daarom gemiddeld op 0,5 miljard euro per jaar. Het kabinet
zal de Commissie om verduidelijking vragen ten aanzien van de verwachte jaarlijkse
opbrengsten voor de EU-begroting.
De Commissie schat in de Mededeling in dat de verwachte totale opbrengst van een eigen
middel op basis van het IF-akkoord Pijler 1 tussen de 2,5 en 4 miljard euro per jaar
bedraagt voor de EU-begroting.
b) Financiële consequenties (incl. personele) voor rijksoverheid en/ of medeoverheden
Bij introductie van nieuwe eigen middelen verandert de samenstelling van de Nederlandse
EU-afdrachten. Doordat de nieuwe eigen middelen andere verdeelsleutels kennen dan
de bestaande eigen middelen heeft dit ook een effect op de omvang van de totale Nederlandse
afdrachten.
Het precieze effect van de introductie van een ETS-afdracht is op dit moment nog niet
te berekenen door het ontbreken van gedetailleerde informatie in het voorstel. Het
is de verwachting dat de introductie voor Nederland relatief gunstig is ten opzichte
van de bni-afdracht, omdat de verdeelsleutels voor ETS (3,7%), ETS luchtvaart (3,4%)
en ETS-BRT (4,4%) voor Nederland lager liggen dan het Nederlandse bni-aandeel in de
EU (5,9% in 2020), dat als sluitpost dient van de EU-begroting.
Door het ontbreken van gedetailleerde informatie is het op dit moment nog niet mogelijk
om een inschatting te maken van het precieze effect van een nieuw eigen middel op
basis van de CBAM op de EU-afdrachten. Wel mag Nederland op basis van het Commissievoorstel
25% van de opbrengst houden. Voor een inschatting van de financiële consequenties
voor rijksoverheid en/of medeoverheden in het kader van de uitvoering van de CBAM
en het ETS verwijst het kabinet naar de BNC-fiches over het CBAM-voorstel en het ETS-voorstel19.
Ook voor Pijler 1 ontbreekt gedetailleerde informatie. Het is dan ook nog onbekend
wat de gevolgen zijn voor de Nederlandse afdrachten aan de Unie als gevolg van een
nieuwe eigen middel op basis van het IF-akkoord Pijler 1.
Naast de effecten van de voorstellen voor eigen middelen hebben ook ontwikkelingen
aan de uitgavenkant van de Europese begroting gevolgen voor de Nederlandse afdrachten.
In het BNC-fiche behorende bij het voorstel tot herziening van het MFK 2021–2027 wordt
een nadere duiding gegeven van de financiële consequenties voor de Rijksbegroting
van dat voorstel.
Eventuele financiële consequenties voor de rijksoverheid van het EMB zelf zullen voornamelijk
het gevolg zijn van werkzaamheden die moeten plaatsvinden om de eigen middelen uit
voorliggend voorstel beschikbaar te stellen aan de Europese Commissie. De uitvoeringsregels
voor deze terbeschikkingstelling worden naar verwachting in de eerste helft van 2022
in een voorstel van de Commissie gepubliceerd. Op basis van het voorliggende voorstel
voor wijziging van het Eigenmiddelenbesluit is het nog niet mogelijk een inschatting
te maken van eventuele financiële gevolgen of risico’s voor de rijksoverheid. Eventuele
budgettaire gevolgen worden ingepast op de begroting van het beleidsverantwoordelijke
departement conform de regels van de budgetdiscipline.
c) Financiële consequentie en gevolgen voor regeldruk voor bedrijfsleven en burger
Het voorstel tot wijziging van het EMB heeft op zichzelf geen financiële consequenties
en gevolgen voor regeldruk voor bedrijfsleven en burger. Eventuele gevolgen voor deze
zaken die voortvloeien uit de beleidsvoorstellen waarop deze voorgestelde nieuwe eigen
middelen zijn gebaseerd zijn of worden opgenomen in de relevante BNC-fiches over deze
voorstellen.
d) Gevolgen voor concurrentiekracht en geopolitieke aspecten
Voor de geopolitieke aspecten wordt verwezen naar de implicaties van de beleidsinstrumenten
zelf zoals opgenomen in de desbetreffende BNC-fiches.
6. Implicaties juridisch
a) Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving en/of sanctionering beleid
(inclusief toepassing van de lex silencio positivo)
N.v.t.
b) Gedelegeerde en/of uitvoeringshandelingen, incl. NL-beoordeling daarvan
N.v.t.
c) Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen), dan wel voorgestelde datum
inwerkingtreding (bij verordeningen en besluiten) met commentaar t.a.v. haalbaarheid
Dit besluit treedt in werking op de eerste dag van de eerste maand na ontvangst van
de laatste kennisgeving van ratificatie, conform hun eigen grondwettelijke bepalingen,
van de lidstaten.
d) Wenselijkheid evaluatie-/horizonbepaling
Het voorstel betreft een aanpassing van een bestaand besluit. In dit besluit is geen
horizonbepaling opgenomen.
e) Constitutionele toets
Het kabinet voorziet geen problemen ten aanzien van de grondwettelijkheid van het
voorstel. Artikel 311 lid 3 VWEU schrijft voor dat een besluit t.a.v. eigen middelen
pas in werking treedt nadat het door de lidstaten overeenkomstig hun onderscheiden
grondwettelijke bepalingen is goedgekeurd. In het voorstel van de Commissie wordt
deze procedure bevestigd. Voor Nederland is op grond van artikel 91 van de Grondwet
parlementaire goedkeuring vereist.
7. Implicaties voor uitvoering en/of handhaving
Het voorstel tot wijziging van het EMB heeft op zichzelf geen noemenswaardige implicaties
voor uitvoering en/of handhaving. Het ter beschikking stellen van de nieuwe eigen
middelen aan de Unie zal verlopen via de reeds bestaande regels en procedures. Eventuele
gevolgen voor deze zaken die voortvloeien uit de beleidsvoorstellen waarop deze voorgestelde
nieuwe eigen middelen zijn gebaseerd zijn of worden opgenomen in de relevante BNC-fiches
over deze voorstellen
8. Implicaties voor ontwikkelingslanden
Geen implicaties voor ontwikkelingslanden.
Indieners
-
Indiener
W.B. Hoekstra, minister van Buitenlandse Zaken
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.