Brief regering : Kabinetsreactie Rli advies ‘Digitaal Duurzaam’
30 196 Duurzame ontwikkeling en beleid
Nr. 780 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN INFRASTRUCTUUR EN WATERSTAAT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 21 december 2021
Hierbij stuur ik u, mede namens de Minister van Economische Zaken en Klimaat, de Staatssecretaris
van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties en de Minister van Infrastructuur en
Waterstaat, de kabinetsreactie op het advies «Digitaal Duurzaam» van de Raad voor
de Leefomgeving en Infrastructuur (Rli).
Het advies van de Rli gaat over de samenhang tussen de duurzaamheidstransities en
de verregaande digitalisering van de toekomstige leefomgeving, waarin zij de nadruk
legt op de rol van digitale platforms. In het advies van de raad staat de volgende
vraag centraal: «Hoe hangen digitalisering en duurzaamheidstransities samen en welke rol van de overheid
is nodig, mogelijk en effectief om digitalisering te laten bijdragen aan de noodzakelijke
transitie naar een duurzame samenleving?»
De raad ziet twee kanten aan de samenhang tussen digitalisering en duurzaamheid. Enerzijds
kunnen data en digitale technologieën gericht worden ingezet om duurzaamheid te bevorderen
door data te verzamelen en te delen. Anderzijds verandert onze samenleving onder invloed
van digitalisering, zoals de manier waarop we reizen, werken, wonen en recreëren.
Dat heeft gevolgen voor duurzaamheid. Beide vragen om meer beleidsaandacht, concludeert
de Raad.
Het Kabinet verwelkomt het rapport over dit belangrijke thema en waardeert de inzet
van de raad om de samenhang tussen de ontwikkelingen op het gebied van digitalisering
en duurzaamheidstransities in kaart te brengen. De Europese Commissie noemt de digitale
en duurzame transities niet voor niets de «twin transitions»: ze gaan hand in hand
en kunnen elkaar versterken. In de meest recente editie van de Nederlandse Digitaliseringsstrategie1 is eveneens toenemende aandacht voor duurzaamheid in digitalisering en ook het Ministerie
van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft in haar digitaliseringsvisie2, die onlangs naar de Tweede Kamer is gestuurd, duurzaamheidsdoelen als uitgangspunten
genoemd om digitalisering op in te zetten.
De raad geeft in zijn advies concrete handvatten voor de overheid om te sturen op
de digitale leefomgeving met het oog op duurzaamheid. Ook biedt de raad een interessante
kijkrichting door de lagenbenadering die zij hanteert, met onderscheid tussen fysieke
laag, datalaag, platformlaag en dienstenlaag. Door dit lagenmodel wordt de interactie
van de digitalisering op de fysieke leefomgeving zichtbaar gemaakt. Daarnaast stelt
de raad interventies voor in de overheidsorganisatie waarmee deze sturing succesvol
aangepakt kan worden. Het Kabinet ziet in deze waardevolle aanbevelingen een tweedeling.
Enerzijds zijn er aanbevelingen die direct bruikbaar zijn. Anderzijds zijn er verstrekkende
aanbevelingen die nadere fundamentelere afweging vragen, of die inspelen op een mogelijke
toekomstige ontwikkeling waarvan nu onduidelijk is of deze zich daadwerkelijk gaat
aftekenen. Dergelijke afwegingen zijn aan een volgend kabinet. In deze reactie op
hoofdlijnen, houd ik deze indeling aan.
Voordat ik inga op de afzonderlijke aanbevelingen, wijs ik erop dat het kabinet in
zijn beleidscontext een andere definitie hanteert van platforms dan de Raad. De raad
definieert platforms als «alle combinaties van digitale infrastructuur bestaande uit internet, datacentra en
technologische apparatuur die de uitwisseling van gegevens tussen verschillende partijen
mogelijk maken. Op basis van deze technologie wordt een complex netwerk gecreëerd
van partijen die met elkaar interacteren. Er worden producten en/of diensten aangeboden
die via digitale transacties worden uitgewisseld» (p. 15). Het kabinet ziet digitale platforms echter doorgaans als een veel nauwere
categorie, waarbij platforms partijen zijn die meerdere afnemers hebben en derhalve
dus meerzijdige markten beheren. Dat is een belangrijk aandachtspunt bij het vertalen
van de adviezen naar een beleidscontext, wanneer de Raad suggesties geeft om in te
spelen op een mogelijk grotere rol van digitale platforms bij de verduurzaming van
de samenleving.
Direct relevante en bruikbare aanbevelingen
De volgende aanbevelingen ziet het kabinet als direct relevant en bruikbaar:
– Stimuleer digitale alternatieven voor vervuilende activiteiten (aanbeveling 1);
– Zorg dat er standaarden worden ontwikkeld voor de omgang met data die relevant zijn
voor duurzaamheid van de samenleving (aanbeveling 2);
– Voer experimenten uit waarin duurzaamheidseffecten verrekend worden via digitale platforms
(aanbeveling 5);
– Stel eisen en randvoorwaarden aan de omgang van dienstverleners en uitvoerende partijen
met data die zij vergaren en stimuleer duurzame digitale ontwikkelingen (aanbeveling
6);
– Ontwikkel gedeelde deskundigheid over digitalisering bij overheden (aanbeveling 7);
– Ontwikkel werkwijzen om met beleid en regelgeving snel op digitale ontwikkelingen
te kunnen inspelen (aanbeveling 8).
Het kabinet ontplooit reeds activiteiten in lijn met de genoemde aanbevelingen. Ik
geef daarop een toelichting en bespreek welke aanvullende aandachtspunten uit het
Rli advies meegenomen kunnen worden voor verdere acties. Op de overige aanbevelingen
(3, 4 en 9) van de raad, die mijns inziens meer afweging en afstemming vereisen, kom
ik verderop in deze brief terug.
Aanbeveling 1
In de eerste aanbeveling adviseert de raad digitale alternatieven voor vervuilende
activiteiten aan te moedigen en mogelijk te maken en zodoende een duurzamer gebruik
van de fysieke leefomgeving te stimuleren. De raad noemt online thuiswerken als concrete
mogelijkheid om blijvend te stimuleren. Dit is in lijn met de inzet van het Ministerie
van Infrastructuur en Waterstaat en het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties
op het ondersteunen en stimuleren van hybride werken en leren. Samen met het spreiden
van mobiliteit over de dag en over de week biedt dit een kans om congestie te dempen
en daarmee ook de uitstoot van schadelijke stoffen te verminderen. Dat gebeurt in
samenwerking met andere departementen, overheden, werkgeverskoepels, werkgeversnetwerken,
onderwijskoepels en onderwijsnetwerken. Het Rijk draagt hier zelf aan bij met het
MR-besluit van 18 juni jongstleden om hybride werken als uitgangspunt voor werken
bij de rijksoverheid vast te leggen. Voorts heeft het Ministerie van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid namens het kabinet de sociaaleconomische Raad (SER) hierbij om
advies gevraagd. Op regionaal niveau komen daar nog andere grote partijen die gebruik
maken van weg en OV bij. De Minister van Infrastructuur en Waterstaat heeft voor de
zomer een brief naar de Kamer gestuurd met haar voornemens op het terrein van spreiden
en mijden3.
Aanbeveling 2
De tweede aanbeveling van de raad betreft de ontwikkeling van standaarden voor de
omgang met data in relatie tot de verduurzaming van de samenleving. De raad stelt
dat de rijksoverheid een verantwoordelijkheid heeft om te zorgen voor breed gedragen
standaarden betreffende de kwaliteit, het gebruik en de analyse van omgevings- en
gebruikersdata. Het Kabinet onderstreept het belang van standaarden, maar is ook van
mening dat het niet aan de overheid alleen is om deze standaarden te ontwikkelen.
Het is noodzakelijk om dit in gezamenlijkheid met de markt te doen, omdat de standaarden
op deze wijze breder gedragen worden. In sommige aspecten van duurzaamheid kan de
markt zelf een oplossing bieden, zoals het gebruik van digitale data voor efficiënte
(retour)logistiek om het vervoer van passagiers en materialen te optimaliseren. Waar
van toepassing kan de overheid eventuele belemmeringen in regelgeving wegnemen.
Een goed voorbeeld van een werkend samenspel tussen overheid en bedrijfsleven vormt
de nationale geo-informatieinfrastructuur (NGII). Onder leiding van de coördinerend
Minister voor geo-informatie, zijnde de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties,
draagt de overheid zorg voor de ontsluiting van kwalitatief hoogwaardige en gestandaardiseerde
basisdata en ontwikkelt de markt bovenop dit fundament allerlei vormen van dienstverlening.
Met de recente toevoeging van de Basisregistratie Ondergrond (BRO) aan de NGII is
een nieuwe impuls gegeven aan dit data-ecosysteem.
Om ook voor de toekomst deze samenwerking veilig te stellen, hebben de betrokken publieke
en private partners onlangs hun gezamenlijke visie op de verdere doorontwikkeling
van deze infrastructuur onder de noemer GeoSamen 24 gepubliceerd. In navolging van de Europese datastrategie voorziet de visie in een
nauwe koppeling tussen enerzijds een sterk verruimd data-aanbod en anderzijds een
datagedreven aanpak van maatschappelijke vraagstukken resulterend in duurzame oplossingen.
De visie onderkent daarbij het belang van en zet ook in op het maken van duidelijke
afspraken voor het borgen van publieke waarden en het bewaken van ethische grenzen.
Deze lijn van samen optrekken is tevens gehanteerd bij de realisatie van het Digitaal
Stelsel Omgevingswet en vormt tevens het uitgangspunt voor het binnenkort publiek-privaat
te ontwikkelen afsprakenstelsel Digitaal Stelsel Gebouwde Omgeving.
Het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat ondersteunt de Data Sharing Coalition,
waarin marktpartijen werken aan de totstandkoming van afsprakenstelsels voor het gebruik
van data. Eén van de casussen van de Data Sharing Coalition richt zich op datadeling
om verduurzaming van woningen te financieren, waarbij sectorpartijen, vooruitlopend
op nieuwe eisen in het wetsvoorstel Energiewet, werken aan het creëren van een afsprakenstelsel
voor het veilig en gestandaardiseerd delen van energiedata. Eveneens werkt het Ministerie
van Binnenlandse Zaken samen met de markt via het DigiGO programma aan een sectorbrede
afsprakenstelsel voor het delen van data en gegevens over gebouwen en de gebouwde
omgeving.
Ook werkt het Nederlandse bedrijfsleven samen met Europese partners aan de ontwikkeling
van datastandaarden, onder meer via GAIA-X5.
Waar nodig moet de rijksoverheid volgens de raad het gebruik van deze standaarden
afdwingen. Het Kabinet is hierin echter terughoudend, omdat het van belang is dat
de markt de standaarden ondersteunt en dat de standaarden bijdragen aan de beoogde
functionaliteit. Regie vanuit overheid kan nodig zijn voor de borging van een level playing field, om er zo voor te zorgen dat er geen partijen uitgesloten worden. Daarnaast is een
sterkere overheidsrol te overwegen wanneer een gebrek aan standaarden zal leiden tot
dubbele of anderszins onnodige investeringen. Ten slotte is te overwegen om aan te
sturen op standaarden indien dit binnen een specifiek domein tot grote duurzaamheidswinsten
kan leiden. Denk hierbij ook aan de standaard die in het kader van de koppeling van
deelmobiliteitsaanbieders aan MaaS-aanbieders is ontworpen en die internationaal steeds
meer navolging krijgt (TOMP-API). In alle gevallen dient het formuleren van overbodige
standaarden te worden vermeden. Dit betreft bijvoorbeeld standaarden die anticiperen
op een onzekere ontwikkeling en die vervolgens niet worden gebruikt omdat de ontwikkeling
niet doorzet.
Aanbeveling 5
In haar vijfde aanbeveling adviseert de raad om experimenten op te zetten om inzicht
te krijgen in de praktijkeffecten van het afrekenen op basis van duurzaamheidseffecten.
Dergelijke experimenten kunnen inzicht geven in hoe de duurzaamheidseffecten van bepaalde
digitale platforms in de praktijk uit zullen werken en welke gevolgen dat heeft. Hier
ziet het kabinet zeker mogelijkheden; een deel daarvan is al in ontwikkeling of wordt
al gebruikt. Zo kan er in de toekomst bijvoorbeeld via Mobility as a Service (MaaS)
apps worden gewerkt met beloningssystemen om CO2-arm reizen te bevorderen of er kunnen andere prikkels ingebouwd worden om duurzaam
reisgedrag te stimuleren. Experimenten op dit gebied zijn goed mogelijk en dit vraagt
om duidelijke afspraken met opdrachtnemers bijvoorbeeld in het kader van concessies
voor openbaar vervoer en deelmobiliteit (in samenwerking met andere overheden).
Ook kan breder denken op het vlak van gedrag helpen om anders te gaan werken. Hierbij
kan gedacht worden aan het aanpassen van onderwijstijden, flexibele werktijden of
stimuleren van hybride werken waarmee er meer spreiding gerealiseerd kan worden of
het aantal afgelegde kilometers beperkt wordt. Zo kan online en hybride vergaderen
de noodzaak tot reizen verminderen. Als reizen noodzakelijk is, kan een minder vervuilend
alternatief gekozen worden zoals een treinreis in plaats van een vlucht, of een vlucht
met minder uitstoot. Dit type onderzoek waarin duurzaamheidsconsequenties van gedrag
duidelijk worden, biedt ingangen om experimenten voor duurzaam reisgedrag verder vorm
te geven.
Aanbeveling 6
De zesde aanbeveling van de raad betreft het stellen van eisen aan dienstverleners
en uitvoerende partijen rondom het gebruik van data in relatie tot duurzaamheid. Hiertoe
bieden uiteenlopende posities van de overheid in aanbestedingstrajecten en concessie-
en vergunningsverlening mogelijkheden. Zo neemt het Ministerie van Infrastructuur
en Waterstaat eisen op in de nieuwe concessie voor de Nederlandse Spoorwegen die in
2025 ingaat. Ook wordt in het eerder genoemde MaaS programma gedurende de pilots via
een Raamovereenkomst geprobeerd om inzicht te krijgen in mogelijkheden tot sturing
op beleidsdoelen, waaronder duurzaamheid. Daartoe wordt er geregeld dat MaaS-dienstverleners anonieme data delen over hoe er gereisd wordt met MaaS-apps, ten behoeve
van monitoring van duurzaamheidseffecten. Een vergelijkbaar voorbeeld vormt het programma
Talking Traffic waarbij er eveneens eisen zijn gesteld aan overheden en bedrijven
met betrekking tot datagebruik in de keten, open toetreding, open standaarden en datagebruiksrechten
van partijen in de keten. Op die manier kunnen er betere informatiediensten voor weggebruikers
gemaakt worden. Daarnaast is binnen Rijkswaterstaat in het najaar van 2020 een traject
gestart om de dataprincipes voor de circulaire economie (CE) verder uit te werken.
Hierbij heeft Rijkswaterstaat een aantal randvoorwaarden geformuleerd waaraan voldaan
moet worden om een goede data-huishouding voor de CE te realiseren. Deze dataprincipes
en randvoorwaarden worden samen met de markt getest in pilots voor verdere doorontwikkeling,
bijvoorbeeld op het gebied van circulaire bouweconomie (zoals bij de Nationale Bruggenbank
en het Materialenpaspoort6).
Er worden dus in toenemende mate eisen gesteld aan dienstverlenende en uitvoerende
partijen op het gebied van duurzaamheid. Dergelijke eisen, en controle op nakoming
hiervan, zullen in de komende jaren naar verwachting verder toenemen ten gevolge van
zowel de urgentie rondom duurzaamheid als een doorgaande ontwikkeling rondom digitalisering.
Aanbeveling 7
De zevende aanbeveling betreft de ontwikkeling van een gedeelde deskundigheid over
digitalisering bij overheden, zodat digitale ontwikkelingen, die van betekenis zijn
voor duurzaamheidstransities, ten volste kunnen worden benut in de beleidsontwikkeling.
Het kabinet steunt deze aanbeveling van harte en tekent daarbij aan dat het niet alleen
gaat om het aantrekken van data-analisten en IT-ontwikkelaars, maar ook om het samenstellen
van multidisciplinaire teams die de koppeling kunnen blijven maken tussen beleidsvraagstukken
en digitale instrumentatie, waaronder platformspecialisten. Ook dienen de inkoop en
juridische afdelingen betrokken te worden bij de veranderende (digitaliserings)vraagstukken
om ook dat onderdeel van het proces te begeleiden. Daarin staan we aan het begin van
een belangrijke ontwikkeling die de volle aandacht heeft van het kabinet. Tegelijkertijd
werkt het kabinet hier al aan, bijvoorbeeld in het eerder genoemde ruimtelijkeplannen.nl en het toekomstige DSO waarin verschillende overheidslagen samenwerken. Dergelijke
initiatieven dragen ook bij aan het ontwikkelen van een gedeelde gemeenschappelijke
expertise binnen het Rijk en haar partners. Daarnaast werkt Nederland op het gebied
van digitaliseringsbeleid actief samen met andere Europese landen, om enerzijds van
elkaars ervaringen te leren (zoals het eID en de X-road in Estland7), en anderzijds om gezamenlijk op te trekken bij het invullen van het Europese digitaliseringsbeleid.
Veel wetgevende maatregelen die van invloed zijn op de Europese digitale economie
en samenleving worden immers Europees opgesteld. Te denken valt aan zowel generieke
wetgeving zoals de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) of de Europese Mededingingswetgeving,
als aanvullende sectorale wetgeving zoals de payment services directive waarin kaders voor datagebruik voor betaaldiensten geformuleerd worden. De ontwikkeling
van digitaliseringskennis blijft een belangrijk aandachtspunt in de toekomst.
Aanbeveling 8
In haar achtste aanbeveling adviseert de raad om werkwijzen te ontwikkelen om met
beleid en regelgeving snel op digitale ontwikkelingen te kunnen inspelen.
In de huidige wetgeving is middels de crisis- en herstelwet, voor projecten met een
ruimtelijk of infrastructureel karakter, extra flexibiliteit in specifieke situaties
te realiseren. Ook zijn er verschillende beleidsinstrumenten die ex-ante inzicht geven
in de consequenties van beleidsmaatregelen. Zo worden de Maatschappelijke Kosten Baten
Analyses (MKBA’s) gebruikt om op voorhand inzicht te krijgen in de verwachte effecten
van een bepaalde beleidsmaatregel. Ook geeft het Integraal AfwegingsKader (IAK-vragen)
vanuit een breed spectrum zicht op de consequenties van beoogde maatregelen. Op dit
moment wordt eraan gewerkt om deze laatste tool eerder en beter toe te passen bij
beleid en regelgeving8.
Lagere kosten voor het indienen van data maakt het ook mogelijk om af te stappen van
bijvoorbeeld meer rigide milieumodellen, waardoor ruimte ontstaat voor flexibiliteit
en maatwerk. Daadwerkelijk gemeten waarden versterken de onderbouwing van beleidskeuzes
en vereenvoudigt het verwerven van maatschappelijk draagvlak.
In algemene zin probeert het Kabinet met zijn beleidsontwikkeling altijd zo flexibel
en effectief mogelijk in te spelen op veranderingen en de daarmee gepaard gaande onzekerheden,
zoals de manier waarop digitalisering van onze samenleving zich ontwikkelt. Het Kabinet
wijst daarbij op de vanuit marktpartijen regelmatig gehoorde roep om zowel flexibiliteit
als om duidelijke kaders. Kaders geven een stabiel investeringsklimaat en flexibiliteit
kan ruimte bieden voor innovatie. De keuze voor flexibiliteit en de kaderzettende
rol van de rijksoverheid dienen derhalve in balans te zijn.
Verreikende aanbevelingen voor nadere beschouwing
Sommige aanbevelingen van de raad vragen nadere beschouwing, of internationale afstemming
om in te schatten of verdere actie mogelijk en wenselijk is. Zoals de aanbeveling
om randvoorwaarden te stellen aan digitale platforms om te sturen op duurzaamheid
(aanbeveling 3) en de aanbeveling om gebruik te maken van het mededingingsrecht om
duurzaamheidsconsequenties van platformbedrijven te beoordelen (aanbeveling 4). De
implementatie van deze aanbevelingen heeft directe invloed op de marktordening en
kan daarmee ook verstorend werken. Internationale afstemming is hierin bovendien wenselijk
en is mede afhankelijk van de vraag of het een platform is met een landelijk of internationaal
bereik.
De laatste aanbeveling in het Rli advies betreft krachtig toezicht op digitalisering
in de leefomgeving (aanbeveling 9). Dit advies is niet direct op te volgen vanwege
enerzijds de benodigde internationale afstemming en anderzijds de nog onduidelijke
plek die digitale platforms in de toekomstige markten in zullen gaan nemen. Ik geef
per advies een korte toelichting met de overwegingen.
Aanbeveling 3
In de derde aanbeveling adviseert de raad dat de rijksoverheid de spilfunctie van
digitale platforms in de leefomgeving moet benutten voor het verduurzamen van de samenleving,
door eisen en randvoorwaarden te stellen aan transacties en interacties die plaatsvinden
op een platform. Het kabinet is van mening dat bijgestuurd moet kunnen worden, bijvoorbeeld
door het stellen van eisen en randvoorwaarden aan digitale platforms, als negatieve
effecten van activiteiten die gegenereerd worden via het platform zich manifesteren
in de fysieke leefomgeving. Dit vereist dat continue gemonitord wordt op ontwikkelingen
(in technologie, in de markt) en effecten. Dit kan alleen als daar data over worden
gedeeld. Daar moeten afspraken over worden gemaakt met platformpartijen. Indien bestaande
platforms zich niet lenen voor effectieve sturing op duurzaamheid, of als ze er simpelweg niet zijn, beveelt de raad aan dat overheden, samen
met dienstverleners, platformontwikkelaars en gebruikers, een platform creëren met
regels die duurzaamheid bevorderen.
In deze aanbeveling zit een inherente aanname dat platforms, in de definitie van de
raad, aan prominentie gaan winnen en wordt een actieve rol voor de overheid in de
marktvorming voorgesteld. De afwezigheid van zo’n platformlaag kan er ook op wijzen
dat er geen behoefte is aan een dergelijke laag, temeer omdat de rol en de omvang
van digitale platforms naar de toekomst toe vooralsnog niet duidelijk is. Het Kabinet
wil niet sturen op het realiseren van onnodige lagen. Daarnaast is gebleken dat platforminitiatieven
ook door de markt in gang gezet kunnen worden. Denk hierbij aan private deelplatforms
zoals peerby.nl waarbij spullen geleend kunnen worden, of het autodeelplatform mywheels.
Een interventie door de overheid om een platform te realiseren zou marktverstorend
kunnen werken.
Aanbeveling 4
In haar vierde aanbeveling stelt de raad voor om het mededingingsrecht te gebruiken
om de duurzaamheidsconsequenties van platforms te beoordelen. De raad geeft hierbij
aan dat bij het beoordelen of een platform zijn machtspositie misbruikt, de impact
op de leefomgeving mee moet worden genomen. Verder benoemt de raad de spilfunctie
die platforms hebben. De raad legt hierbij de link met Europese regelgeving gericht
op die spilfunctie, namelijk de Digital Markets Act (DMA). Dit Europese voorstel bevat
regelgeving bevat voor grote platforms waar consumenten en ondernemers niet omheen
kunnen.
Het kabinet ziet de maatschappelijke en politieke discussies die gevoerd worden over
het in generieke zin terugdringen of reguleren van platformmacht. Hierbij is het echter
belangrijk om een onderscheid te maken in de doelstelling van verschillende regelgeving.
De DMA heeft als doel concurrentiebeperkingen tegen te gaan en ondernemers te beschermen
bij transacties met platforms. Het meenemen van de duurzaamheidsdoelstelling betekent
een fundamentele wijziging in de doelstelling van het voorstel. Daar komt bij dat
de DMA gericht is op een veel kleiner aantal platforms dan de raad met haar aanbeveling
voor ogen heeft. Het ligt dan ook niet voor de hand de DMA en het mededingingsbeleid
te gebruiken om duurzaamheidseisen aan platforms op te leggen. Specifieke regelgeving
gericht op het bereiken van duurzaamheidsdoelstellingen is hier een geschikter instrument
voor.
Aanbeveling 9
De raad stelt in haar negende aanbeveling dat sturing op onder meer digitale platforms
vanuit duurzaamheidsperspectief, zoals in aanbevelingen 3 en 4 worden bepleit, vraagt
om een of meer krachtige toezichthouder(s) met voldoende mandaat om in te grijpen
en bij te sturen. Gezien de reikwijdte van aanbeveling 3 en 4, en de onduidelijkheid
van het doorzetten van de genoemde verregaande ontwikkelingen van digitale platforms
is het nog niet opportuun om toezichthouders extra taken te geven rondom de handhaving
van de emergente platforms. Toezichthouders hebben naast hun handhavende rol, ook
een signalerende functie en hebben dus de gelegenheid om signalen van de platformontwikkeling
verder door te geven als zij die zien, wat mede aanleiding kan zijn voor de ontwikkeling
van specifiek beleid. Vervolgens kan worden bezien op welke manier toezicht daarop
het best ingericht kan worden.
Het advies van de Rli omvat veel aanknopingspunten voor een volgend kabinet om verdere
beleidsinvulling te geven aan de relatie tussen digitalisering en duurzaamheid. Daarnaast
zijn er verschillende elementen en aanbevelingen die om stevig ingrijpen in het vrije
deel van de markt vragen, zoals op het niveau van platforms. Dat wringt mogelijk met
andere (publieke) belangen, zoals vrijheid van ondernemerschap en vrije markt- en
prijszetting. Verdere besluitvorming hieromtrent is aan een volgend kabinet.
De boodschap van de Rli is niettemin helder: de overheid wordt geadviseerd digitale
technologie en data zelf vaker in te zetten in haar duurzaamheidsbeleid en dient er
in haar digitaliseringsbeleid voor te zorgen dat digitalisering van de samenleving
duurzaam is. Daarbij moeten overheidsorganisaties zich beter voorbereiden op digitale
ontwikkelingen. De relatie tussen digitalisering en duurzaamheid is met dit advies
scherper op het netvlies van het kabinet gekomen. Het kabinet is de raad zeer erkentelijk
voor het agenderen van dit belangrijke thema.
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat,
S.P.R.A. van Weyenberg
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
S.P.R.A. van Weyenberg, staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat