Brief regering : Fiche: Aanpassing Eurojustverordening en Raadsbesluit digitale informatie-uitwisseling in terrorismezaken
22 112 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie
Nr. 3275 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 28 januari 2022
Overeenkomstig de bestaande afspraken ontvangt u hierbij 9 fiches die werden opgesteld
door de werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissie voorstellen (BNC).
Fiche: Verordening en richtlijn digitalisering justitiële samenwerking en toegang
tot het recht (Kamerstuk 22 112, nr. 3274)
Fiche: Aanpassing Eurojustverordening en Raadsbesluit digitale informatie-uitwisseling
in terrorismezaken
Fiche: Verordening oprichting online samenwerkingsplatform ter ondersteuning van gemeenschappelijke
onderzoeksteams (Kamerstuk 22 112, nr. 3276)
Fiche: Mededeling herziening mededingingsbeleid (Kamerstuk 22 112, nr. 3277)
Fiche: Richtlijn minimumniveau aan belastingheffing (Kamerstuk 22 112, nr. 3278)
Fiche: Mededeling en besluit ter wijziging Eigenmiddelenbesluit (Kamerstuk 22 112, nr. 3279)
Fiche: Herziening verordening MFK 2021–2027 (Kamerstuk 22 112, nr. 3280)
Fiche: Verordening betreffende ontbossingsvrije producten (Kamerstuk 22 112, nr. 3281)
Fiche: Mededeling De Global Gateway (Kamerstuk 22 112, nr. 3282)
De Minister van Buitenlandse Zaken, W.B. Hoekstra
Fiche: Aanpassing Eurojustverordening en Raadsbesluit digitale informatie-uitwisseling
in terrorismezaken
1. Algemene gegevens
a) Titel voorstel
Voorstel tot wijziging van Verordening (EU) 2018/1727 van het Europees Parlement en
de Raad en Besluit 2005/671/JBZ van de Raad, wat de digitale uitwisseling van informatie
in terrorismezaken betreft en [Proposal for a DIRECTIVE OF THE EUROPEAN PARLIAMENT
AND OF THE COUNCIL amending Council Decision 2005/671/JHA, as regards its alignment
with Union rules on the protection of personal data]
b) Datum ontvangst Commissiedocument
1 december 2021
c) Nr. Commissiedocument
COM(2021)757
COM(2021)767
d) EUR-Lex
https://eur-lex.europa.eu/legal-content/EN/TXT/PDF/?uri=CELEX:52021PC07…, en
https://eur-lex.europa.eu/legal-content/EN/TXT/PDF/?uri=CELEX:52021PC07…
e) Nr. impact assessment Commissie en Opinie Raad voor Regelgevingstoetsing
N.v.t.
f) Behandelingstraject Raad
Raad Justitie en Binnenlandse Zaken
g) Eerstverantwoordelijk ministerie
Ministerie van Justitie en Veiligheid
h) Rechtsbasis
Artikel 85 van het Verdrag inzake de werking van de Europese Unie (VWEU), respectievelijk
artikel 16, lid 2, van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU)
i) Besluitvormingsprocedure Raad
Gekwalificeerde meerderheid
j) Rol Europees Parlement
Medebeslissing
2. Essentie voorstel
a) Inhoud voorstel
Op 1 december jl. heeft de Commissie een voorstel – in de vorm van twee afzonderlijke
deelvoorstellen – gedaan tot aanpassing van de Eurojustverordening en het Raadsbesluit
inzake digitale informatie-uitwisseling in terrorismezaken (hierna: het voorstel).
Het voorstel maakt onderdeel uit van een Digital Justice Package, met daarin verschillende initiatieven om de rechtsstelsels van de EU te digitaliseren
en moderniseren. Het eerste deelvoorstel voorziet in aanpassing van de Eurojustverordening
met het oog op de versterking van de rol en informatiepositie van dit agentschap bij
de bestrijding van terrorisme, meer in het bijzonder in de vorm van informatie-uitwisseling
met de lidstaten in dit soort zaken.
Het omvat een verplichting om in een zeer vroeg stadium van een strafrechtelijk onderzoek
in een terrorismezaak informatie aan Eurojust te verstrekken, met inbegrip van de
beschikbare biometrische gegevens. Verder is er in het voorstel sprake van een langere
termijn voor het bewaren van operationele persoonsgegevens na een onherroepelijke
veroordeling in een terrorismezaak (5 jaar) ten opzichte van de bewaartermijn die
nu voor alle Eurojustzaken geldt (3 jaar) en bovendien van het bewaren van persoonsgegevens
na vrijspraak.
Daarnaast ziet het voorstel op verduidelijking van de positie van verbindingsmagistraten1 uit derde landen die bij Eurojust zijn gestationeerd in relatie tot het case management
systeem en maakt het Eurojust mogelijk ook op te treden in de relatie tussen een enkele
lidstaat en een derde land of organisatie, indien daarmee een samenwerkingsovereenkomst
tot stand is gekomen en er in een concreet geval een specifieke noodzaak tot samenwerking
is. Het tweede deelvoorstel beoogt Raadsbesluit 2005/671/JBZ betreffende informatie-uitwisseling
en samenwerking in verband met strafbare feiten van terroristische aard in overeenstemming
te brengen met de Dataprotectierichtlijn uit 2016, die van toepassing is op rechtshandhavingsdoeleinden2. Het voorstel brengt de bepalingen daarin die betrekking hebben op Eurojust over
naar de Eurojustverordening. De bepalingen in het Raadsbesluit worden verder aangepast
aan de Europolverordening.
b) Impact assessment Commissie
N.v.t.
3. Nederlandse positie ten aanzien van het voorstel
a) Essentie Nederlands beleid op dit terrein
Het kabinet onderschrijft de waardevolle rol die Eurojust vervult bij de bestrijding
van grensoverschrijdende criminaliteit en terrorisme. Nederland heeft zelf actief
bijgedragen aan de oprichting in 2019 van het Europees gerechtelijk register voor
terrorismebestrijding bij Eurojust en is voorstander van de versterking van de positie
daarvan en van het ontwikkelen van een nieuwe IT-structuur met behulp waarvan de lidstaten
op een efficiënte en veilige manier met Eurojust kunnen communiceren.
b) Beoordeling + inzet ten aanzien van dit voorstel
Het kabinet staat in beginsel positief tegenover de voorliggende voorstellen, die
goed aansluiten bij de hiervoor onder a vermelde appreciatie van Eurojust’s rol bij
de bestrijding van terrorisme en de wens informatie-uitwisseling in dergelijke zaken
te stroomlijnen. De verplichting informatie in terrorismezaken aan Eurojust te leveren,
is overigens niet nieuw, want die verplichting bestond al op basis van Raadsbesluit
2005/671/JBZ3. Wat het kabinet betreft, worden daarbij bij voorkeur wel overlap met de analyserol
van Europol bij terrorismebestrijding en extra administratieve lasten vermeden.
Het kabinet zal in de onderhandelingen inzetten op iets meer ruimte voor nationale
autoriteiten om zelf bij zeer vertrouwelijk onderzoek in terrorismezaken of puur nationale
zaken te kunnen bepalen wat het optimale moment is om informatie met Eurojust te delen
dan het voorstel nu toelaat. Het kabinet zal ook aandringen op meer duidelijkheid
rondom de in het voorstel opgenomen mogelijkheid voor Eurojust om biometrische gegevens
te verwerken, waar het kabinet aarzeling over heeft, nu Eurojust daartoe op dit moment
niet technisch geëquipeerd is of een primaire rol daarbij heeft. Het kabinet zal de
voorstellen voor langere bewaartermijnen kritisch bezien en om een nadere onderbouwing
van onder meer het daarmee beoogde doel vragen. Dat geldt ook ten aanzien van het
voorstel dat Eurojust in bepaalde gevallen data mag bewaren na een vrijspraak. Het
kabinet steunt tot slot de voorgestelde verduidelijking van de positie van verbindingsmagistraten
uit derde landen in relatie tot Eurojust’s case managementsysteem. Het kabinet heeft
geen principieel bezwaar tegen de mogelijkheid dat Eurojust, in aanvulling op het
huidige mandaat, voortaan ook individuele lidstaten ondersteunt in hun samenwerking
met derde landen of organisaties, mits die lidstaat zelf aanleiding ziet om de bijstand
van Eurojust te vragen en er inderdaad een samenwerkingsovereenkomst tussen Eurojust
en dat derde land of die derde organisatie is. Verder is doorgifte van gegevens aan
dat derde land of die derde organisatie alleen mogelijk met instemming van de lidstaat
die deze gegevens aan Eurojust heeft verstrekt, zulks in overeenstemming met artikel 47,
vijfde lid van de Eurojustverordening.
c) Eerste inschatting van krachtenveld
De verwachting is dat een groot deel van de lidstaten zal kunnen instemmen met de
onderhavige voorstellen. Bij de presentatie van deze voorstellen en een eerste bespreking
daarvan op werkgroepniveau hebben enkele lidstaten net als Nederland aarzeling uitgesproken
over het gebruik van biometrische gegevens door Eurojust, dat een belangrijk onderdeel
vormt van het voorstel, over de voorgestelde bewaartermijnen voor persoonsgegevens
in terrorismezaken en over de financiële gevolgen van het voorstel voor de EU als
ook voor individuele lidstaten. De positie van het Europees Parlement is nog niet
bekend.
4. Beoordeling bevoegdheid, subsidiariteit en proportionaliteit
a) Bevoegdheid
Het oordeel van het kabinet ten aanzien van de bevoegdheid is positief. Het kabinet
acht de gekozen rechtsgrondslag voor de wijziging van de Eurojustverordening, te weten
artikel 85, VWEU, alsook voor de wijziging van Raadsbesluit 2005/671/JBZ, te weten
artikel 16, lid 2, VWEU, correct. Artikel 85, VWEU geeft de EU de bevoegdheid om bij
verordeningen de structuur, de werking, het werkterrein en de taken van Eurojust te
bepalen. Artikel 16, lid 2, VWEU geeft de EU de bevoegdheid de bescherming van natuurlijke
personen ten aanzien van de verwerking van persoonsgegevens door instellingen, organen
en instanties van de EU, alsook door de lidstaten, bij de uitoefening van activiteiten
die binnen het toepassingsgebied van het EU-recht vallen, alsmede de voorschriften
betreffende het vrij verkeer van die gegevens. Op het terrein van de ruimte van vrijheid,
veiligheid en recht is sprake van een gedeelde bevoegdheid tussen de EU en de lidstaten
(zie artikel 4, lid 2, onder j, VWEU).
b) Subsidiariteit
Het subsidiariteitsoordeel van het kabinet over het voorstel tot aanpassing van de
Eurojustverordening is positief. Het onderhavige voorstel beoogt de rol van Eurojust
bij de bestrijding van terrorisme te versterken. Terrorismezaken hebben vaak een grensoverschrijdend
karakter als gevolg waarvan de bestrijding van dergelijke vormen van terrorisme onvoldoende
door de lidstaten afzonderlijk kan worden verwezenlijkt. Gelet op de vereiste investeringen
in de noodzakelijke technische infrastructuur voor informatie-uitwisseling in terrorismezaken
en de wens alle lidstaten bij de bestrijding van terrorisme te betrekken, is er bovendien
meerwaarde in optreden op EU-niveau. De lidstaten kunnen een dergelijke EU-brede infrastructuur
niet even effectief individueel of met een beperkt aantal andere lidstaten tot stand
brengen. Een wijziging van bestaande EU-regelgeving kan bovendien slechts op EU-niveau
plaatsvinden. Optreden op EU-niveau is daarom gerechtvaardigd. Het subsidiariteitsoordeel
van het kabinet ten aanzien van het voorstel voor aanpassing van Raadsbesluit 2005/671/JBZ
is ook positief. Het voorstel ziet op het in lijn brengen van het Raadsbesluit met
de Richtlijn gegevensbescherming door politie en justitie. Een wijziging van bestaande
EU-regelgeving kan slechts op EU-niveau plaatsvinden. Optreden op EU-niveau is om
deze redenen gerechtvaardigd
c) Proportionaliteit
Het proportionaliteitsoordeel van het kabinet over het voorstel tot aanpassing van
de Eurojustverordening is positief. Het voorstel gaat niet verder dan noodzakelijk
is om de doelstelling van een betere technische infrastructuur voor informatie-uitwisseling
in terrorismezaken en samenwerking met verbindingsmagistraten uit derde landen bij
Eurojust mogelijk te maken. Het voorstel is ook geschikt om die doelstelling te bereiken,
omdat het IT-systeem snellere en efficiëntere informatie-uitwisseling mogelijk maakt
en daarmee in een lacune voorziet. Het proportionaliteitsoordeel van het kabinet over
het voorstel voor aanpassing van Raadsbesluit 2005/671/JBZ is ook positief. Het voorstel
voor aanpassing van Raadsbesluit 2005/671/JBZ is beperkt tot de aanpassing aan de
eisen van de Richtlijn gegevensbescherming door politie en justitie uit 2016, waardoor
het niet verder gaat dan noodzakelijk is om de doelstelling van het optreden te verwezenlijken.
Het is ook geschikt voor de ermee beoogde wijziging. De rechtsbasis voor deze categorie
Raadsbesluiten bestaat niet meer sinds het Verdrag van Lissabon. Het meest aangewezen
instrument voor de aanpassing van het Raadbesluit, dat weliswaar dateert van voor
de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon, maar materieel veel wegheeft van
een richtlijn, is een richtlijn.
5. Financiële consequenties, gevolgen voor regeldruk, concurrentiekracht en geopolitieke
aspecten
a) Consequenties EU-begroting
De Commissie schat de financiële gevolgen voor de aanpassing van het casemanagement
system bij Eurojust, voor het opzetten van veilige communicatiekanalen met de lidstaten
en voor extra personeel voor Eurojust in op 33 miljoen Euro. Deze extra middelen zijn
nog niet geoormerkt in de EU-begroting voor 2021–2027. Het kabinet is van mening dat
de middelen gevonden dienen te worden binnen de in de Raad afgesproken financiële
kaders van de EU-begroting 2021–2027 en dat deze moeten passen bij een prudente ontwikkeling
van de jaarbegroting. Daarnaast moet de ontwikkeling van de administratieve uitgaven
in lijn zijn met de ER-conclusies van juli 2020 over het MFK-akkoord. Het kabinet
zal de noodzaak van de voorgestelde stijging van het aantal werknemers in dat licht
kritisch bezien.
b) Financiële consequenties (incl. personele) voor rijksoverheid en/ of medeoverheden
Er worden geen financiële consequenties voor rijksoverheid en/of medeoverheden voorzien.
Eventuele budgettaire gevolgen voor de Rijksbegroting worden ingepast op de begroting
van het/de beleidsverantwoordelijk(e) departement(en), conform de regels van de budgetdiscipline.
c) Financiële consequenties en gevolgen voor regeldruk voor bedrijfsleven en burger
N.v.t.
d) Gevolgen voor concurrentiekracht en geopolitieke aspecten
Het voorstel heeft geen voorziene gevolgen voor de concurrentiekracht. T.a.v de geopolitieke
aspecten beoogt het voorstel de effectiviteit van terrorismebestrijding op EU-niveau
te verbeteren.
6. Implicaties juridisch
a) Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving en/of sanctionering beleid
(inclusief toepassing van de lex silencio positivo)
Het lijkt er op dat de voorgestelde wijziging van de Eurojustverordening en Raadsbesluit
2005/671/JBZ niet noopt tot aanpassing van nationale wetgeving.
b) Gedelegeerde en/of uitvoeringshandelingen, incl. NL-beoordeling daarvan
Het voorstel tot aanpassing van de Eurojustverordening voorziet in artikel 22b in
de bevoegdheid voor de Commissie bepaalde uitvoeringshandelingen aan te nemen ten
behoeve van het opzetten en gebruik van het nieuwe gedecentraliseerde IT-systeem onder
de Eurojustverordening. Het kabinet kan daarmee instemmen. Deze bevoegdheid betreft
de vaststelling van niet-essentiële onderdelen van de basishandeling, waardoor toekenning
van de bevoegdheid mogelijk is. Het kabinet vindt het tevens wenselijk om deze bevoegdheid
aan de Commissie toe te kennen vanuit de gedachte dat de technische details voor de
ontwikkeling van het IT-systeem op een snelle en flexibele wijze tot stand kunnen
worden gebracht zonder de wetgevingsprocedure daarmee te belasten. Bovendien ligt
de keuze voor uitvoering (i.p.v. delegatie) voor de hand, omdat het een puur technische
uitwerking van de bepalingen in de verordening betreft en geen wijziging daarvan.
De uitvoeringshandelingen dienen op grond van het voorstel te worden vastgesteld door
middel van de onderzoeksprocedure voorzien in artikel 5 van verordening 182/2011.
De toepassing van de onderzoeksprocedure is hier op zijn plaats, aangezien het te
ontwerpen IT-systeem implicaties heeft voor de verwerking van onder andere gevoelige
(persoons)gegevens, waardoor de vast te stellen uitvoeringshandelingen hier mogelijk
ook gevolgen voor zouden kunnen hebben.
c) Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen), dan wel voorgestelde datum
inwerkingtreding (bij verordeningen en besluiten) met commentaar t.a.v. haalbaarheid
De wijziging van de Eurojustverordening zal in werking treden 20 dagen na de publicatie
van deze verordening in het Publicatieblad. De Commissie denkt dat een periode van
2 jaar nodig zal zijn voor de technische implementatie van de nieuwe IT-structuur
voor informatie-uitwisseling in terrorismezaken. De voorgestelde wijziging van artikel 80
van de Eurojustverordening maakt het onder meer mogelijk dat Eurojust zijn huidige
case managementsysteem blijft gebruiken totdat het nieuwe operationeel is en dat de
lidstaten op de huidige wijze informatie aan Eurojust kunnen blijven leveren totdat
de nieuwe IT-structuur beschikbaar is. Het kabinet acht de datum voor inwerkingtreding
van de gewijzigde verordening aanvaardbaar, aangezien de implementatieverplichtingen
primair op het conto van de EU zullen komen. De richtlijn tot wijziging van Raadsbesluit
2006/671/JBZ zal eveneens in werking treden 20 dagen na de publicatie van de richtlijn
in het Publicatieblad. Ook dat is voor het kabinet aanvaardbaar, aangezien dit geen
nationale implementatieverplichtingen meebrengt.
d) Wenselijkheid evaluatie-/horizonbepaling
De Commissie zal uiterlijk 13 december 2024 een onafhankelijke evaluatie uitvoeren
van de tenuitvoerlegging van de Eurojustverordening en Eurojust’s activiteiten. In
overeenstemming met artikel 69, eerste lid van de Eurojustverordening zal een dergelijke
evaluatie iedere vijf jaar worden uitgevoerd.
e) Constitutionele toets
Het voorstel heeft op onderdelen impact op de bescherming van persoonsgegevens. Het
kabinet zal, zoals hierboven onder 3b is aangegeven, de voorstellen voor langere bewaartermijnen
kritisch bezien en om een nadere onderbouwing van onder meer het daarmee beoogde doel
vragen. Dat geldt ook ten aanzien van het voorstel dat Eurojust in bepaalde gevallen
data mag bewaren na een vrijspraak en de verplichting voor lidstaten beschikbare biometrische
data te verstrekken. Het kabinet hecht daarom zwaar aan het oordeel van de Europese
Toezichthouder voor gegevensbescherming over de verenigbaarheid van deze aspecten
van het voorstel met vigerende EU-wetgeving.
7. Implicaties voor uitvoering en/of handhaving
Vooralsnog zijn op basis van de voorliggende voorstellen geen majeure gevolgen voor
uitvoering of handhaving voorzien.
8. Implicaties voor ontwikkelingslanden
N.v.t.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
W.B. Hoekstra, minister van Buitenlandse Zaken