Brief regering : Fiche: Wijziging verordening persistente organische verontreinigende stoffen
22 112 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie
Nr. 3251 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 3 december 2021
Overeenkomstig de bestaande afspraken ontvangt u hierbij 2 fiches die werden opgesteld
door de werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissie voorstellen (BNC).
Fiche: Wijziging verordening en richtlijn kapitaalvereisten (Kamerstuk 22 112, nr. 3250)
Fiche: Wijziging verordening persistente organische verontreinigende stoffen
De Minister van Buitenlandse Zaken,
H.P.M. Knapen
Fiche: Wijziging verordening persistente organische verontreinigende stoffen
1. Algemene gegevens
a) Titel voorstel
Voorstel voor een Verordening van het Europees parlement en de Raad tot wijziging
van de bijlagen IV en V bij Verordening (EU) 2019/1021 van het Europees parlement
en de Raad betreffende persistente organische verontreinigende stoffen
b) Datum ontvangst Commissiedocument
28 oktober 2021
c) Nr. Commissiedocument
COM (2021) 656
d) EUR-Lex
EUR-Lex – COM:2021:656:FIN – NL – EUR-Lex (europa.eu)
e) Nr. impact assessment Commissie en Opinie Raad voor Regelgevingstoetsing
SWD (2021) 299; SWD (2021) 300; SWD (2021) 301
f) Behandelingstraject Raad
Milieuraad
g) Eerstverantwoordelijk ministerie
Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat
h) Rechtsbasis
Artikel 192, lid 1 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (VWEU)
i) Besluitvormingsprocedure Raad
Gekwalificeerde meerderheid
j) Rol Europees parlement
Medebeslissing
2. Essentie voorstel
a) Inhoud voorstel
Het voorstel betreft de aanpassing van twee bijlagen van Verordening (EU) 2019/1021
(hierna: de POP-verordening)1, waarmee de Commissie uitvoering geeft aan de verplichtingen uit hoofde van het Verdrag
van Stockholm.2 De verordening heeft als doel om de volksgezondheid en het milieu te beschermen tegen
de negatieve gevolgen van persistente organische verontreinigende stoffen (persistent
organic pollutant, hierna: POP). Een stof wordt gekwalificeerd als een POP wanneer
is aangetoond dat de stof lang in het milieu aanwezig blijft, zich ophoopt in levende
organismen en een risico vormt voor de menselijke gezondheid en het milieu. De verordening
is gericht op het verbieden of beperken van het vervaardigen, het in de handel brengen
en het gebruik van opzettelijk vervaardigde POP’s. Tevens zijn in de verordening bepalingen
opgenomen voor afval dat geheel of gedeeltelijk uit POP’s bestaat of daarmee verontreinigd
is.
Het Commissievoorstel betreft aanpassing van de bijlagen IV en V die over afvalstoffen
gaan. Bijlage IV bevat de zogenaamde low-pop content (lpc) waarden.3 Indien afval een POP bevat in een hoger gehalte dan de lpc, is het afval POP-houdend
en gelden speciale voorschriften voor het afvalbeheer om te voorkomen dat de POP vrijkomt.
Dergelijk POP-houdend afval mag alleen gerecycled worden als de POP er met een voorbewerking uit verwijderd
wordt. Anders moet het POP-houdend afval verbrand worden of met inachtneming van speciale
veiligheidsmaatregelen opgeslagen worden. De Commissie stelt voor om de bestaande
lpc’s in bijlage IV voor een vijftal POP’s te verlagen (d.w.z. aan te scherpen))4 Tevens introduceert de Commissie lpc’s voor een drietal POP’s waarvoor zo’n lpc tot
nu toe ontbrak.5
Bijlage V bevat zogenaamde maximale concentratiegrenswaarden voor POP’s, evenals bepalingen
over welke beheermethoden zijn toegestaan voor afvalstoffen die POP’s bevatten in
concentraties groter dan de maximale concentratiegrenswaarden in bijlage V. In haar
voorstel introduceert de Commissie maximale concentratiegrenswaarden voor een viertal
POP’s waarvoor deze nog niet waren vastgesteld.6
Met dit voorstel beoogt de Commissie bij te dragen aan het vinden van een evenwicht
tussen de beleidsdoelstellingen uit recente EU strategieën; de Europese Green Deal,7 het Circulaire Economie Actieplan,8 het Actieplan «Verontreiniging van lucht, water en bodem naar nul»9 en de Strategie voor duurzame chemische stoffen.10 Deze doelstellingen hebben betrekking op de bescherming van de volksgezondheid en
het milieu, het vergroten van het circulair gebruik van materialen en het bijdragen
aan de reductie van broeikasgasemissies ter ondersteuning van de klimaatdoelstellingen
van de EU. De Commissie doet dit door de effecten van haar voorstel op deze beleidsdoelstellingen
tegen elkaar af te wegen.
b) Impact assessment Commissie
In het Impact Assessment (IA) heeft de Commissie bepaald in hoeverre verschillende
opties voor verlaging van lpc-waarde bijdragen aan de beleidsdoelen zoals de bescherming
van de volksgezondheid en het milieu, het vergroten van het circulair gebruik van
materialen, en het bijdragen aan de reductie van broeikasgasemissies. In het IA zijn
naast een nuloptie (geen aanpassing) verschillende gradaties van verlaging van de
lpc met elkaar vergeleken. Op basis van een uitgebreide onderliggende studie weegt
het IA af in hoeverre de diverse opties leiden tot enerzijds POP-vrije materialencycli
en anderzijds het stoppen van recycling en toename van CO2-emissies (door storten en verbranden van afval en gebruik van primaire grondstoffen).
De Commissie streeft naar een juiste balans tussen een zo laag (d.w.z. stringent)
mogelijke lpc om terugkeer van POP-houdend materiaal in de economie te voorkomen en
tegelijkertijd recycling mogelijk te houden. Wanneer een lpc zo laag gekozen wordt
dat reeds een kleine verontreiniging van afvalmateriaal met een POP tot een recyclingverbod
leidt, terwijl gebruik van het materiaal een verwaarloosbaar risico voor mens en natuur
met zich meebrengt, zal vernietiging van het materiaal juist meer milieuschade kunnen
veroorzaken (bijv. luchtverontreiniging en CO2 emissies door verbranding en nieuw-productie van materiaal uit primaire grondstoffen).
De Commissie heeft een methodiek gehanteerd waarmee men op de laagst mogelijke lpc-waarde
uitkomt waarbij nog geen belemmering optreedt voor bestaande recyclingpraktijken en
waar ook milieuhygiënisch geen bezwaar aan kleeft.
3. Nederlandse positie ten aanzien van het voorstel
a) Essentie Nederlands beleid op dit terrein
Het kabinet streeft naar een volledig circulaire economie in 2050.11 Daarnaast onderschrijft het kabinet het doel, de brede reikwijdte en de samenhangende
oplossingen die in het Actieplan «Verontreiniging van lucht, water en bodem naar nul»
van de Commissie worden gepresenteerd.12
Ten aanzien van het raakvlak tussen deze beleidsdoelen staat het kabinet voor een
benadering van geval tot geval, waarin wordt gekeken naar alle milieu en gezondheidseffecten
van de verschillende opties voor de verwerking (recycling, verbranding, storten).13 Deze benadering houdt in dat onverminderd gestreefd wordt naar het uitfaseren van
verontreinigende stoffen, maar dat er ruimte moet zijn voor een verantwoorde recycling
van materiaal dat een verontreinigende stof bevat in specifiek aangewezen producten
(toepassingen). Dit is het geval indien er een verwaarloosbaar risico is op blootstelling
van mens en milieu aan die stof, ook wanneer deze producten opnieuw afval worden en
nogmaals gerecycled worden, en dit bezien vanuit het geheel van milieu en gezondheidseffecten
de beste optie is.
b) Beoordeling + inzet ten aanzien van dit voorstel
Het kabinet staat in algemene zin positief tegenover het voorstel van de Commissie
om de bijlagen IV en V van de POP-verordening aan te passen, om zo de volksgezondheid
en het milieu aanvullend te beschermen tegen de risico’s van POP’s. Het kabinet is
ook positief over de benadering die de Commissie kiest, die in lijn is met het kabinetsbeleid.
Het kabinet kan daarom voor het merendeel van de POP’s de voorgestelde verlaging van
de lpc waarden steunen. Het kabinet constateert echter dat het IA op enkele punten
onzekerheden bevat door een tekort aan informatie. Het kabinet acht het van belang
dat voldoende geborgd is dat de keuze van een lpc niet onverhoopt recycling onnodig
in de weg zit en dat het voorstel goed uitvoerbaar en handhaafbaar is. Zo dient bijvoorbeeld
voldoende duidelijk te zijn of er een gevalideerde en in de praktijk bruikbare meetmethode
beschikbaar is om overschrijding van de lpc vast te stellen. Dit speelt onder andere
bij het voorstel voor de lpc van polybroom difenylethers (een groep gebromeerde vlamvertragers;
PBDE). Enerzijds geeft het IA aan dat de in de recyclingindustrie toegepaste scheiding
van broom-houdend en broom-vrij kunststofafval nu al een recyclingfractie oplevert
met een concentratie PBDE die lager is dan de voorgestelde lpc. Anderzijds geeft het
IA aan dat recyclingbedrijven zeggen niet uit de voeten te kunnen met de voorgestelde
lpc, omdat zij onder andere stellen dat geen gevalideerde meetmethoden beschikbaar
zijn. Volgens het IA zouden de problemen van de industrie met beperkte extra investeringen
te overkomen zijn, maar het kabinet twijfelt nog aan de huidige onderbouwing in het
IA en zal dan ook de Commissie verzoeken om verduidelijking om zeker te stellen dat
dit het geval is.
Tevens is het kabinet nog niet overtuigd dat de voorgestelde lpc’s voor gechloreerde
dibenzo-p-dioxines & gechloreerde dibenzo-furanen (ook aangeduid als dioxinen en furanen,
ontstaan bij verbrandingsprocessen; PCDD/F’s) en hexabroomcyclododecaan (een gebromeerde
vlamvertrager; HBCDD) leiden tot de beste uitkomst voor de menselijke gezondheid en
het milieu. Dioxinen en furanen zijn, in tegenstelling tot de meeste POP’s geen bewust
geproduceerde stoffen, ze ontstaan bij verbrandingsprocessen. De voorgestelde lpc
voor dioxinen en furanen leidt volgens het IA van de Commissie tot het separaat moeten
inzamelen van assen, ook van de assen die vrijkomen bij huishoudens als gevolg van
de verbranding van hout en kolen. Een dergelijke inzameling heeft echter ook een milieu-impact
en een toename in emissies tot gevolg. Het IA heeft voor het kabinet de effecten hiervan
onvoldoende meegenomen in haar afweging, waardoor onvoldoende duidelijk is of het
voorstel leidt tot de beste situatie voor de menselijke gezondheid en het milieu.
Daarnaast is, in het licht van de verplichte separate inzameling, de handhaafbaarheid
en de uitvoerbaarheid van de voorgestelde lpc voor PCDD/F’s een belangrijk aandachtspunt.
Het kabinet zal de Commissie derhalve vragen nadere informatie te verschaffen met
betrekking tot de totale milieu en gezondheidseffecten, als ook de handhaafbaarheid
en de uitvoerbaarheid. Met betrekking tot HBCDD, kiest de Commissie in haar voorstel
voor een beperkte verlaging van de lpc, vanuit de afweging dat een grotere verlaging
leidt tot mogelijke knelpunten in de verwerking van met name bouw- en sloopafval.
Met een lagere lpc zou bouwpuin met HBCDD-houdend piepschuim niet meer op stortplaatsen
voor ongevaarlijk afval gebracht mogen worden, wat de Commissie als een mogelijk knelpunt
in de verwerking aanmerkt. Het kabinet is echter van mening dat deze stortpraktijk
milieuhygiënisch onwenselijk is. In Nederland zou een lagere lpc geen probleem opleveren,
aangezien verantwoorde verwerking mogelijk is, waarbij HBCDD vernietigd wordt. Het
kabinet zal dan ook inzetten op het opnemen van de stringentere lpc-waarde in het
voorstel, zoals in het IA is onderzocht.
c) Eerste inschatting van krachtenveld
Op basis van eerdere discussies op deze of vergelijkbare onderwerpen, is te verwachten
dat een groep lidstaten mogelijk zal pleiten voor verdere aanscherping van lpc’s.
Deze lidstaten benaderen de keuze tussen de verschillende beleidsopties uitsluitend
vanuit het beleidsdoel om verontreinigende stoffen uit te faseren door lage lpc’s
te stellen. Daarmee leggen zij, naar het oordeel van het kabinet, onvoldoende verbinding
met andere milieubeleidsdoelen, met name het uitfaseren van het gebruik van fossiele
brandstoffen en andere primaire grondstoffen. Daar staat een groep lidstaten tegenover
die juist eerder zullen inzetten op hogere (oftewel minder stringente) lpc’s dan de
Commissie voorstelt, om te voorkomen dat bepaalde afvalstromen als POP-houdend moeten
worden aangemerkt en niet meer naar reguliere stortplaatsen mogen. Voor PCDD/F’s wordt
verwacht dat een brede groep lidstaten bezwaar zal maken tegen de verlaging van de
concentratiegrenswaarden, door de mogelijke consequenties voor uitvoering en handhaving.
De positie van het Europees parlement is nog onbekend, evenals de rapporteur. De verwachting
is echter dat in de onderhandelingen over het algemeen zal worden ingezet op ambitieuzere
(d.w.z. stringentere) lpc’s. Het voorstel zal in de Commissie milieubeheer, volksgezondheid
en voedselveiligheid (ENVI) worden behandeld.
4. Beoordeling bevoegdheid, subsidiariteit en proportionaliteit
a) Bevoegdheid
Het kabinet beoordeelt de bevoegdheid van de EU als positief. Het voorstel is gebaseerd
op artikel 192, eerste lid VWEU. Op grond van dit artikel stellen het Europees parlement
en de Raad de activiteiten vast die de Unie moet ondernemen om de in artikel 191 VWEU
genoemde doelstellingen te verwezenlijken. Deze doelstellingen betreffen behoud, bescherming
en verbetering van de kwaliteit van het milieu; de bescherming van de gezondheid van de mens; het behoedzaam en rationeel gebruik van natuurlijke
hulpbronnen en bevordering op internationaal vlak van maatregelen om het hoofd te
bieden aan regionale of mondiale milieuproblemen, en in het bijzonder de bestrijding
van klimaatverandering (artikel 191, eerste lid, VWEU). Het kabinet kan zich vinden
in de keuze van deze rechtsgrondslag, aangezien het voorstel betrekking heeft op de
bescherming van de volksgezondheid en het milieu tegen de negatieve gevolgen van POP’s.
Op het gebied van milieu is sprake van een gedeelde bevoegdheid tussen de EU en de
lidstaten (artikel 4, tweede lid, sub e VWEU).
b) Subsidiariteit
Het kabinet heeft een positief oordeel ten aanzien van subsidiariteit. Het voorstel
heeft tot doel om de negatieve effecten van POP’s op de volksgezondheid en het milieu
tegen te gaan door ervoor te zorgen dat zo min mogelijk POP’s uit afval vrijkomen.
Aangezien de stoffen die onder deze verordening vallen tot ver van hun bronnen over
de binnengrenzen van de EU worden vervoerd, kan dit doel nationaal onvoldoende worden
verwezenlijkt en is een EU aanpak met het oog op de grensoverschrijdende effecten
van POP’s noodzakelijk. Daarnaast wordt hierdoor het gelijke speelveld binnen de interne
markt bevorderd. Om deze redenen is optreden op het niveau van de EU gerechtvaardigd.
c) Proportionaliteit
Het kabinet heeft een positief oordeel ten aanzien van de proportionaliteit. Het voorstel
heeft tot doel om de negatieve effecten van POP’s op de volksgezondheid en het milieu
tegen te gaan door ervoor te zorgen dat zo min mogelijk POP’s uit afval vrijkomen.
Het voorgestelde optreden, door een inzet op grenswaarden, afgezet tegen een brede
milieuafweging, is geschikt om deze doelstelling te bereiken, omdat aanpassing van
de bijlagen IV en V van de verordening een bijdrage kan leveren aan het minder vrijkomen
van POP’s uit afval. Daarnaast gaat het voorgestelde optreden niet verder dan noodzakelijk,
omdat het merendeel van de voorgestelde lpc waarden passend wordt geacht en niet verder
wordt verlaagd dan noodzakelijk. Tegelijkertijd zijn er wel vragen over de proportionaliteit
van de voorgestelde verlaagde lpc voor PCDD/F’s in verband met de mogelijke milieubelastende
effecten als gevolg van de verlaging. Het kabinet zal dan ook nadere onderbouwing
vragen ten aanzien van deze mogelijke milieubelastende effecten van de verlaging van
de lpc’s voor sommige POP’s, daarbij rekening houdend met de totale milieu en gezondheidseffecten.
5. Financiële consequenties, gevolgen voor regeldruk, concurrentiekracht en geopolitieke
aspecten
a) Consequenties EU-begroting
De voorgestelde maatregel heeft volgens de Commissie geen gevolgen voor de EU-begroting.
Daarom is niet voorzien in een financieel memorandum. Indien er toch gevolgen zijn
voor de EU-begroting, is het kabinet van mening dat de benodigde EU-middelen gevonden
dienen te worden binnen de in de Raad afgesproken financiële kaders van de EU-begroting
2021–2027 en dat deze moeten passen bij een prudente ontwikkeling van de jaarbegroting.
b) Financiële consequenties (incl. personele) voor rijksoverheid en/ of medeoverheden
Het IA schat de handhavingskosten van overheden om te voldoen aan de voorstellen ten
aanzien van de POP’s op € 450.000,- per jaar. Om tot deze schatting te komen, worden
in het IA de gemiddelde handhavingskosten van EU lidstaten om te voldoen aan één Registration,
Evaluation, Authorisation and Restriction of Chemicals (REACH14) restrictie15 (€ 55.600,– per jaar voor alle EU lidstaten tezamen) vermenigvuldigd met de acht
stoffen in het voorstel van de Commissie. Dit cijfer kan slechts als indicatie gezien
worden.
De verlaging van de lpc van PCDD/F’s leidt er mogelijk toe dat een separaat publiek
te financieren ophaalsysteem voor huishoudelijke assen moet worden ingevoerd. De gemeenten
zijn primair verantwoordelijk voor afvalinzameling van huishoudens, en berekenen de
kosten daarvan door aan de burger via de afvalstoffenheffing. De kosten van inzameling
hiervan worden in het IA voor de gehele EU geschat tussen de € 40 miljoen en € 159
miljoen per jaar. Het IA maakt geen schatting voor individuele lidstaten. Aangezien
de kosten substantieel worden geschat in het IA, maar deze momenteel nog onvoldoende
inzichtelijk zijn, en het kabinet bovendien twijfels heeft over de inhoudelijke afweging
die gemaakt wordt ten aan aanzien van het algehele milieu effect, zal het kabinet
de Commissie om nadere toelichting en onderbouwing vragen, om een beter beeld te verkrijgen
van de financiële consequenties. Daarbij geldt het algemene principe dat eventuele
budgettaire gevolgen moeten worden ingepast op de begroting van het beleidsverantwoordelijke
departement conform de regels van de budgetdiscipline.
c) Financiële consequenties en gevolgen voor regeldruk voor bedrijfsleven en burger
In het IA worden de netto additionele kosten van het voorstel van de Commissie voor
de gehele EU geschat op € 192 miljoen per jaar. Het voorstel raakt volgens het IA
recyclers, overige afvalverwerkers, en bouw- en sloopbedrijven. Het merendeel van
de kosten (135 miljoen per jaar) is volgens het IA het gevolg van de voorgestelde
verlaging van de lpc voor HBCDD, en ligt voornamelijk bij verwerkers van bouw- en
sloopafval. In het IA wordt hierbij aangegeven dat deze schatting in hoge mate onzeker
is.
Het merendeel van de kosten voor de burger volgt uit de voorgestelde verlaging van
de lpc voor PCDD/F’s (separate inzameling van assen van kolen en houtstook), geschat
in het IA op € 3,30- per burger. Het IA specificeert niet of deze kosten incidenteel
of structureel zijn. De vraag is hoe reëel de kostenschattingen in het IA zijn. Talloze
factoren zijn bepalend voor de kosten en hun ontwikkeling is momenteel nog niet goed
te voorzien.
De systematiek van de POP-verordening leidt over het algemeen tot een zekere regeldruk.
De aanpassing van de waarden in bijlage IV en V kan gevolgen hebben voor de regeldruk,
bijvoorbeeld als gevolge van het beter moeten testen van afvalstromen. Deze effecten
zullen met name afvalverwerkers van deze afvalstromen, alsook bouw- en sloopbedrijven
raken.
d) Gevolgen voor concurrentiekracht en geopolitieke aspecten
In het IA schat de Commissie de directe impact op de concurrentiekracht van de EU
als beperkt. Het kabinet sluit zich hierbij aan. Wel verwacht het kabinet dat stringente
verwijdering van POP’s uit afval het vertrouwen vergroot van (internationale) consumenten
in gerecyclede materialen, wat mogelijk een positief effect heeft op het bedrijfsleven.
Wat betreft de geopolitieke aspecten, is het voorstel in lijn met het mondiale optreden
van de EU op gebied van milieuverontreinigende stoffen.
6. Implicaties juridisch
a) Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving en/of sanctionering beleid
(inclusief toepassing van de lex silencio positivo)
De verordening werkt rechtstreeks door in de Nederlandse rechtsorde. De nodige bepalingen
voor de handhaving en uitvoering van de verordening zijn vastgelegd in het POP-besluit
milieubeheer16 en de Uitvoeringsregeling EU-verordening persistente organische verontreinigende
stoffen.17 Beiden behoeven geen aanpassing.
b) Gedelegeerde en/of uitvoeringshandelingen, incl. NL-beoordeling daarvan
N.v.t.
c) Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen), dan wel voorgestelde datum
inwerkingtreding (bij verordeningen en besluiten) met commentaar t.a.v. haalbaarheid
Datum van inwerkingtreding is 20 dagen na publicatie in het Publicatieblad van de
Europese Unie (PbEU). Daarbij wordt een termijn van 6 maanden voorgesteld voordat
de wijzigingen van toepassing worden om eventueel noodzakelijke nationale regelgeving
aan te passen. Daarnaast geldt deze termijn als implementatieperiode voor bedrijven.
Indien het voorstel noopt tot aanpassingen van aanpalende beleidskaders, is 6 maanden
naar oordeel van het kabinet een te korte termijn.
d) Wenselijkheid evaluatie-/horizonbepaling
Ten opzichte van de geldende verordening worden in het voorstel geen aanpassingen
gedaan in evaluatiebepalingen. Dat wil zeggen dat de evaluatie van bijlage IV en V
volgens artikel 15, derde lid, van de huidige verordening zal verlopen, en dus voortdurend
plaatsvindt.
e) Constitutionele toets
Niet van toepassing.
7. Implicaties voor uitvoering en/of handhaving
Het voorstel leidt mogelijk tot taakverzwaring voor decentrale overheden en de Inspectie
Leefomgeving en Transport (ILT), vanwege het meer en frequenter moeten testen van
afvalstromen om te bepalen of deze POP-houdend zijn. Het is nog onbekend in welke
mate frequenter getest zal moeten worden, en in hoeverre dit zal leiden tot een taakverzwaring
voor gemeenten. Om dit te kunnen bepalen, is een nadere uitwerking en analyse van
het voorstel door gemeenten nodig. Wanneer geen gevalideerde detectiemethoden bestaan,
is het niet mogelijk goed onderscheidt te maken tussen POP-houdend en niet POP-houdend
afval, met negatieve implicaties voor de uitvoering van de verordening als gevolg.
Bij het eventueel separaat moeten inzamelen van huishoudelijke assen, als gevolg van
de verlaging van de lpc voor PCDD/F’s bestaan vraagtekens over de uitvoerbaarheid
en handhaafbaarheid. Zoals aangegeven zal het kabinet een hiervoor aandacht vragen
tijdens de onderhandelingen, en de Commissie vragen aanvullende informatie aan te
leveren m.b.t. de totale milieu en gezondheidseffecten, als ook de handhaafbaarheid
en uitvoerbaarheid van haar voorstel voor PCDD/F’s.
8. Implicaties voor ontwikkelingslanden
Er bestaat een (beperkt) risico dat de verlaging van de lpc waarden ertoe leidt dat
afvalstromen geëxporteerd worden (al dan niet legaal) naar derde landen, waar recycling
of verwerking onder slechte omstandigheden plaatsvindt. Het kabinet zet zich in om
export van afval uit de EU alleen te kunnen blijven toestaan als duidelijk is aangetoond
dat die afvalstroom op een milieuverantwoorde wijze verwerkt wordt.18
Indieners
-
Indiener
H.P.M. Knapen, minister van Buitenlandse Zaken