Brief regering : Naar een nationaal plan voor het energiesysteem 2050
32 813 Kabinetsaanpak Klimaatbeleid
Nr. 965 BRIEF VAN DE STAATSECRETARIS EN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN EN KLIMAAT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 17 december 2021
De motie van de leden Bontenbal en Erkens verzoekt de regering een gedegen optimalisatiestudie
te laten uitvoeren om inzicht te krijgen in wat een kostenoptimale energiemix in 2050
kan zijn (Kamerstuk 32 813, nr. 773). In het commissiedebat Klimaat en Energie op 8 september jl. (Kamerstuk 32 813, nr. 844), is aan de leden Bontenbal en Erkens toegezegd een brief te sturen. In deze brief
leggen we de basis voor een nationaal plan energiesysteem voor het klimaatneutrale
energiesysteem voor 2050, waar vervolgens stapsgewijs uitvoering aan gegeven moet
worden door alle betrokken partijen. Aan het eind van de brief gaan we specifiek in
op de gevolgen van eventuele schaarste aan gas, zoals bedoeld in de motie van het
lid Erkens die op 1 december jl. (Handelingen II 2021/22, nr. 29, Stemmingen) is aangenomen
(Kamerstuk 21 501-33, nr. 895).
De energietransitie is ongekend complex met grote onzekerheden
Ons energiesysteem1 moet in 30 jaar CO2-neutraal2 worden. Dit is een van de grootste uitdagingen waar we de komende decennia als samenleving
voor staan. Het is ook een uitdaging waar we niet omheen kunnen. Niet alleen om de
gevolgen van klimaatverandering het hoofd te bieden, maar ook omdat we niet zonder
energie kunnen. Wonen, werken, verplaatsen, recreëren: voor alles is energie nodig.
De energietransitie staat daarbij niet op zichzelf. Er spelen ook andere grote transities
(woningbouw, stikstof) en opgaven (o.a. leefomgevingskwaliteit, circulair maken grondstoffen)
die binnen dezelfde ruimte geaccommodeerd moeten worden.
Daarbij zullen er complexe afwegingen moeten worden gemaakt op technologisch, ruimtelijk,
sociaal en geopolitiek terrein. De klimaattransitie vraagt om uitbreiding van bestaande
en de aanleg van nieuwe infrastructuren, die sneller beschikbaar moeten komen dan
te doen gebruikelijk. De afgelopen jaren hebben het kabinet, medeoverheden, netbeheerders
en marktpartijen met de uitvoering van het Klimaatakkoord richting gegeven aan deze
transitie. Tegelijkertijd is er behoefte aan meer richting voor de gewenste ontwikkeling
van ons energiesysteem.
Hoe onze energievoorziening er in 2050 uit zou kunnen gaan zien, kan zichtbaar gemaakt
worden aan de hand van scenario’s. Op 15 april 2020 heeft uw Kamer vier «klimaatneutrale
energiescenario’s 2050» ontvangen (Kamerstuk 32 813, nr. 493). De energiemix binnen deze scenario’s is heel divers, waarbij de voorzieningszekerheid
is geborgd, ook bij extreme weerssituaties. Van belang hierbij is dat de scenario’s
de hoekpunten omvatten van hoe onze energievoorziening er mogelijk uit zou kunnen
zien in 2050. Keuzes van tal van partijen, waaronder de overheid, bepalen het uiteindelijke
beeld. Scenario’s helpen dus ook om tijdig te kunnen anticiperen.
Zowel het regionale als het nationale scenario gaan bijvoorbeeld uit van een grote
mate van zelfvoorziening en elektrificatie. Dit betekent veel zon- en windparken op
land en op zee. Het regionale scenario gaat bovendien uit van een jaarlijkse krimp
van 1% van de energie-intensieve industrie, met mogelijke gevolgen voor het verdienvermogen
en werkgelegenheid.
Bij het Europese en Internationale scenario wordt vertrouwd op een goed functionerende
internationale markt en vindt grootschalige import plaats van groen gas en waterstof.
Dit heeft mogelijk geopolitieke gevolgen en mogelijke gevolgen voor de leveringszekerheid.
Import van (groene) waterstof uit landen waar mensenrechten niet worden gerespecteerd,
of het milieu wordt aangetast, brengt ook ethische dilemma’s met zich mee, zoals die
er nu ook zijn rond fossiele import. De ontwikkeling met veel blauwe in plaats van
groene waterstof zal in het Europese scenario leiden tot een lagere maar wel blijvende
afhankelijkheid van aardgas tot 2050. Ook is de benodigde opslag voor waterstof in
het Europese en Internationale scenario groot. In het Europese scenario blijft CCS
tot 2050 nodig.
...en vergt keuzes van veel partijen
De 30 jaar tot 2050 lijken best lang, maar de keuzes die nú worden gemaakt in energie-infrastructuur
en energieprocessen, bepalen voor een groot deel hoe het energiesysteem CO2-neutraal wordt en er in 2050 uit ziet. Deze beslissingen worden op verschillende
niveaus door verschillende partijen gemaakt. De effecten van een besluit van de ene
partij op de mogelijkheden van de ander worden daarbij niet altijd meegenomen. Burgers
investeren in verduurzaming van hun woning of investeren met een coöperatie in opwek
van energie uit hernieuwbare bronnen. Gemeenten stippelen beleid uit voor de verduurzaming
van gebouwde omgeving. De transportsector maakt de beweging naar zero-emissie vervoer.
De industrie investeert in nieuwe productieprocessen en circulaire grondstoffenketens,
marktpartijen investeren in opwek van hernieuwbare energie en netbeheerders in de
infrastructuur die vraag en aanbod koppelen. Bovendien worden veel van de beslissingen
door de industrie en marktpartijen in het buitenland genomen. Hierbij zien we dat
vrijwel alle oplossingen die bijdragen aan de transitie, zoals anders reizen, meer
CO2-opslag, of de inzet van biogrondstoffen, in Nederland onderhevig zijn aan een politieke
en/of maatschappelijke discussie. We hebben dus – gelet op de omvang van de opgave
en het beoogde tijdpad – niet de luxe welke oplossing dan ook op voorhand uit te sluiten.
Het te vroegtijdig of in te grote mate beperken van welke technieken wenselijk en
inzetbaar zijn, remt de transitie en plaatst de verduurzamingsopgave buiten bereik.
Dit vraagt keuzes op alle niveaus en door alle betrokkenen. Bovendien vragen deze
keuzes al op korte termijn om een adaptief proces en tempo in besluitvorming, omdat
we anders al te laat zijn voor bepaalde oplossingen en de opgave daardoor ingewikkelder
of duurder wordt. Hoe eerder we daarbij bijsturen, bijvoorbeeld door Safe-by-Design,
hoe makkelijker we de doelen rond de energietransitie en andere publieke belangen
kunnen behalen.
Keuzes moeten worden afgewogen langs publieke belangen
In de Rijksvisie marktontwikkeling voor de energietransitie (Kamerstukken 32 813 en 31 239, nr. 536) zijn de publieke belangen benoemd, waarlangs de keuzes moeten worden afgewogen.
Het gaat daarbij om leveringszekerheid, betaalbaarheid, veiligheid en ruimtelijke
inpasbaarheid. Deze laatste verbreden we in deze brief tot leefomgevingskwaliteit
en maatschappelijke betrokkenheid. Duurzaamheid is hierbij geen af te wegen publiek
belang maar een uitgangspunt. Klimaatneutraliteit in 2050 ligt immers vast in de Klimaatwet.
Indien de consequenties van de keuzes leiden tot een gebalanceerd geheel tussen de
publieke belangen en indien dit gebeurt in een transparant en open proces met de samenleving,
zal dit bijdragen aan de mate waarin de keuzes en de consequenties daarvan geaccepteerd
worden in de maatschappij. Naast de genoemde publieke belangen rond de energievoorziening
spelen ook de bredere belangen in andere beleidsvelden. Zo kan het tempo van versnelling
van de woningbouw of de transitie in de landbouw effect hebben op de energietransitie
en vice versa. Ook die belangen dienen meegewogen te worden.
De mate van invloed van de nationale overheid is niet onbeperkt
De huidige situatie met hoge elektriciteits- en gasprijzen laat goed zien dat Nederland
geen eiland is, maar onderdeel van een Europese en wereldmarkt. De overheid is normerend,
stimulerend, en regulerend; het zijn bedrijven die handelen in energie(dragers) en
investeren in infrastructuur. Internationaal opererende marktpartijen nemen investeringsbeslissingen
over de energieproductiecapaciteit en netbeheerders voeren hun transporttaken uit
met inachtneming van in Europees verband geharmoniseerde regelgeving. De energiemarkt
opereert in toenemende mate internationaal. Het Europees beleid is daar ook op gericht.
Voor elk onderdeel van het energiesysteem, van productie tot besparing, van fossiel
tot hernieuwbaar is Europese regelgeving van kracht. Gas en elektriciteit vormen steeds
meer een (Noordwest) Europese markt, met vergelijkbare prijzen in grote delen van
de EU; voor vloeibaar gas (LNG) is zelfs sprake van een wereldmarkt. In de toekomst
zou ook voor waterstof en ammoniak een wereldmarkt kunnen ontstaan. Aan de andere
kant is er in toenemende mate sprake van decentrale energieopwekking. Bij collectieve
warmtevoorzieningen is er in het bijzonder sprake van lokale en regionale systemen.
De mate waarin het kabinet keuzes maakt en sturing uitoefent op het energiesysteem
van de toekomst wordt dus mede bepaald door de wijze waarop de markt en verschillende
energiesystemen werken en wat daarover is vastgelegd in Europese regelgeving. Uiteraard
is de Europese regelgeving daarin niet statisch en zal aangepast worden in lijn met
nieuw beleid, zoals 55% reductie in 2030.
Welke keuzes maken we al?
Met de afspraken uit het Klimaatakkoord en de uitvoering ervan worden al tal van keuzes
gemaakt die richting geven aan onze energievoorziening in 2050:
• Nederland zet in toenemende elektrificatie in alle sectoren in combinatie met efficiency
verbetering en op verduurzaming van onze elektriciteitsvoorziening met hoofdzakelijk
zon en wind. In 2030 zal zo’n 75% van de geproduceerde elektriciteit uit wind en zon
komen.
• Waterstof zal een belangrijke basis vormen voor de verduurzaming van onze industrie,
het kabinet en sector zetten daarom in op een ambitieuze en veilige ontwikkeling van
waterstof als CO2-vrije energiedrager en grondstof;
• Om meer groen gas beschikbaar te krijgen voor gastoepassingen met weinig verduurzamingsalternatieven
wordt uitvoering gegeven aan de Routekaart Groen Gas.
• Vrijdag 26 november jl. (Bijlage bij Kamerstukken 29 826, 31 239 en 30 196, nr. 132) is het eerste Meerjarenprogramma Infrastructuur Energie en Klimaat (MIEK) aan uw
Kamer aangeboden, waarmee verschillende infrastructuurprojecten in gang worden gezet
en versneld, waaronder de landelijke waterstofinfrastructuur met opslag, CO2-transport en -opslag, versterking van het hoogspanningsnet en de Deltacorridor van
Rotterdam naar Chemelot;
• Het kabinet zet in op grootschalige ontwikkeling van windenergie op de Noordzee en
heeft daarvoor een aanvulling op het programma Noordzee ter inzage gelegd en de voorbereiding
van de aanlanding van de toekomstige windparken is gestart;
• Een mix van bronspecifieke maatregelen wordt ingezet voor duurzame warmtebronnen als
geothermie, restwarmte en aquathermie, die nodig zijn om collectieve warmtesystemen
in de gebouwde omgeving en glastuinbouw te voeden.
• In de Miljoenennota 2022 is geld beschikbaar gesteld voor enkele cruciale infrastructuurprojecten,
zoals de waterstofbackbone en WarmtelinQ;
• Voor de inzet van biogrondstoffen is er een duurzaamheidskader beschikbaar, waarin
is aangegeven dat laagwaardige toepassingen, zoals de productie van elektriciteit
en lagetemperatuurwarmte uit houtige biogrondstoffen wordt afgebouwd. Parallel wordt
ingezet op het stimuleren van hoogwaardige toepassingen, zoals bijvoorbeeld de inzet
van biogrondstoffen voor materialen;
Ondanks de inzet op verduurzaming in de industrie, landbouw en gebouwde omgeving,
blijven we de komende decennia aardgas nodig hebben, waarbij de behoefte geleidelijk
afneemt. Omdat het winnen van aardgas in Nederland beter voor het klimaat is dan het
importeren van aardgas3 uit het buitenland is het belangrijk om aardgas uit kleine velden in de Nederlandse
ondergrond te blijven winnen, daar waar dat veilig en verantwoord kan.
Het kabinet maakt dus al eerste keuzes richting het energiesysteem van de toekomst.
Tegelijkertijd is er behoefte aan meer richting voor de gewenste ontwikkeling van
ons energiesysteem. De overheid kan daarin richtinggevend zijn, maar is in de uitwerking
daarvan wel afhankelijk van commitment van andere partijen zoals de industrie, markt,
netbeheerders, medeoverheden en burgers.
En welke afwegingen dienen nog te worden gemaakt?
In de komende jaren zijn dus nieuwe keuzes nodig. Het is van belang deze keuzes te
beoordelen vanuit de eerder genoemde publieke belangen. Op hoofdlijnen kan nu al voorzien
worden om welke keuzes het ongeveer zal gaan op weg naar een CO2-neutraal energiesysteem in 2050. Dit zijn ook steeds de belangen op grond waarvan
nieuwe voorstellen beoordeeld moeten worden:
1. Leveringszekerheid en betrouwbaarheid:
– Welke energiebronnen vinden we in Nederland acceptabel en tegen welke randvoorwaarden?
Hoe geven we daarbij invulling aan ons regelbare CO2-vrije vermogen?
– Welk niveau van leveringszekerheid vinden we acceptabel? En tegen welke kosten?
– Willen we sturing geven op de marktkeuzes ten aanzien van de vraag? Bijvoorbeeld CCS
in combinatie met fossiel, directe elektrificatie of toch productie gebaseerd op waterstof?
2. Betaalbaarheid en de wijze waarop we investeringen stimuleren en bekostigen:
– Welke spanning ontstaat er als we sneller willen/gaan verduurzamen richting 55% CO2-reductie in 2030? Het is duidelijk dat alle oplossingen uiteindelijk iets betekenen
voor portemonnee, welzijn en leefomgeving van burgers en investeringsklimaat van bedrijven
en dus voor de Rijksbegroting. Soms zijn er positieve effecten, soms negatieve. Hoe
verdelen we die effecten vanuit een breed welvaartsperspectief? En wat betekent dit
concreet voor de verschillende sectoren en het tempo? En in welke mate willen we ons
verdienvermogen daarin laten meewegen en ten koste van wat?
– Welke prioriteit geven we aan energiebesparing? Elke besparing verdient zich terug
in minder opwek en minder ruimtebeslag, maar hoe wegen we de kosten van energiebesparing
ten opzichte van andere verduurzamingsstrategieën?
3. Veiligheid en afhankelijkheid:
– Hoe verminderen we, vooral in EU-verband, het risico op (ongewenste) geopolitieke
afhankelijkheden bij de energietransitie van bijvoorbeeld landen in het Midden-Oosten,
zoals in relatie tot de import van kritieke grondstoffen of groene waterstof?
– Hoe blijven we de veiligheid van ons energiesysteem effectief waarborgen, specifiek
ten aanzien van omgevings- en cyberveiligheid en geeft dit beperkingen aan de inrichting
en gebruik van ons energiesysteem? Ten aanzien van het eerste gaat het bijvoorbeeld
om veiligheid bij transport van waterstof4 of brandgevaar bij elektrische voertuigen in parkeergarages of buurtbatterijen).
– Welke besluiten worden in het buitenland genomen die effecten hebben op de productie,
infrastructuur en verbruik in NL en in welke mate en hoe wegen we hun afhankelijkheid
van ons mee?
4. Leefomgevingskwaliteit en maatschappelijke betrokkenheid:
– Het is duidelijk dat de energietransitie ook tegen ruimtelijke belemmeringen aanloopt;
in hoeverre zitten er ruimtelijke grenzen aan de haalbaarheid van ambities? Zo heeft
grootschalige elektrolyse op land grote impact op het hoogspanningsnet. Een keuze
voor windturbines en zonparken of voor kernenergie kan lokaal grote ruimtelijke en
maatschappelijke verschillen maken.
– Hoe wegen we de leefomgevingskwaliteit en andere ruimtelijke opgaven mee met de keuzen
rond het energiesysteem en daarvoor benodigde infrastructuur? Zo is een keuze voor
wind of inzet van waterstof van invloed op geluidhinder en luchtkwaliteit.
– Hoe zorgen we voor maatschappelijke betrokkenheid bij het afwegen zodat bijgedragen
wordt aan maatschappelijk draagvlak?
De consequenties van de keuzes kunnen groot zijn...
De ruimtelijke effecten van de verschillende energiescenario’s zoals eerder in de
brief beschreven, zijn in beeld gebracht door Generation Energy (Kamerstuk 32 813, nr. 493). Aanvullend zijn de ruimtelijke effecten van de infrastructuur door de netbeheerders
zelf in beeld gebracht (Kamerstuk 32 813, nr. 684).
De uiteindelijke ruimtelijke impact is afhankelijk van keuzes, de verschillende scenario’s
geven dit ook aan:
• Zo staan er in 2050 in het gepresenteerde eindbeeld in sommige scenario’s 2.500 windturbines
op zee en in andere het dubbele. Voor land is de groei beperkter waarbij het huidig
aantal van 2.000 turbines gelijk blijft of maximaal groeit tot 4.000.
• Voor zon zullen vooral daken benut gaan worden in 2050. Afhankelijk van het scenario
zal 24%–78% van het benutbare dakoppervlak belegd zijn met zonnepanelen. Daar bovenop
komt, afhankelijk van het scenario nog zo’n 350–650 km2 zonneparken, goed voor 1,5%–3% van het agrarisch oppervlak.
• In deze ontwikkeling is een eventuele keuze voor kernenergie nog niet meegenomen,
wat bovenstaande eindbeelden fors kan wijzigen. Ook kan dit gevolgen hebben voor de
mate waarin de transportinfrastructuur uitgebreid moet worden. In de scenario’s worden
er honderden kilometers nieuwe bovengrondse hoogspanningsverbindingen, tot 500 km
nieuwe warmtenetten en vele nieuwe transformatorstations voorzien.
• Ook de grootschalige opslag van waterstof wordt een maatschappelijke en technische
uitdaging. Ondergrondse opslag van waterstof kan technisch veilig, maar vindt nog
op slechts vier plekken ter wereld plaats. Rekening houdend met de zoutverwerkingscapaciteit
in Nederland kunnen er tot 2050 maximaal 60 cavernes gereed worden gemaakt voor waterstofopslag
(2 per jaar). Het is echter de vraag of dit aantal voldoende is. Ook liggen deze cavernes
gegeven de structuur van de ondergrond in Oost- en Noord-Nederland. Dit zijn gebieden
waar tot op heden gas- en zoutwinning plaatsvinden en waarover zorgen leven in de
samenleving. Daarom wordt een beleidskader ontwikkeld (Kamerstuk 29 023, nr. 270) om tot goede afwegingen te komen voor de realisatie van ondergrondse energieopslag,
rekening houdend met de maatschappelijke belangen en de technische mogelijkheden.
Daarbij wordt er ook gekeken naar de optie van opslag in lege gasvelden.
De kosten van onze toekomstige energievoorziening zullen, door onder meer noodzakelijke
investeringen in infrastructuur, hoger zijn dan nu. Bovendien nopen de ruimtelijke
beperkingen soms tot andere maatregelen, zoals elektrolyse op zee en het laten aanlanden
van waterstof in plaats van elektriciteit. Verder liggen er grote uitdagingen rond
de veiligheid van onze toekomstige energievoorziening en het circulair krijgen van
grondstoffenstromen en materialen, onder meer gelet op de grondstoffenschaarste. Tot
slot is het tekort aan technisch geschoold personeel nu al een belemmering voor een
voortvarende uitvoering.
Omdat de keuzes fors zijn, is het belangrijk dat de keuzes worden gebaseerd op integrale
weging van de effecten op de publieke belangen.
Hoe komen we tot deze afwegingen? Allereerst door sturing op samenhang in de onderdelen
van het energiesysteem...
Waar in het huidige elektriciteitssysteem vraag en aanbod relatief eenvoudig in balans
gebracht kunnen worden door aan de productiezijde op- of af te schakelen, moet flexibiliteit
in een energiesysteem gebaseerd op variabele opwekking vooral aan de vraagzijde en
met behulp van opslag georganiseerd worden. Waar voorheen het elektriciteits- en het
gassysteem van elkaar gescheiden transport- en distributienetwerken waren, gaan de
diverse energiedragers (elektriciteit, gas, waterstof, warmte, etc.) steeds meer met
elkaar verweven raken en wordt het net steeds minder alleen voor distributie gebruikt
maar ook voor teruglevering. Hierdoor raken ook de verschillende sectoren meer met
elkaar verbonden.
Een CO2-neutraal energiesysteem vraagt om een brede mix aan duurzame energiebronnen en -technieken.
Deze bronnen en technieken dienen goed op elkaar afgestemd te zijn, met oog voor de
verschillende complementaire en concurrerende functies en karakteristieken van bronnen.
Ieder bron heeft hierbij zijn eigen plek in het systeem en de haalbaarheid en betaalbaarheid
van het uitfaseren van één type energiebron of -techniek kan alleen beoordeeld worden
tegen de achtergrond van het hele systeem (centraal en decentraal).
Dit alles betekent dat een keuze in één van de deelsystemen door een overheid, marktpartij
of netbeheerder consequenties kan hebben voor de ontwikkelingen in of eisen aan een
ander deelsysteem. Bijvoorbeeld: bij waterstofproductie met elektrolysers in industriële
clusters ontstaat veel restwarmte waarmee de gebouwde omgeving duurzaam verwarmd kan
worden. Deze restwarmte wordt onvoldoende benut indien gemeenten in hun transitievisies
nabij dat cluster primair inzetten op elektrificatie. De inzet op circulaire grondstoffenketens
zal zorgen voor minder capaciteit bij de afvalverwerkingsindustrie om warmte te leveren
aan woonwijken en kantoorgebouwen. Deze afhankelijkheden tussen onderdelen van het
energiesysteem worden steeds groter. Beslissingen in de transitievisies over de verduurzaming
van de gebouwde omgeving dienen dus afgestemd te worden op de sector industrie en
vice versa. Ook dient hierin de ruimtelijke uitwerking te worden opgenomen.
Programma Energiesysteem
De benodigde afstemming tussen verschillende sectoren organiseren we binnen het Programma
Energiesysteem (PES), waarover uw Kamer eerder ingelicht is (Kamerstuk 32 813, nr. 737). Het PES bestaat uit de onderdelen «outlook», «nationaal plan energiesysteem 2050»
en «integrale programmering». Onderdeel hiervan is ook het ruimtelijk beleid voor
energie-infrastructuur van nationaal belang. Het PES zal integraal kijken en verbinding
leggen tussen de programma’s voor de sectoren industrie, elektriciteit, mobiliteit
en gebouwde omgeving. Vanuit deze samenhang wordt gekeken naar alle aspecten van het
energiebeleid: marktordening, financiële prikkels, wetgeving, omgevings- en ruimtelijk
beleid.
De outlook geeft structureel inzicht in de ontwikkeling van het energiesysteem. Hierbij
wordt gebruik gemaakt van energiesysteemstudies zoals de integrale infrastructuurverkenning
van de netbeheerders. Dit wordt verbreed met het perspectief van andere partijen in
de energieketen: energieproducenten en -gebruikers in de industrie, landbouw, mobiliteit
en gebouwde omgeving. De outlook wordt uitgevoerd onder leiding van een onafhankelijk
expertteam. In de outlook zal ook verbinding gelegd worden met stresstests die zorgdragen
voor een goede risico analyse van ongewenste marktsituaties. Ook wordt gebruik gemaakt
van internationale verkenningen, bijvoorbeeld van het Internationaal Energie Agentschap
en studies die gedaan worden in Pentalateraal verband en in samenwerking met de ons
omringende landen van de Noordzee.
Het nationaal plan energiesysteem 2050 geeft richting binnen de scenario’s en omvat
een gedragen beeld van de gewenste ontwikkelingsrichting van het energiesysteem, mede
vanuit de hierboven beschreven internationale optiek. Het plan geeft niet een vast
eindbeeld, en zal deels het karakter van een routekaart hebben, met feedback-loops
zodat steeds adequaat kan worden ingespeeld op innovaties en maatschappelijke ontwikkelingen.
Tevens geeft het de stappen en afhankelijkheden aan die nodig zijn van de verschillende
partijen om die ambitie te realiseren. Het plan schept helderheid omtrent de rol van
de overheid in de totstandkoming van het energiesysteem van de toekomst, van nu tot
en met 2050. Hiermee ontstaat duidelijkheid voor private partijen en burgers zodat
zij hun investeringsbeslissingen met meer zekerheid kunnen nemen. Voor de zomer van
2022 is een eerste opzet voorzien, toewerkend naar het genoemde nationaal plan, dat
zal meelopen in de ritmiek van de Klimaatwet en INEK-cyclus op het Europese niveau.
Voor het onderdeel integraal programmeren sluiten we aan bij het Meerjarenprogramma
Infrastructuur Energie en Klimaat en de werkgroep Integraal Programmeren, die door
de gezamenlijke overheden en netbeheerders is gestart. Hierbij wordt de ontwikkeling
van regionale en nationale infrastructuur afgestemd en wordt via ruimtelijk beleid
uitvoering gegeven aan een tijdige uitvoering en prioriteitsstelling van infrastructuur.
Motie Bontenbal/Erkens
De motie van de leden Bontenbal en Erkens verzoekt de regering een gedegen optimalisatiestudie
te laten uitvoeren om inzicht te krijgen wat een kostenoptimale energiemix in 2050
kan zijn, rekening houdend met beperkende condities en met alle beschikbare opties
(Kamerstuk 32 813, nr. 773). Wij geven hier als volgt invulling aan.
De in de motie genoemde Integrale Infrastructuurverkenning 2030–2050 van de netbeheerders,
stelt dat de totale kosten voor alle scenario’s min of meer gelijk zijn. In de zelfvoorzienende
scenario’s hebben de (kapitaal)kosten voor infrastructuur een groter aandeel en in de andere scenario’s is sprake
van hogere operationele kosten door de import.
De geopolitieke consequenties van de verschillende scenario’s zijn niet in beeld gebracht
en ook verdienen de ruimtelijke effecten verdere verdieping. Bij de geopolitieke consequenties
gaat het daarbij niet alleen om afhankelijkheid van energiedragers, maar ook om afhankelijkheid
van import van goederen, indien bepaalde productie niet meer in Nederland zou plaatsvinden.
Als vervolg op de marktconsultatie kernenergie wordt in opdracht van het Ministerie
van Economische Zaken en Klimaat een scenariostudie uitgevoerd, waarin bovengenoemde
elementen verder uitgewerkt worden. De hoofdvraag voor deze scenariostudie luidt:
«wat is de rol van kernenergie in de mogelijke toekomstige energiemix in Nederland
tussen 2030 en 2050 en daarna?». De scenariostudie kernenergie geeft invulling aan
deze vragen met betrekking tot kernenergie. De combinatie van deze scenariostudie,
de Integrale Infrastructuurverkenning 2030–2050 en het hierboven genoemde nationale
energieplan geven in samenhang invulling aan de motie van de leden Bontenbal en Erkens.
... ten tweede door sturen op samenhangende besluitvorming...
Er zijn heel veel partijen die besluiten nemen. Dat gaat niet veranderen. Wat wel
moet veranderen is de afstemming tussen deze besluiten, vanwege de inhoudelijke samenhang.
Maar ook om afstemmings- en coördinatie vraagstukken te doorbreken en besluitvorming
te versnellen. De eerste stappen daartoe zijn reeds gezet via sectorale programma’s
voor de industrie en regionale energiestrategieën.
Sturen op samenhang maakt het noodzakelijk dat de overleggen geherstructureerd worden.
De overlegstructuur die met het Klimaatakkoord is neergezet dient hiertoe te worden
versterkt, waarbij het voortgangsoverleg gaat functioneren als «nationale tafel»,
met een interbestuurlijke ophanging onder het Bestuurlijk Overleg Klimaat en Energie.
Voorstellen hiertoe worden uitgewerkt ten behoeve van besluitvorming door het volgend
kabinet. Aan een dergelijke tafel nemen publieke partijen deel, elk vanuit hun eigen
rol, bevoegdheid en verantwoordelijkheid. Zo vindt publieke interbestuurlijke sturing
plaats op de kaders, randvoorwaarden en het instrumentarium voor de integrale en sectoroverstijgende
beleidsopgaven. Ook kunnen daar prioriteiten gesteld worden aan de programmering van
keuzes over energie-infrastructuur, met inachtneming van de Europese kaders voor netbeheerders.
Dit betekent ook dat er in de sectorale uitvoeringsstructuren waar nodig besluiten
dienen te worden afgestemd, omdat de vraag of aanbod in de ene sector via de tussenliggende
infrastructuur van invloed is op het aanbod en vraag in de andere sector. Vanzelfsprekend
vindt de besluitvorming plaats binnen de politieke kaders, zoals deze worden bepaald
door uw Kamer.
... en tenslotte door samen met Nederland te werken aan een energiesysteem van ons
allemaal.
Keuzes over het energiesysteem hebben merkbare gevolgen voor de leefomgeving van mensen.
Veel Nederlanders hebben een mening over hoé het energiesysteem van de toekomst er
uit moet zien en wát dat betekent voor hun leefomgeving.5 «De burger» is bovendien belastingbetaler, omwonende, energieproducent, eindgebruiker
en soms zelfs mede-eigenaar van onderdelen in het energiesysteem. Het is daarom noodzakelijk
om burgers te betrekken bij planvorming ten aanzien van het energiesysteem en gedegen
participatie te organiseren waar dit leidt tot aanpassingen in de leefomgeving. In
algemene termen klinkt dat «altijd goed», maar zoals de Commissie Brenninkmeijer opmerkt
is de keuze om burgers serieus te betrekken fundamenteel (Kamerstuk 32 813, nr. 674) omdat het succes van de energietransitie mede afhangt van de maatschappelijke acceptatie
van de veranderingen in de leefomgeving. Het vereist dat professionals en politici
een invloed loslaten en werkelijk luisteren naar wat mensen belangrijk vinden en wat
hun ideeën zijn. Zo krijgt iedereen de mogelijkheid om bij te dragen aan het energiesysteem
van de toekomst.
Het handelen in het licht van de lange termijn, laat onverlet dat risico’s op korte
termijn ook leidend kunnen zijn
In reactie op de op 1 december jl. aangenomen motie van het lid Erkens (VVD) over
het inzichtelijk maken van de gevolgen van eventuele schaarste aan gas (Kamerstuk
21 501-33, nr. 895), stuur ik u hierbij het rapport «Security of Supply Simulation Report – Union-wide
simulation of gas supply infrastructure disruption scenarios (SoS simulation 2021)»6. Dit rapport is opgesteld door het Europese Netwerk van Transmissiesysteembeheerders
voor Gas (ENTSOG) waar ook Gasunie Transport Services (GTS), de beheerder van het
Nederlandse landelijke gastransportnet, deel van uitmaakt.
Verordening (EU) 2017/1938 bepaalt dat ENTSOG elke vier jaar een Uniewijde simulatie
van scenario’s dient uit te voeren, waarbij gaslevering en infrastructuur worden verstoord.
ENTSOG sluit bij deze simulatie aan bij de risicogroepen die op grond van voornoemde
verordening zijn ingesteld voor belangrijke aanvoerroutes van gas naar en in de Unie.
In haar simulatie onderzoekt ENTSOG de gevolgen van het optreden van een verstoring
in de aanvoer van gas in de volgende tijdsperioden:
• de maanden januari en februari terwijl er sprake is van een hoge gasvraag;
• een periode van twee weken in februari (15 t/m 28 februari) terwijl er sprake is van
een extreem hoge gasvraag;
• een dag (15 februari) met een zeer hoge piekvraag die zich eens in de 20 jaar voordoet.
Vervolgens heeft ENTSOG voor al deze tijdsperioden en verstoringen en alle risicogroepen
onderzocht of deze kunnen worden ondervangen door andere aanvoerroutes of dat deze
leiden tot inperkingen in het verbruik.
Uit het rapport volgt dat een aardgasonderbreking langs welke aanvoerroute dan ook
in vrijwel alle gevallen kan worden opgevangen met de bestaande middelen en aanvoer
langs alternatieve routes. Dit met twee uitzonderingen: (1) er kunnen beperkingen
ontstaan in de Baltische Staten en Finland als gevolg van infrastructuurbeperkingen
en (2) er kunnen beperkingen in Oost-Europa ontstaan bij een onderbreking van de gasvoorziening
door Oekraïne in het geval Nord Stream 2 niet in gebruik is genomen.
Het rapport van ENTSOG vormt de basis voor de risico-evaluaties die het komend jaar
op grond van de voornoemde EU-verordening moeten worden opgesteld en in oktober 2022
moeten worden ingediend bij de Europese Commissie. Nederland heeft daarbij het voortouw
bij (uiteraard) de eigen nationale risico-evaluatie en ook bij de risico-evaluatie
voor het laagcalorischgasgebied (België, Duitsland, Frankrijk en Nederland); het Ministerie
van Economische Zaken en Klimaat werkt daarbij nauw samen met GTS.
Deze risico-evaluaties vormen vervolgens weer de basis voor de door iedere lidstaat
op te preventieve actie- en noodplannen. Deze dienen uiterlijk maart 2023 bij de Commissie
te worden ingediend en openbaar te worden gemaakt. Openbaarmaking geldt niet voor
de risico-evaluaties omdat deze systeemkritische informatie kunnen bevatten over kwetsbaarheden
in het gassysteem (transportnetwerk, winningslocaties, gasopslagen, LNG-terminals,
etc.).
Hiermee wordt invulling gegeven aan de genoemde motie van het lid Erkens.
Naar een nationaal plan voor het energiesysteem 2050
Met deze brief hebben we inzicht willen geven in de enorme uitdagingen waar we met
de energietransitie voor staan. Deze zijn niet alleen technisch van aard, maar ook
geopolitiek, ruimtelijk en sociaal-maatschappelijk. Discussie over de consequenties
van keuzes in uw Kamer en wat we daarmee acceptabel vinden in het belang van de energietransitie
is dus belangrijk. Meer samenhang door een meer systeemgericht energiebeleid en meer
samenhang in de besluitvorming van overheden marktpartijen en netbeheerders is daarbij
nodig.
Daarbij is van groot belang dat alle partijen zich realiseren dat de urgentie zeer
hoog is en daar ook naar handelen, met name wat betreft de aanleg van infrastructuur.
Hierbij helpt een eenduidig energieplan vanuit het kabinet op de inrichting van het
energiesysteem en de wijze waarop vraag en aanbod van energiedragers bijeen komen,
met aandacht voor de stromen van energiedragers en grondstoffen naar buurlanden. Doen
we dit voortvarend, dan versterkt Nederland daarmee zijn verdienvermogen en aantrekkingskracht
als locatie om te investeren in verduurzaming, met circulaire waardenketens en nieuwe
technieken die ook elders in de wereld inzetbaar kunnen zijn. Zo biedt de overgang
naar een CO2-neutrale energievoorziening kansen voor economie, veiligheid en duurzaamheid.
Met antwoorden op de in deze brief geschetste uitdagingen en vragen leggen we de basis
voor een nationaal plan voor het CO2-neutrale energiesysteem voor 2050. Hier kan vervolgens stapsgewijs met evaluatie
en bijsturing uitvoering aan worden gegeven. Het streven zou moeten zijn om de hoofdlijnen
van een nationaal plan energiesysteem 2050 zo vroeg mogelijk in de volgende kabinetsperiode
vast te stellen. Daaraan kan uw Kamer een belangrijke bijdrage leveren door de uitdagingen
en dilemma’s mee te helpen oplossen.
De Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat, D. Yeşilgöz-Zegerius
De Minister van Economische Zaken en Klimaat, S.A. Blok
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
D. Yesilgöz-Zegerius, staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat -
Mede ondertekenaar
S.A. Blok, minister van Economische Zaken en Klimaat
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.