Brief regering : Reactie op de uitvoering van de motie van het lid Valstar over de mogelijkheid van een onvrijwillige PCR-test voor het uitzetten van uitgeprocedeerden
19 637 Vreemdelingenbeleid
25 295
Infectieziektenbestrijding
Nr. 2809
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 17 december 2021
Uw Kamer heeft op 30 november jl. (Handelingen II 2021/22, nr. 28, Stemmingen) de
motie Valstar (VVD) (Kamerstuk 35 925 VI, nr. 58) aangenomen, die de regering verzoekt snel te verkennen of, en zo ja, op welke wijze
uitgeprocedeerden die door middel van het weigeren van een coronatest hun proces frustreren,
alsnog effectief uitgezet kunnen worden en hierbij ook de mogelijkheden voor een wettelijke
grondslag voor een onvrijwillige coronatest te betrekken. In deze brief schets ik
welke maatregelen ik ter uitvoering van deze motie ga onderzoeken. Gelet op de demissionaire
status van het kabinet, is het aan het nieuwe kabinet om aan de hand van de uitkomsten
van deze verkenning een definitief besluit te nemen over de vervolgstappen.
Om de verkenning in een context te plaatsen, schets ik eerst welke impact de aanhoudende
inreisvoorwaarden die landen hebben ingesteld om verspreiding van COVID-19 tegen te
gaan, hebben op de uitvoering van het terugkeerbeleid. De Vreemdelingenwet 2000 neemt
in artikel 61 tot uitgangspunt dat een weigering van een vergunning wordt gevolgd
door een vertrek uit Nederland, en ook de EU-regelgeving neemt dit tot uitgangspunt.
Een stelsel van verblijfsvergunningen wordt ongeloofwaardig wanneer de rechtsgevolgen
van een afwijzing van een aanvraag niet kunnen worden geëffectueerd. Deze rechtsplicht
om Nederland te verlaten, brengt onder meer mee dat de vreemdeling actieve en volledige
medewerking dient te verlenen aan (de voorbereiding op) zijn/haar terugkeer. Soortgelijke
verplichtingen gelden ook voor Dublinclaimanten. Bij niet of onvoldoende medewerking
van de vreemdeling geeft de Vreemdelingenwet 2000 de mogelijkheid om vreemdelingen
gedwongen te laten terugkeren of over te dragen. Echter, als gevolg van genoemde inreisvoorwaarden
beschikt de Nederlandse overheid momenteel in de meeste gevallen niet meer over een
effectief middel om vertrek indien aangewezen te kunnen afdwingen.
Zoals reeds gezegd, hebben de aanhoudende inreisvoorwaarden die landen in verband
met COVID-19 hebben ingesteld een grote negatieve impact op het vertrek uit Nederland
van niet (meer) rechtmatig verblijvende vreemdelingen, waaronder afgewezen asielzoekers
en Dublinclaimanten. Mogelijkheden om te werken met lichtere alternatieven voor de
geldende inreisvereisten, zoals een gezondheidsverklaring en/of een vorm van quarantaine,
worden doorlopend verkend. Het is echter aan bestemmingslanden om, net als in Nederland,
te bepalen welke voorwaarden gesteld worden aan inreis. In de praktijk blijkt dat
verreweg de meeste landen vasthouden aan strikte inreisvereisten en lichtere alternatieven
niet structureel accepteren. Veel vreemdelingen die de rechtsplicht hebben Nederland
te verlaten, weigeren zich te laten testen en/of hun eventuele vaccinatiegegevens
te delen, waardoor het vertrek uit Nederland (terugkeer naar herkomstland of de verantwoordelijke
EU-lidstaat) niet kan plaatsvinden. Om een beeld te geven van de omvang van de problematiek:
dit jaar moesten tot 1 december al 1.200 vluchten worden geannuleerd in verband met
het weigeren van een coronatest. Het gaat zoals gezegd niet alleen om landen van herkomst,
bij de uitvoering van de Europese Dublinverordening speelt eenzelfde problematiek.
Het gaat dan om asielzoekers die zich melden in Nederland maar op basis van de Europese
Dublinafspraken de verantwoordelijkheid zijn van een andere Europese lidstaat, bijvoorbeeld
omdat zij daar al een asielprocedure hebben doorlopen. Dit jaar is tot 1 december
in 440 Dublinzaken de uiterste overdrachtsdatum verlopen als gevolg van een testweigering.
Dit heeft, met bijkomende additionele belasting voor het COA en de IND, tot gevolg
dat Nederland verantwoordelijk wordt voor de inhoudelijke behandeling van de asielaanvraag.
Zoals eerder aan uw Kamer gemeld zal het kabinet, met inachtneming van de door EU-lidstaten
gestelde inreisvereisten in verband met COVID-19, bij de Europese Commissie aandacht
blijven vragen voor de uitvoerbaarheid van het Dublinsysteem en daarbij benadrukken
dat het wenselijk wordt geacht Europese oplossingen na te streven. Tegelijkertijd
blijft bijvoorbeeld de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) zich, ondanks de genoemde
beperkingen, inzetten om met bestemmingslanden (op dossierniveau) afspraken te maken
over alternatieven voor de coronatest, zoals een vorm van quarantaine. Wat betreft
de inreisvoorwaarden die Dublinoverdrachten raken wordt, op basis van wederkerigheid
en in lijn met de «Tijdelijke regeling maatregelen COVID-19», eveneens ingezet op
het maken van bilaterale maatwerkafspraken met andere landen. Vanzelfsprekend worden
daarbij andere maatregelen getroffen om transmissie van het virus te voorkomen.
Ter uitvoering van de motie wordt aanvullend de juridische en praktische haalbaarheid
verkend van het creëren van een wettelijke grondslag om ten aanzien van vertrekplichtige
vreemdelingen die een test weigeren een test gedwongen af te nemen. Hiertoe worden
ook gesprekken gevoerd met enkele Europese landen, die dergelijke wetgeving reeds
hebben ingevoerd. Genoemde verkenning vereist een complexe proportionaliteitsafweging
waarin de uitvoerbaarheid van het terugkeerbeleid gewogen moet worden in relatie tot
grondrechten, meer specifiek het in artikel 11 van de Grondwet neergelegde recht op
onaantastbaarheid van het lichaam, behoudens bij of krachtens de wet te stellen beperkingen.
Want hoewel het afnemen van een test voor vele miljoenen Nederlanders inmiddels –
helaas – een vanzelfsprekendheid is geworden, vormt gedwongen afname nog altijd een
beperking van dat grondrecht die zonder wettelijke basis niet is toegestaan. Vanzelfsprekend
zal deze verkenning in alle zorgvuldigheid worden uitgevoerd. Een wettelijke regeling
die voorziet in gedwongen afname van een coronatest zal uiteraard, naast beheersbare
doorlooptijden en een regeling om het delen van deze medische gegevens mogelijk te
maken, ook nadrukkelijk moeten voorzien in passende zorgvuldigheidswaarborgen, zoals
het enkel inzetten als ultimum remedium en passende rechtsbescherming.
De verkenning zal, voor zover mogelijk, tevens gepaard gaan met het voorbereiden van
een wetstraject, zodat dit, indien daartoe wordt besloten, spoedig kan worden gestart.
De verkenning en deze voorbereiding worden gedaan in afstemming met de Minister van
VWS en de Minister van BZK. Naar mijn verwachting zal uw Kamer in januari 2022 over
de uitkomsten kunnen worden geïnformeerd.
De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
A. Broekers-Knol
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
A. Broekers-Knol, staatssecretaris van Justitie en Veiligheid