Brief regering : Derde voortgangsrapportage Langer Thuis en beleidsreactie SCP publicatie ‘Passende zorg voor ouderen thuis’
31 765 Kwaliteit van zorg
Nr. 607 BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 8 oktober 2021
Het aantal ouderen in ons land neemt fors toe. Het grootste deel van de ouderen woont
zelfstandig en wil dit ook zo lang mogelijk blijven doen. Bij vitale ouderen gaat
dit vaak goed. Het is voor hen geen probleem om de benodigde aanpassingen voor hun
ondersteuning, zorg of woning – wanneer zij dat nodig hebben – te regelen. Maar, zoals
ook het SCP constateert in haar publicatie «Passende zorg voor ouderen thuis: knelpunten
in kaart»; een deel van de ouderen krijgt geen, te weinig of inhoudelijk geen passende
zorg of ondersteuning op het moment dat zij dit wel nodig hebben. Tegelijkertijd staan
mantelzorgers en vrijwilligers onder druk en leven niet alle ouderen in een geschikte
woning. Drie jaar geleden ging ik daarom van start met het programma Langer Thuis
met als doel te bevorderen dat ouderen met een goede kwaliteit van leven zo zelfstandig
mogelijk oud kunnen worden in hun eigen vertrouwde omgeving.
Nu bied ik u – op het onderdeel wonen mede namens de Minister van BZK – de derde en
tevens laatste voortgangsrapportage van dit programma aan (bijlage 1)1.
De kernpunten uit deze brief zijn als volgt:
• Het programma Langer Thuis heeft de afgelopen jaren goede resultaten geboekt. Op veel
plekken zorgde het programma voor een stimulans om tot oplossingen te komen en deze
te implementeren. Ouderen zijn steeds tevredener over de ondersteuning en zorg die
zij thuis ontvangen.
• De thematiek en de aanpak van het programma Langer Thuis blijft ook voor de toekomst
urgent. Dit wordt ook onderstreept door de publicatie van het SCP «Passende zorg voor
ouderen thuis», waarin knelpunten worden benoemd waar professionals en zelfstandig
wonende ouderen tegenaan lopen.
• De lerende evaluatie van het programma Langer Thuis bevat waardevolle aanbevelingen
voor de toekomst.
• Op diverse toezeggingen en moties ga ik in, waarbij ik de moties die ook gericht zijn
aan de Minister van BZK, mede namens haar af doe.
Het programma Langer Thuis
Bevorderen dat mensen langer met goede kwaliteit van leven zelfstandig kunnen (blijven)
wonen, begint met voldoende aandacht voor de mensen die zelfstandig wonen én het goed
helpen van kwetsbare ouderen thuis. Dit is mogelijk door aan te sluiten bij hun behoeften
en wensen en te onderzoeken wat iemand (nog) zelf kan. Afhankelijk van de mate van
vitaliteit kan achteruitgang worden voorkomen, uitgesteld of verminderd.
De trajecten in het kader van het programma Langer Thuis waren hier (direct of indirect)
allemaal op gericht. Daarbij is langs drie actielijnen gewerkt:
– Actielijn 1 – Goede ondersteuning en zorg thuis; Het bieden van een samenhangend ondersteunings- en zorgaanbod dat beter is afgestemd
op de individuele behoeften en wensen van ouderen.
– Actielijn 2 – Mantelzorg en vrijwilligers in zorg en welzijn; Mantelzorgers moeten (weten dat ze) er niet alleen voor staan.
– Actielijn 3 – Wonen; We zetten in op voldoende aanbod van geschikte woningen en nieuwe, eventueel geclusterde
woonzorgvormen voor ouderen zodat zij – indien gewenst en mogelijk – langer zelfstandig
kunnen blijven wonen.
Er is – met resultaat – hard gewerkt. De groei van het aantal projecten is zichtbaar
in de integratieve beelden van het RIVM afkomstig uit de monitor van het programma
Langer Thuis die ik voor de zomer met uw Kamer deelde.2 De monitor laat zien dat ouderen steeds tevredener zijn over de ondersteuning en
zorg die zij thuis ontvangen. Zo is het percentage 75-plussers dat aangeeft dat de
professionele hulp aansluit bij wat bij hem of haar past ten opzichte van 2019 gestegen
met 8 procentpunt naar 68%. 73% ervaart regie over zijn of haar eigen leven (ten opzichte
van 71% in 2019) en 69% van de ouderen ervaart een goede kwaliteit van leven (ten
opzicht van 65% in 2019).
Ik ben positief over deze ontwikkelingen, zeker gezien de impact van de coronacrisis
op ouderen en professionals. Dit geldt ook voor de bij de uitvoering van het programma
betrokken (landelijke, regionale en lokale) partijen. De druk op de sector was en
is hoog. Daardoor is de inzet en actieve bijdrage van partijen soms beperkter geweest
dan van te voren was beoogd.
Daarnaast kende (de impact van) het programma grenzen. Vanaf de start van het programma
is ervoor gekozen om verbeteringen binnen de huidige stelsels te realiseren. De focus
is gelegd op het verbeteren van de praktijk, zodat ouderen beter worden geholpen en
professionals hun werk beter kunnen doen. De bijgevoegde voortgangsrapportage biedt
een overzicht van de vele acties die hierop gericht waren en zijn3.
Ik licht een aantal resultaten eruit:
– Middels de subsidieregeling «Lokale Netwerken samenhangende ouderenzorg» zijn 125 subsidies
verstrekt ter ondersteuning van samenwerken in de wijk. Uit onderzoek van het RIVM
naar de lokale netwerken blijkt dat professionals positief zijn over samenwerking
binnen netwerken en dat zij van mening zijn dat ouderen baat hebben bij de integrale
samenwerking. Professionals hebben de (thuis-)situatie van ouderen beter in beeld
door informatie met elkaar te delen en er is meer oog voor het welzijn van de ouderen.
– Het afgelopen jaar is via de campagne #deeljezorg stevig ingezet op het vergroten
van de maatschappelijke bewustwording van mantelzorgers zelf en bij partijen die hen
moeten ondersteunen, zoals werkgevers, gemeenten en professionals in het sociaal domein
en in de zorg. Het aandeel mantelzorgers dat weet dat zij zelf mantelzorger zijn,
is het afgelopen jaar toegenomen van 78% naar 82%. De stijging is het meest zichtbaar
onder jongeren van 18–24 jaar en werkende mantelzorgers.
– Met ActiZ, Aedes, VNG, ZN en de Ministeries BZK en VWS zijn bestuurlijke afspraken
gemaakt waarbij een gezamenlijke ambitie is uitgesproken om het aantal woningen voor
ouderen te vergroten. De komende vijf jaar gaat het om 60.000 extra woningen voor
ouderen en 25.000 extra verpleegzorgplekken. De ambitie is dat er tot 2031 nog eens
100.000 extra woningen en 25.000 verpleeghuisplekken bij komen. De afspraken zien
toe op wat er nodig is aan capaciteit verpleegzorgplekken, geclusterde woningen en
nultredenwoningen, wat er voor nodig is om dit te bereiken en hoe hierbij zorg te
dragen voor adequate monitoring en sturing. De realisatie van de opgave is mede afhankelijk
van de invulling van de randvoorwaarden door een volgend kabinet.4
Deze resultaten van het programma zijn neergezet dankzij de inzet van veel partijen:
professionals in het veld, lokale en regionale initiatieven, Regionale Ondersteuningsstructuren
(ROS-sen), brancheverenigingen, kennisinstituten en andere ministeries.5 Iedereen werkte vanuit zijn eigen invalshoek, maar met een gemeenschappelijke drijfveer:
een merkbaar betere praktijk.
Monitor Langer Thuis en geleerde lessen
De voortgang van het programma is gevolgd door het RIVM aan de hand van indicatoren
die bij de start van het programma voor de verschillende actielijnen zijn geformuleerd.
De resultaten van de derde monitor van het programma Langer Thuis heb ik op 7 juli
jl. naar uw Kamer gestuurd (Kamerstuk 35 570 XVI, nr. 193 en zijn betrokken bij de voortgangsrapportage.
Over het algemeen laat de monitor zien dat de indicatoren zich positief hebben ontwikkeld.
Zoals ik al meldde, zijn ouderen steeds tevredener over de zorg en ondersteuning die
zij thuis ontvangen. Als we kijken naar mantelzorgers dan is het overgrote deel goed
in staat om het zorgen voor een naaste te combineren met andere taken in het leven.
Uit de monitor blijkt echter ook dat in 2019 9,1% van de mantelzorgers van 16 jaar
en ouder zich overbelast voelde door de zorgtaak. Hoewel dit percentage redelijk stabiel
is, blijft deze groep in absolute aantallen groot (460.000 mensen). Het blijft belangrijk
hier aandacht voor te hebben en mantelzorgers beter te ondersteunen, bijvoorbeeld
met respijtzorg.
Uit de monitor blijkt ook dat de verschillende ingezette initiatieven, zoals het opstarten
en uitvoeren van bijvoorbeeld pilot projecten en het mogelijk maken van subsidieaanvragen,
grotendeels verlopen zoals gepland.
Het programma Langer Thuis heeft onlangs met de bij het programma betrokken partijen
via een lerende evaluatie gereflecteerd op de samenwerking in de afgelopen jaren.
Deze lerende evaluatie treft u als bijlage bij deze brief aan (bijlage 2)6. Een belangrijke bevinding is dat het programma in veel regio’s gezorgd heeft voor
een stimulans op het genereren en implementeren van oplossingen. Nog meer impact is
mogelijk als er sprake is van meer gedeeld eigenaarschap en meer prioritering.
Een voorbeeld waar op verschillende thema’s van geleerd kan worden, is de Taskforce
Wonen en Zorg. Het is een initiatief van betrokken partijen zelf en zij dragen hierin
gezamenlijk de verantwoordelijkheid. Dit leidt tot een gewenste andere dynamiek met
vliegwieleffect.
De aanbevelingen zijn in een gezamenlijk proces met veldpartijen tot stand gekomen
en ook met hen besproken. Er is een brede wens uitgesproken om al gelijk met een aantal
aanbevelingen aan de slag te gaan. Zo zal er een bijeenkomst voor de betrokken partijen
worden georganiseerd waarin regionale vragen centraal staan en gaan partijen met elkaar
in gesprek over (het versterken van) de sociale basis. Ook hebben partijen de behoefte
uitgesproken ook de komende jaren met elkaar samen te werken aan de opgaven in het
kader van de ouderenzorg; er is een netwerk gevormd met veel potentie.
Thema’s voor de toekomst
Met het programma Langer Thuis heb ik de afgelopen jaren samen met partijen gewerkt
aan het vergroten van het gevoel van urgentie om thuiswonende ouderen op een goede
manier te helpen en heb daarbij concrete knelpunten aangepakt. Het is aan een volgend
kabinet om te bepalen hoe partijen verdergaan met de opgave die voor ons ligt. Zoals
bekend, groeit het aantal ouderen sterk in de komende 20 jaar; in 2040 zijn er bijna
twee keer zoveel 75-plussers als nu. Hierdoor zal ook de druk op de zorg en ondersteuning
flink toenemen. De vraag is hoe we desondanks de kwaliteit, toegankelijkheid, bemensbaarheid
en de betaalbaarheid kunnen borgen. Het vraagstuk reikt verder dan alleen de zorg
en ondersteuning; het gaat ook over wonen, vervoer, sociale zekerheid, enzovoorts.
De leefomgeving (in de breedste zin) moet veilig en prettig zijn voor ouderen zodat
zij zich uitgenodigd voelen om mee blijven doen in de samenleving.
Deze en andere punten hebben een plek gekregen in de Dialoognota Ouder Worden 2020–2040,
die op 29 april jl. is gedeeld met uw Kamer.7 De Dialoognota bevat een overzicht van beleidsopties die kunnen bijdragen aan de
gezondheid van ouderen, de bevordering van hun zelfredzaamheid en de borging van kwaliteit,
toegankelijkheid en betaalbaarheid. De beleidsopties passen bij de drie vragen die
centraal staan bij het ouder worden:
– Wat kan ik zelf doen om mij voor te bereiden op het ouder worden?
– Wie zorgt er voor mij en hoe als ik hulp, ondersteuning of zorg nodig heb?
– Waar woon en leef ik en passen wonen en zorg bij elkaar?
Op basis van de DNO vindt een maatschappelijke dialoog plaats met als doel te komen
tot een breed gesteunde agenda voor de langere termijn (2040). Duidelijk is dat geen
van de partijen in staat is het voorliggende vraagstuk alleen aan te pakken. Landelijke,
regionale en lokale partijen moeten blijvend samenwerken om de ondersteuning en zorg
zo goed mogelijk te laten aansluiten op de behoeften van ouderen en de kwaliteit van
leven van thuiswonende ouderen verder te vergroten.
Beleidsreactie Passende zorg voor ouderen thuis
Met belangstelling heb ik kennisgenomen van de publicatie van het SCP «Passende zorg
voor ouderen Thuis». In de procedurevergadering van 8 juli 2021 van de vaste commissie
voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft u gesproken over deze publicatie en mij
verzocht hierop een reactie te geven. Met deze brief geef ik invulling aan dit verzoek.
Het SCP stelt in de publicatie dat de zorg voor zelfstandig wonende ouderen meestal
goed verloopt, maar dat er ook ouderen zijn die niet de afgestemde zorg en ondersteuning
ontvangen die zij nodig hebben. De publicatie geeft op basis van literatuurstudie
en interviews met deskundigen uit wetenschap en praktijk een overzicht van de factoren
die daarbij een rol spelen. Het SCP onderscheidt daarbij zes thema’s op drie niveaus;
op het niveau van het systeem en het stelsel, op het niveau van organisaties en op
individueel niveau. Hieronder licht ik deze kort toe, waarbij ik tevens inga op de
activiteiten die vanuit VWS hierop zijn en worden ondernomen.
Schotten en een systeemwereld die niet aansluiten bij de leefwereld van ouderen.
– Met betrekking tot knelpunten op het niveau van het systeem en het stelsel beschrijft
het SCP dat ouderen die zelfstandig wonen en ondersteuning of zorg nodig hebben te
maken hebben met meerdere zorgwetten tegelijk. De Wmo, Zvw, en Wlz zijn gebaseerd
op verschillende principes en de aanspraken in de wetten en de uitvoeringsregelgeving
sluiten niet altijd op elkaar aan. Hierdoor komt het voor dat ouderen «tussen wal
en schip vallen». Het kan bijvoorbeeld gaan om ouderen die nog niet in aanmerking
komen voor zorg zolang er nog geen diagnose is die hun problemen verklaart, of om
situaties waarbij de zorgverleners in de wijk oordelen dat thuis blijven wonen niet
meer haalbaar is, maar de oudere volgens het CIZ nog niet in aanmerking komt voor
een Wlz-indicatie. Een tweede stelselfactor is de ordening van het zorgaanbod. Voor
ouderen met gecombineerde problematiek, bijvoorbeeld een combinatie van lichamelijke
en psychiatrische problemen, is het moeilijk om een plek te vinden waar de bijpassende
combinatie van expertises beschikbaar is. Het stelsel op zichzelf staat persoonsgerichte
zorg en ondersteuning niet in de weg. Problemen ontstaan wanneer «stelsels» (of de
interpretatie daarvan) leidend zijn voor de keuze die professionals maken en zorginkopers,
zorgaanbieders, professionals hun eigen positie optimaliseren in plaats van de positie
van de cliënt.
– Als tweede factor binnen het systeem/ stelsel wijst het SCP op de mismatch tussen
de systeemwereld en de leefwereld van ouderen. Indicatiemogelijkheden sluiten niet
altijd aan bij behoeften die ouderen hebben. Regels, procedures en bekostiging kunnen
het delen van relevante informatie en het investeren van tijd in samenwerking belemmeren.
Zorgaanbieders en inkopers sturen binnen hun eigen mogelijkheden en budgetten en er
is sprake van concurrentie. Dit samenspel kan voor keuzes zorgen die niet per se de
slimste of goedkoopste oplossing zijn vanuit het perspectief van de oudere en zijn/haar
mantelzorger(s).
– Het ministerie werkt vanuit verschillende programma’s aan het aanpakken van deze knelpunten.
Het programma de Juiste Zorg op de Juiste Plek is begonnen vanuit een vergelijkbare
analyse. De Juiste Zorg op de Juiste Plek is een beweging die breed omarmd en uitgevoerd
wordt, waarbij de zorgvraag van de cliënt centraal staat en ingezet wordt op het vervangen,
voorkomen en verplaatsen van zorg. De verandering naar het centraal stellen van de
zorgbehoeften van de mensen en preventie begint vruchten af te werpen. Het voorkomen
van zorg (preventie), samenhangende gezondheidszorg in de regio en innovatie (zoals
e-health) zijn speerpunten voor 2020 en 2021. Deze aandachtsvelden worden ook genoemd
in de Discussienota Zorg voor de Toekomst en het verslag van de consultatie Zorg voor
de Toekomst. Uw Kamer wordt eind van de zomer geïnformeerd over de voortgang van het
programma de Juiste Zorg op de Juiste Plek.
– Voor zover de knelpunten te maken hebben met ervaren regeldruk, administratieve lasten
of bureaucratie – zowel voor de cliënt als voor de betrokken zorgverleners – geldt
dat hier de afgelopen periode met het programma [Ont]Regel de Zorg aan gewerkt is.
De Kamer is hierover eind 2020 voor het laatst geïnformeerd.8 VNG en ZN hebben een werkstructuur opgezet. Inmiddels is er sprake van een landelijk
dekkend netwerk met 43 regio’s. Per regio maken gemeenten, de grootste zorgverzekeraar
en het zorgkantoor een samenwerkingsagenda die onder andere afspraken bevat over de ondersteuning en zorg voor ouderen.
Tekorten en samenspel tussen organisaties
– Bovenaan de lijst met knelpunten op het niveau van organisaties staan de «tekorten».
De druk en sturing op budgetten wordt daarbij genoemd. Maar ook capaciteitstekort,
personeelstekort, onvoldoende passend aanbod en het ontbreken van expertise op complexe
zorgvragen worden genoemd.
– Daarnaast wordt binnen dit thema ook ingegaan op het zgn. samenspel tussen professionals
en verschillende organisaties. Zo ontbreekt het diverse instanties, organisaties en
beroepsgroepen die bij een oudere betrokken zijn helaas regelmatig aan een gezamenlijke
visie en gemeenschappelijke doelen. Het SCP wijst ook op het ontbreken van een gedeelde
verantwoordelijkheid en aansprakelijkheid voor het totaal aan geboden zorg en ondersteuning.
Ook is er sprake van onvoldoende gegevensuitwisseling en goede middelen om samen te
werken. Waar samenwerkingsprojecten worden opgestart ondervinden partijen vaak moeite
om van incidentele projectstructuur en -financiering de overstap te maken naar borging
en structurele financiering.
– De arbeidsmarkt in de sector zorg en welzijn kent tekorten. In de afgelopen kabinetsperiode
is daarom het Actieprogramma Werken in de Zorg opgezet. De ambitie van dit Actieprogramma
is voldoende medewerkers, die goed zijn toegerust voor en tevreden zijn met het belangrijke
werk dat zij doen.
– Het Actieprogramma richtte zich op drie pijlers: stimuleren dat meer leerlingen/studenten,
zij-instromers en herintreders kiezen voor werken in zorg en welzijn; inspirerend
en uitdagend onderwijs en permanent leren; anders werken in de zorg, bijvoorbeeld
door taakherschikking, job-carving en door meer gebruik te maken van technologie en
andere innovaties. Duidelijk is dat de schaarste aan zorgprofessionals aandacht vraagt
voor de lange termijn. We zullen moeten blijven inzetten op méér opleiden voor de
toekomst, op het anders werken (en organiseren) in de zorg en op méér waardering voor
zorgprofessionals. Daarom heeft het kabinet voor de komende jaren extra middelen beschikbaar
gesteld. Daarnaast heeft de Sociaal Economische Raad (SER) op mijn verzoek een verkenning
uitgevoerd naar specifieke knelpunten én kansen die kunnen bijdragen aan instroom,
behoud, werkplezier en waardering in de brede zin van het woord. Het resultaat van
deze verkenning – het advies «Aan de slag voor de zorg» – is waardevolle input voor
het opstellen van plannen door een nieuw kabinet en daarmee voor een vervolg op het
actieprogramma Werken in de Zorg.
– Als het gaat om het samenspel tussen professionals dan krijgt dit veel aandacht in
het programma Langer Thuis. Door bijvoorbeeld de regeling «Lokale Netwerken Samenhangende
Ouderenzorg» kunnen lokale organisaties subsidie aanvragen om hun samenspel te verbeteren.
Daarnaast zijn er handreikingen met adviezen ontwikkeld over hoe zo’n netwerk zelf
opgezet en in stand gehouden kan worden. Ook is het netwerkbureau Langer Thuis beschikbaar,
waar lokale organisaties om advies kunnen vragen over regionale samenwerking op het
gebied van ouderen. En via de regeling InZicht wordt gewerkt aan het versnellen van
veilige en eenduidig elektronische gegevensuitwisseling in de langdurige zorg. Ook
de slimme inzet van technologie kan bijdragen aan het verlagen van de werkdruk van
de mantelzorger en professional. Met de Stimuleringsregeling E-Health Thuis (SET)
draag ik bij aan de inzet van digitale zorg en ondersteuning.
– Vanuit Langer Thuis is ook steun gegeven aan de ontwikkeling van de inhoudelijke handreiking
voor aan kwetsbare ouderen thuis. Twaalf relevante veldpartijen hebben hierin vastgelegd
hoe de signalering, assessment en goede multidisciplinaire zorg voor kwetsbare ouderen
thuis eruitziet. Op dit moment wordt uitgewerkt wat er de komende jaren kan en moet
gebeuren om de implementatie van het werken volgens de handreiking te stimuleren en
ondersteunen.
– De beschikbaarheid van voldoende huisartsen en wijkverpleegkundigen, maar ook de (vindbaarheid)
van capaciteit aan tijdelijke bedden hebben voortdurende aandacht binnen het beleid
in de curatieve zorg.
Handelingen in de uitvoering en gedrag van ouderen zelf
– Het laatste niveau dat het SCP uitdiept is het individueel niveau. Knelpunten die
genoemd worden hebben betrekking op handelingen in de uitvoering van zorg. Dit heeft
bijvoorbeeld betrekking op het ontbreken van de juiste deskundigheid, waardoor zorgmedewerkers
minder goed de situatie en onderliggende problematiek kunnen doorzien of dat zorgmedewerkers
minder getraind zijn in het signaleren van problemen en preventief werken. Maar ook
op het ontbreken van ruimte voor de professional om te doen wat volgens hun eigen
professionele kaders nodig is. Ook is er gekeken naar de invloed op zorg en ondersteuning
door het gedrag en handelen van ouderen en hun naasten zelf; er zijn ouderen die (te)
lang proberen vast te houden aan het oude en moeite hebben om veranderingen te accepteren
of onvoldoende in de gaten hebben of ontkennen dat het langdurig slechter met ze gaat
of onderkennen hun toenemende hulpbehoefte niet. Door de wil zelfstandig te blijven
en de angst om regie te verliezen vragen ouderen te laat om hulp. Een ander voorbeeld
dat wordt gegeven is dat ouderen niet altijd alle hulpbronnen en vaardigheden tot
hun beschikking hebben om tot de best passende zorg en ondersteuning te komen.
– Als het gaat om het vergroten van de rol van ouderen zelf, dan staat dit ook uitgewerkt
in de Dialoognota Ouderen Worden 2020–2040. Voorbeelden van werkwijzen die daarin
zijn genoemd is om ouderen vroegtijdig te laten nadenken over hun gezondheid, het
behouden van de regie en het nadenken over toekomstige ondersteuning en zorg. VWS
heeft de totstandkoming van de Handreiking Kwetsbare Ouderen Thuis ondersteund vanuit
het programma Langer Thuis en onderzoekt op dit moment de wijze waarop veldpartijen
ondersteund kunnen worden bij de brede implementatie van de handreiking. Het gaat
daarbij om regelgeving, bekostiging en stimulering. In de verdere ontwikkeling van
kwaliteit en expertise van verschillende beroepsgroepen wordt onder andere geïnvesteerd
in verschillende kennis- en kwaliteitsprogramma’s via ZonMw.
Samenvattend concludeert het SCP dat in de oplossing iedereen een rol heeft: nationale
en lokale overheidsinstanties, zorgverzekeraars, zorgkantoren, zorgaanbieders, individuele
zorgverleners, de oudere zelf en hun sociale netwerk. Knelpunten zijn niet makkelijk
op te lossen en de oplossing is een gezamenlijke verantwoordelijkheid is van alle
betrokkenen. Ik herken deze conclusie en onderstreep die. De SCP-publicatie brengt
de aandachtspunten helder in beeld. Daarom zal de publicatie met veldpartijen besproken
worden. Ondertussen worden ook de gesprekken over de toekomst van de ouderenzorg voortgezet.
De Dialoognota Ouder worden 2020–2040 – met beleidsopties voor de toekomst van de ouderenzorg – vormt de basis voor deze
gesprekken.
Moties en toezeggingen
– Tijdens het notaoverleg over de initiatiefnota van
het lid Van der Laan over ouderen met een verstandelijke beperking op 31 mei jl. (Kamerstuk 35 651, nr. 14) is de toezegging gedaan uw Kamer te informeren over de ontwikkelingen binnen Langer
Thuis in relatie tot de doelgroep «ouderen met een verstandelijke beperking». Vanuit
het programma Langer Thuis worden vrijwilligers toegerust om ouderen goed te ondersteunen
en te betrekken bij de maatschappij. Om bij zorg- en welzijnsorganisaties helder in
beeld te brengen wat vrijwilligers kunnen betekenen, is bijv. het programma Samen
Ouder Worden opgezet. Daarnaast richt het programma In voor Mantelzorg Thuis lokale
netwerken van formele en informele zorg in om de samenwerking tussen mantelzorgers,
beroepskrachten en vrijwilligers te verbeteren. Ook stimuleren Movisie, VNG en de
Vereniging Nederlandse Organisaties Vrijwilligerswerk (NOV) gezamenlijk de kennisuitwisseling
tussen gemeenten over vrijwilligersbeleid. Vrijwilligers worden zo toegerust om ouderen
goed te ondersteunen en te betrekken bij de maatschappij. Het gaat hierbij om alle
ouderen, dus ook ouderen met een verstandelijke beperking.
– De motie van de leden Westerveld en Van der Laan roept de regering op te onderzoeken hoe verenigingen beter ondersteund kunnen worden
om mensen met een beperking beter te betrekken bij het verenigingsleven.9 Op verschillende manieren wordt hieraan aandacht gegeven. Zo biedt NOV (platform
vrijwillige inzet) kennis en inspiratie aan vrijwilligers over het betrekken en ondersteunen
van mensen met een verstandelijke beperking. Daarnaast is 2021 het Nationaal Jaar
Vrijwillige Inzet. Het thema van dit jaar is «Mensen maken Nederland». In dit jaar
worden vrijwilligersorganisaties en verenigingen extra geholpen om nieuwe gezichten
te betrekken via het delen van expertise en kennis en het organiseren van kennissessies
over verschillende thema’s. Daarbij is er ook een kennissessie over hoe mensen met
een beperking betrokken kunnen worden als vrijwilligers. Hiermee beschouw ik de motie
als afgedaan.
– Motie Van der Laan verzoekt de regering de voorgestelde actiepunten van de landelijk aanjager respijtzorg
onverkort uit te voeren en de Kamer bij de volgende voortgangsrapportage te informeren
over de voortgang.10 Veel van de actiepunten zijn in gang gezet. In de bijgevoegde voortgangsrapportage
komen diverse aanbevelingen aan de orde:
o Mantelzorgers vragen niet of té laat ondersteuning, dus vergroot de bewustwording:
vorig jaar en dit jaar is er de campagne #deeljezorg (de landelijke campagne mantelzorg);
o Maak respijtzorg toegankelijker en investeer in passende voorzieningen: er is één
webpagina gemaakt van alle mantelzorgsteunpunten en er is geïnvesteerd in nieuwe vormen
van respijtzorg (social trials, logeerzorg);
o Zorgprofessionals moeten meer oog hebben voor de mantelzorgers en weten welke respijtzorg
er is: het programma In voor mantelzorg thuis stimuleert de samenwerking van professionals met mantelzorgers. Movisie maakt dit
jaar een respijtwijzer voor alle «doorverwijzers» in het sociaal domein om zo de bekendheid
ervan te vergroten.
o Er is bij respijtzorg vaak een overbruggingsprobleem tussen de Zvw, Wmo en de Wlz:
het wetsvoorstel domeinoverstijgende samenwerking biedt hiervoor een oplossing.
Ondanks dat (de uitvoering van) een aantal aanbevelingen blijft doorlopen, beschouw
ik de motie hiermee als afgedaan.
– Tijdens het VAO Wijkverpleging van 16 juni 2020 (Handelingen II 2019/20, nr. 81, item 3) is een motie van
het lid Kerstens11 over het beter borgen van «zorg op afstand» aangenomen, waarin de regering wordt
gevraagd de goede ervaringen die worden opgedaan door de toegenomen inzet van e-health
in de wijkverpleging als gevolg van de coronacrisis te borgen. Hieraan is gevolg gegeven
met het delen van de geleerde lessen en goede voorbeelden in het ondersteuningsnetwerk
SET-up en het traject «Digitaal Ouder Worden». Het onderzoek «Tijdsbesparende technologieën
in de ouderenzorg» draagt ook hieraan bij. Daarin zijn ervaringen met technologische
toepassingen als de kosten en baten van diverse vormen van zorg op afstand in de ouderenzorg
(zoals beeldschermzorg en medicijndispensers) nader uitgewerkt.12 Hiermee beschouw ik de motie als afgedaan.
– Uit het onderzoek (Ont)Regel de mantelzorg (2019) blijkt dat mantelzorgers problemen
ondervinden in de toegang tot de verschillende voorzieningen en regelingen die bedoeld
zijn om hen te ondersteunen en vitaal te houden. Mede dankzij een amendement van de
Kamerleden Otterloo en Sazias13 heb ik de meerwaarde van een (landelijke) mantelzorgverklaring laten onderzoeken.
Deze verkenning is ook onderdeel van de afspraken zoals benoemd in Samen Sterk voor
Mantelzorg tussen VWS, VNG, werkgeversorganisaties, zorgverzekeraars en MantelzorgNL.
Adviesbureau Significant heeft een eerste verkenning naar de mantelzorgverklaring
uitgevoerd. De rapportage van deze verkenning is toegevoegd als bijlage bij deze brief
(bijlage 3)14. Op basis hiervan faciliteer ik gemeenten vanaf het najaar 2021 om de toegang tot
lokale regelingen voor mantelzorgers te vereenvoudigen en de regellast voor mantelzorgers
bij de aanvraag van deze voorzieningen te verminderen. Gemeenten krijgen hierbij zowel
praktische als financiële ondersteuning.
N.a.v. het plenair debat over de Toekomst van de ouderenhuisvesting, dat ik 30 juni
jl. samen met de Minister van BZK met uw Kamer heb gevoerd, zijn diverse moties aangenomen.
Deze vullen de Minister van BZK en ik op de volgende wijze in:
– De motie van het lid Agema c.s. verzoekt de regering een eenduidige, richtinggevende visie op de ouderenhuisvesting
vorm te geven voor de korte, middellange en lange termijn.15 In de actielijn Wonen in het Programma Langer Thuis heb ik samen met de Minister
van BZK invulling gegeven aan onze kijk op de aanpak van de ouderenhuisvesting. Deze
visie is door de Taskforce Wonen en Zorg en de bestuurlijk afspraken wonen en zorg
nader uitgewerkt door Aedes, Actiz, VNG, ZN en onze ministeries. Een essentieel onderdeel
hierbij is inzicht in de omvang van de ambities die het kabinet zicht stelt. Tijdens
het debat van 30 juni jl. heb ik aan mw Agema toegezegd om een toelichting te geven
bij de cijfers over de benodigde capaciteit aan verpleegzorgplekken tot 2040 die in
de twee TNO-rapporten worden gebruikt.16
Beide rapporten gaan uit van een vraag aan verpleegzorgplekken in 2040 van 261.000
plekken. In het eerste rapport is het startjaar 2017 en worden ook plaatsen in beeld
gebracht voor instandhouding. In het tweede rapport en bij de bestuurlijke afspraken
over wonen voor ouderen wordt
als startjaar 2020 aangehouden en wordt geen rekening gehouden met instandhouding
maar wel met plekken die beschikbaar zijn in verpleeghuizen en nu nog niet worden
benut voor de doelgroep en op termijn ook kunnen worden ingezet.
In het eerste rapport van TNO was een bouwopgave voor verpleeghuiscapaciteit opgenomen
van ruim 164.000 plaatsen. Deze bouwopgave bestaat uit een vervangings/instandhoudingsbouwopgave
van ruim 41.000 plekken en een uitbreiding met ruim 123.000 plekken.
In onderstaande tabel wordt de bouwopgave uitgesplitst (cijfers uit tabel 5 van het
eerste TNO-rapport):
Tabel 1: Uitsplitsing bouwopgave in instandhoudingsopgave en uitbreiding
Bouwopgave periode
instandhouding
uitbreiding
totaal
2018–2025
10.685
29.414
40.104
2025–2030
8.677
27.006
35.683
2030–2035
10.350
32.924
43.274
2035–2040
11.586
33.763
45.349
Totaal
41.298
123.112
164.410
Er is een aantal factoren, dat het verschil veroorzaakt tussen de benodigde verpleeghuiscapaciteit
die is genomen in het eerste rapport van TNO van 164.000 plekken en de benodigde verpleeghuiscapaciteit
die is genoemd in het tweede rapport van TNO: ruim 100.000 plekken. In tabel 2 zijn
deze factoren samengevat.
Tabel 2: Verschillen in extra capaciteit TNO-rapport 1 en 2 in de periode 2020–2040
Extra capaciteit TNO rapport 1 (zie tabel 1)
164.410
instandhouding (zie tabel 1)
– 41.298
Uitbreiding capaciteit TNO 1
123.112
onbenutte capaciteit
– 10.000
startjaar 2017 i.p.v. 2020/ontwikkeling 2020–2040
– 10.276
Extra capaciteit TNO rapport 2
102.836
In het tweede rapport van TNO en in de bestuurlijke afspraken wonen voor ouderen zijn
de investeringen voor instandhouding niet meegenomen. Bij deze investeringen zijn
onderwerpen als beschikbaarheid van grond, betrokkenheid van gemeenten en ontwikkelen
van nieuwe initiatieven niet aan de orde. Het is onderdeel van de reguliere activiteiten.
Tegen deze achtergrond zijn dan ook de cijfers uit de bestuurlijke afspraken (zonder
toevoeging van de instandhoudingsinvesteringen) uitgangspunt voor mijn beleid. Dit
geldt ook voor de nultredenwoningen en de geclusterde woningen voor ouderen. In tabel
4 worden de ambities voor de verschillende onderdelen weergegeven.
In het TNO-rapport gaat het om tijdvakken van 5 jaar waarin de zorgvraag is weergegeven.
Omdat de bestuurlijke afspraken over wonen voor ouderen zijn gemaakt in 2021 hebben
de ambities betrekking op de jaren 2026 tot en met 2031.
Tabel 3 Ambities bestuurlijke afspraken wonen voor ouderen
Bestuurlijke afspraken 2021
2026
2031
Nultredenwoningen ouderen
40.000
110.000
Geclusterde woningen ouderen
20.000
50.000
Verpleegzorgplekken
25.000
50.000
TNO heeft verder aangegeven dat in 2040 ruim 100.000 extra verpleegzorgplekken nodig
zijn. In het rapport17 waarop de opgaven in de bestuurlijke afspraken wonen en zorg zijn gebaseerd, staat
verder dat het aantal benodigde geclusterde woonvormen in 2040 82.500 zal bedragen
en het aantal nultreden woningen 225.000.
Het kabinet is van mening dat deze opgave op lokaal niveau nader moet worden ingevuld.
Gemeenten hebben hierin een regierol, maar hebben daarbij de hulp nodig van ouderen,
woningcorporaties, zorgaanbieders, projectontwikkelaars en zorgkantoren om deze goed
in te vullen. Het maken van een woonzorganalyse, woonzorgvisie, prestatieafspraken
en een uitvoeringsprogramma zijn daarbij planmatige stappen die invulling een stap
dichterbij brengen. Het rapport «Een thuis voor iedereen» van de Interbestuurlijke
werkgroep versterking beleid huisvesting aandachtsgroepen bevat concrete aanbevelingen
waarmee een nieuw kabinet vorm kan geven aan integraal beleid gericht op de huisvesting
van aandachtsgroepen en zo kan werken aan het realiseren van de ambitie die door de
werkgroep is gesteld.18 Het kabinet gaat zo snel als mogelijk met alle betrokken partijen in gesprek in hoeverre
en hoe we invulling kunnen geven aan de uitwerking van de aanbevelingen.
Met de partijen van de bestuurlijke afspraken wordt op dit moment de governance nader
ingevuld om ervoor te zorgen dat de lokale invulling kan worden gemonitord en zo nodig
kan worden bijgestuurd.
Daarnaast heeft de Minister van BZK met de medeoverheden afgesproken om samen de regie
op de woningbouw te versterken, ook met betrokkenheid van woningcorporaties. Zij denkt
daarbij aan wederkerige afspraken over het aantal te bouwen woningen, betaalbaarheid
en het wegnemen van knelpunten. Voldoende passende woningen voor ouderen maken daar
onderdeel van uit.
– De commissie heeft een reactie gevraagd m.b.t. de motie van het lid Ellemeet c.s. die uitspreekt dat de regering de uitvoering van de bestuurlijke afspraken wonen
en zorg niet moet laten belemmeren door de formatie.19 Op dit moment zijn we conform de bestuurlijke afspraken bezig met de voorbereidingen
om ervoor te zorgen dat er meer locaties beschikbaar komen voor de zorg en dat financiering
meerjarig kan worden verstrekt door zorgkantoren. Mochten we van mening zijn dat gewenst
is de wet aan te passen, dan zullen we conform de motie dit in gang gaan zetten. M.b.t.
de financiering van de Wet langdurige zorg zijn de middelen van de middellange termijn
planning van het Centraal Planbureau richtinggevend. Hiermee is er geen financieel
beletsel voor de uitvoering van de bestuurlijke afspraken m.b.t. verpleegzorg. Andere
punten van de randvoorwaarden vragen een bredere afweging. Dit gaat bijvoorbeeld over
het sturingsvraagstuk m.b.t. woningbouw en de middelen voor het sociaal domein. Ik
betrek hierbij de eerdergenoemde rapportage van de interbestuurlijke werkgroep «Versterking
beleid huisvesting aandachtsgroepen» die uw Kamer op 8 juli jl. heeft ontvangen.20
– De motie van de leden Tellegen en Koerhuis gaat over de inzet van specifieke expertise over seniorenhuisvesting om gemeenten
te ondersteunen.21 Bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) is het Ondersteuningsteam Wonen
en Zorg ondergebracht. Het team richt zich op opdrachten die gekoppeld zijn aan het
maken van woonzorgvisies, prestatie-afspraken en uitvoeringsprogramma’s. De focus
is de afgelopen tijd geweest op het maken van woonzorgvisies en zal de komende tijd
naar verwachting gaan verschuiven naar het maken van prestatieafspraken en uitvoering
programma’s. Hierbij zal zo nodig ook de verbinding worden gezocht met het Expertteam
Bouw dat ook bij de RVO is ondergebracht.
– De motie van het lid Den Haan c.s. verzoekt de regering, om gemeenten ertoe aan te zetten om samen met relevante organisaties
met betrekking tot onder meer zorg, welzijn en onderwijs voor eind 2021 een integrale
woonleefvisie op te stellen en daarin prestatieafspraken te laten opnemen met corporaties
en zorgorganisaties.22 In bijgaande voortgangsrapportage laten we zien dat bijna alle gemeenten in een visiedocument
aandacht hebben voor wonen en zorg van ouderen, maar dat de slag naar concrete doelen
in veel gemeenten nog moeten worden gemaakt. De Taskforce gaat kijken of ze gemeenten
op maat kunnen helpen met het verbreden en verdiepen van de aandacht voor wonen en
zorg en de vertaling naar concrete doelen en prestatieafspraken.
– De motie van het lid Bikker c.s. verzoekt de regering te onderzoeken welke aanvullende (zo nodig wettelijke) instrumenten
nodig zijn om de afspraken over de woonzorgvisie en de prestatieafspraken te halen,
deze instrumenten in te zetten en de Tweede Kamer hierover dit najaar te informeren.23 Op verschillende manieren wordt de komende maanden gewerkt om de afspraken te halen
en de governance rond het maken van afspraken voor de toekomst te verbeteren. De Taskforce
bekijkt de komende maanden of het gemeenten op maat kan helpen met het verbreden en
verdiepen van de aandacht voor wonen en zorg en de vertaling naar concrete doelen
en prestatieafspraken. Daarnaast is zoals hierboven aangegeven de Minister van BZK
samen met de medeoverheden om de regie op de woningbouw te versterken. In beide trajecten
zal worden bekeken of het huidige instrumentarium voldoende is.
– De motie Werner verzoekt de Minister, het uitgangspunt van voorzieningen in de buurt bij de verdere
uitwerking van bouwplannen te betrekken en met het veld, zoals woningbouwcorporaties,
hierover in gesprek te gaan.24 Ik zal zowel de Taskforce als het ondersteuningsteam Wonen en Zorg vragen bij hun
gesprekken met gemeenten dit onderwerp nadrukkelijk aan de orde te brengen. Ik zal
hen daarbij wijzen op de producten die vanuit het door de Ministeries van VWS en BZK
gefinancierde innovatieprogramma Langer thuis – Inclusieve wijk van Platform31 zijn ontwikkeld. Een van de opgeleverde producten is de handreiking
Ontwerp voor ontmoeten: Hoe de gebouwde omgeving kan uitnodigen tot contact.
– Per brief van 12 juli jl. heeft de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en
Sport de Minister van VWS gevraagd om de Kamer vóór Prinsjesdag een overzicht te sturen
van de laatste stand van zaken betreffende het opstellen van deze woonzorgvisies door
de gemeenten.
De Taskforce heeft in het voorjaar van 2021 opdracht gegeven aan SiRM/Finance Ideas
om onderzoek te doen naar de aandacht voor wonen en zorg in gemeentelijke beleidsvisies.
Alle 352 gemeenten zijn in het onderzoek meegenomen. De analyse bestond uit de beoordeling
van twee factoren: breedte en diepgang. De breedte betreft vier thema’s: langer zelfstandig
thuis wonen; doorstromen; innovatie en vernieuwing; samenwerking wonen en zorg. De
diepgang gaat over de mate waarin een gemeente aandacht besteedt aan het thema: geen
aandacht; benoemen of procesafspraken; onderzoek; concrete doelen (en monitoring).
Een overzicht per gemeente per thema staat op de website van de Taskforce Wonen en
Zorg (www.taskforcewonenzorg.nl/stand-van-nederland/thema-langer-zelfstandig-…).
Het onderzoek laat zien dat het overgrote deel van alle gemeenten (346 van 352) het
thema «Langer zelfstandig thuis wonen» mee heeft genomen in een visie op wonen en
zorg. Ook de thema’s «Doorstromen» en «Innovatie en vernieuwing» worden vaak benoemd
en komen bij driekwart van de gemeenten terug. Terwijl aan de ene kant hiermee wonen
en zorg in veel meer gemeenten (breed) op de agenda staat, heeft slechts 45% van de
gemeenten een concreet doel daarbij opgenomen. De aandacht voor verschillende thema’s
en de uitwerking daarvan in concrete doelen laten nog grote verschillen zien. De Taskforce
gaat de komende maanden met de ambassadeurs in gesprek over de resultaten van het
onderzoek. Ook bekijkt het of het aan de hand hiervan gemeenten op maat kan helpen
met het verbreden en verdiepen van de aandacht voor wonen en zorg en de vertaling
naar concrete doelen en prestatieafspraken.
– Ik heb u daarnaast toegezegd een reactie te geven op het onderzoek van France Portrait
en Xander Koolman (VU Amsterdam) waarin de conclusie wordt getrokken dat ouderen die
thuis verpleging ontvangen langer leven dan ouderen die in een verpleeghuis deze zorg
ontvangen. Het onderzoek bestond uit het volgen van 2100 ouderen gedurende een periode
van 4 jaar. In het onderzoek wordt gesproken over de kwaliteit van leven, de levensduur
en de zorgkosten. De onderzoekers hebben de doelgroep ouderen met een zorgzwaartepakket
4, 5 en 6 gekozen. Ze geven in hun onderzoek aan dat met name mensen met een lager
zorgzwaartepakket meer baat kunnen hebben bij een Volledig Pakket Thuis (VPT).
De onderzoekers geven aan dat verschillende gezondheidskenmerken niet zijn meegenomen
in dit onderzoek. Zulke achtergrondkenmerken verklaren mogelijk een deel van het gerapporteerde
sterfteverschil. Ook Pieter Bakx, gezondheidseconoom aan de Erasmus Universiteit in
Rotterdam, geeft in reactie op het onderzoek aan dat het waarschijnlijk vaker de «relatief
gezonde ouderen» zijn die zullen kiezen voor verpleegzorg thuis en dat het daarmee
logisch is dat deze groep een lagere sterftekans heeft. We nemen kennis van de voorlopige
bevindingen van het onderzoek van de VU. Uitgebreider onderzoek is nodig om de bevindingen
te staven en in perspectief te plaatsen ten aanzien van kwaliteit van leven en het
effect op mantelzorgers.
Slot
Als bijlage bij deze brief treft u ook een infographic (bijlage 4)25. Daarin is op een overzichtelijke manier het gerealiseerde ondersteuningsaanbod vanuit
het programma Langer Thuis in beeld gebracht. Op deze manier willen we het ondersteuningsaanbod
toegankelijker maken voor professionals, zodat zij de ondersteuning en zorg aan ouderen met behulp hiervan verder
kunnen verbeteren.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, H.M. de Jonge
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
H.M. de Jonge, minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport