Brief regering : Invulling van de motie van het lid Romke de Jong c.s. over mogelijkheden om de introductie van zonneauto's te versnellen
32 637 Bedrijfslevenbeleid
Nr. 475 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN EN KLIMAAT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 27 oktober 2021
Met deze brief geef ik, mede namens de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat
en de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat (EZK) – Klimaat en Energie,
invulling aan de motie van het lid de Jong c.s. over zonneauto’s (Kamerstuk 32 637, nr. 458, d.d. 29 juni 2021).
Tijdens het commissiedebat bedrijvenbeleid op 17 juni jl. (Kamerstuk 32 637, nr. 471) is het kabinet verzocht te onderzoeken welke mogelijkheden er bestaan om de introductie
van zonneauto’s te versnellen, waaronder een gedifferentieerde benadering in regelgeving,
en de Kamer hier voor de begrotingsbehandeling van EZK over te informeren. In reactie
hierop is toegezegd dat de betrokken bewindspersonen samen zullen kijken wat er nodig
is om dit soort innovaties in z'n algemeenheid zo ver te krijgen dat ze levensvatbaar
zijn in economische zin. In deze brief ga ik eerst in op de mogelijkheden voor stimulering
op het gebied van innovatie (aanbodkant) en daarna op de mogelijkheden voor differentiatie
in regelgeving (stimulering vraagkant).
Stimulering aanbodkant
De levensvatbaarheid van innovaties is afhankelijk van veel verschillende aspecten.
Een aantal van deze aspecten is voor alle sectoren vergelijkbaar, zoals toegang tot
kapitaal en talent, sterke onderzoeks- en innovatie-ecosystemen en goede bereikbaarheid.
De overheid werkt daarom met een breed bedrijfslevenbeleid dat bestaat uit generiek
en specifiek beleid.
Generiek beleid
Het generieke beleid werkt met stimuleringsmaatregelen waarvan vergelijkbare bedrijven
volgende dezelfde regels gebruik kunnen maken. Generiek valt te denken aan vermindering
van regeldruk en een goede aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt. Maar ook
(fiscale) stimuleringsmiddelen zoals de Wet Bevordering speur- en ontwikkelwerk (WBSO)
en MKB-innovatiestimulering Regio en Topsectoren (MIT). Ook zijn er verschillende
financieringsinstrumenten zoals de Vroegefasefinanciering, het innovatiekrediet en
de Seed Capitalregeling om bedrijven te helpen opschalen. Nieuwe innovaties zoals
zonneauto’s profiteren vooral van dit generieke beleid.
Specifiek beleid
Het Missiegedreven Topsectoren- en Innovatiebeleid (MTIB) met bijbehorend instrumentarium,
zoals de PPS-toeslag, richt zich op specifieke maatschappelijke opgaven en thema’s.
Vooral binnen de topsector Hightech systems & materials (HTSM) liggen er kansen voor innovaties gericht op de ontwikkeling van zonneauto’s.
Ook in de topsector Energie en in de Demonstratie Energie- en klimaatinnovatie subsidie
(DEI+) wordt er onderzoek gedaan naar de integratie van zonnepanelen in voertuigen.
Een ander voorbeeld van specifiek beleid is de R&D-regeling voor mobiliteitssectoren1. De maakindustrie in de mobiliteitssectoren (automotive, maritiem en luchtvaart)
is hard getroffen door de coronacrisis. Om te voorkomen dat dit leidt tot een achterstand
in de ontwikkeling van duurzame en slimme mobiliteit, heeft het kabinet 150 miljoen
euro beschikbaar gesteld voor R&D-projecten op dit gebied, waar bedrijven en kennisinstellingen
in-kind aan kunnen deelnemen. Zonneauto’s vallen binnen de scope van deze regeling.
Tot slot wordt er, voortbouwend op de brieven Visie verduurzaming basisindustrie2 en Visie toekomst van de maakindustrie in Nederland3, gewerkt aan een actieagenda voor de industrie. In deze actieagenda zal nadrukkelijk
worden ingegaan op beleidsopties voor versterking van innovatieve ecosystemen en baanbrekende
technologieën die ten grondslag liggen aan duurzame transitievraagstukken. Het is
aan een volgend kabinet om te besluiten over de uiteindelijke invulling en afronding
van de actieagenda.
Gedifferentieerde benadering voor zonneauto’s
De motie vraagt tevens of een gedifferentieerde benadering in regelgeving mogelijk
is om de introductie van zonneauto’s in Nederland te versnellen. Het beleid voor de
vraagstimulering van emissieloze personenauto’s in de periode 2020–2025 is vastgelegd
in het Klimaatakkoord. De fiscale stimulering is verankerd in de Wet fiscale maatregelen
Klimaatakkoord. Met dit stimuleringspakket wordt de transitie naar elektrisch rijden
versneld en wordt de vraagstimulering tegelijkertijd verschoven naar de lagere marktsegmenten.
De (fiscale) stimulering van 100% emissieloze auto’s in Nederland is in de basis techniekneutraal.
Met de stimulering stuurt de overheid de vraag richting emissievrije personenauto’s,
maar wordt aan de markt gelaten hoe en met welke technieken hieraan wordt voldaan
Het maakt dus niet uit welke technieken de markt precies toepast, als de uitstoot
aan de uitlaat van het voertuig maar nul is. In de praktijk betreft het volledig elektrische
voertuigen met een accupakket. De cap in de bijtelling (het deel van de catalogusprijs
waarover de korting in de bijtelling voor emissievrije personenauto’s van toepassing
is), vormt de uitzondering op de techniekneutraliteit van de fiscale stimulering.
Vanwege het innovatieve karakter is de cap niet van toepassing op emissievrije auto’s
met een motor die kan worden gevoed met waterstof en evenmin wanneer de auto is voorzien
van geïntegreerde zonnepanelen met een vermogen van ten minste 1 kilowattpiek.4 Voor die auto’s is de korting op de bijtelling derhalve niet gemaximeerd. Het resultaat
is dat voor die auto’s de korting op de bijtelling 6% van de gehele catalogusprijs
is (in 2022).
Aan het verzoek in de motie tot differentiatie is dan ook wat betreft de bijtelling
al uitvoering gegeven. Een nog verdergaande differentiatie in de bijtelling acht ik
niet wenselijk, mede gelet op de adviezen van de Rekenkamer5, de recente bevindingen naar aanleiding van de Hand-aan-de-kraan-analyse 20216 en het reeds complexe karakter van de bijtelling7.
Naast het stimuleringspakket specifiek voor emissievrije personenauto’s, zijn er twee
fiscale regelingen (Regeling Milieu-investeringsaftrek (MIA) en Regeling Willekeurige
afschrijving milieu-investeringen (Vamil)) om investeringen van ondernemers in milieuvriendelijke
en innovatieve bedrijfsmiddelen te stimuleren. De meerkosten van deze bedrijfsmiddelen
worden door de MIA via een extra investeringsaftrek verlaagd. De Rijksdienst voor
Ondernemend Nederland (RVO) voert deze regelingen gedeeltelijk uit. De ondernemer
of het bedrijf past de MIA en/of Vamil toe in de aangifte inkomstenbelasting of vennootschapsbelasting.
De Belastingdienst neemt deze aangiften in behandeling en besluit uiteindelijk over
de toekenning van MIA en/of Vamil.
Bedrijfsmiddelen die in aanmerking komen voor MIA/Vamil, staan vermeld op de Milieulijst8 die jaarlijks wordt geüpdatet en aan het eind van het jaar wordt gepubliceerd in
de Staatscourant en op de website van RVO. De opname van een milieuvriendelijke of
duurzame techniek op de Milieulijst verlaagt de financiële drempel voor ondernemers
die overwegen deze innovatieve techniek aan te schaffen. Daarnaast hebben technieken
op de Milieulijst een aantoonbaar «groen» imago. Sinds 2021 zijn elektrisch aangedreven
voertuigen met geïntegreerde zonnepanelen met een vermogen van ten minste 1 kilowattpiek,
reeds opgenomen op deze milieulijst9 en komt dit bedrijfsmiddel voor 36% van ten hoogste 75.000 euro van het investeringsbedrag
in aanmerking voor milieu-investeringsaftrek.
In de Miljoenennota 2022 is voor de periode 2022 t/m 2024 extra geld vrijgemaakt voor
de MIA/Vamil. Daarnaast is in het Belastingplan 2022 een maatregel opgenomen waarmee
de steunpercentages van de MIA vanaf 1 januari 2022 worden verhoogd van 13,5%, 27%
en 36% naar respectievelijk 27%, 36% en 45%. Bedrijven kunnen hierdoor mogelijk een
groter bedrag van hun fiscale winst aftrekken. Bij de samenstelling van de Milieulijst
2022 zal worden bezien of elektrisch aangedreven voertuigen met geïntegreerde zonnepanelen
in aanmerking kunnen komen voor het hogere steunpercentage van 45%. Hierbij moet een
balans worden gevonden tussen enerzijds de wens om deze techniek extra te stimuleren
en anderzijds het risico op overstimulering en een ondoelmatige besteding van overheidsmiddelen.
Hierover zal ook worden overlegd met de brancheorganisatie voor solar electric vehicles (ASOM). De Milieulijst voor het nieuwe jaar wordt eind december gepubliceerd op de
website van RVO.
Een derde instrument om de vraag naar emissieloze personenauto’s te stimuleren is
de Subsidieregeling Elektrische Personenauto’s Particulieren (SEPP). Deze bestaande
regeling is eveneens techniekneutraal en richt zich op het stimuleren van 100% elektrische
personenauto’s in de prijsklasse van 12.000 euro tot maximaal 45.000 euro. Zonneauto’s
in deze prijsklasse vallen onder deze regeling. Gezien de beperkte subsidiemiddelen
heeft het kabinet keuzes moeten maken en daarom een grens bij een catalogusprijs van
45.000 euro gelegd. Een subsidie van 3.350 euro (nieuw) respectievelijk 2.000 euro
(gebruikt) zal volgens het kabinet het verschil niet gaan maken om privé een auto
duurder dan 45.000 euro te overwegen. Dit conform motivatie in paragraaf 9.5 uit het
verslag op de internetconsultatie van deze regeling10.
Tot slot is de huidige transitie nu vooral gericht op het vervangen van auto’s met
een verbrandingsmotor naar emissieloze auto’s. Nu deze transitie op gang komt, is
het verstandig om voor de (middel)lange termijn ook na te gaan denken over differentiatie
binnen emissieloze auto’s. Deze discussie zal ook op Europees niveau gevoerd moeten
worden. Het is nog te vroeg om concrete toezeggingen te kunnen doen over hoe dit het
beste vorm te geven.
De Minister van Economische Zaken en Klimaat, S.A. Blok
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
S.A. Blok, minister van Economische Zaken en Klimaat