Brief regering : Fiche: Verordening aanscherping CO2-normen nieuwe personen- en bestelauto’s in 2030 en 2035
22 112 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie
Nr. 3191
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 17 september 2021
Overeenkomstig de bestaande afspraken ontvangt u hierbij de 14 fiches inzake het Fit-for-55
pakket die werden opgesteld door de werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissie voorstellen
(BNC).
De brief van de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat, getiteld «Beoordeling
van Fit-for-55 pakket van de Europese Commissie» die u separaat toegaat, is tevens
onderdeel van de kabinetsreactie en betreft de reactie op de overkoepelende Commissiemededeling
alsook de overkoepelende uitgangspunten voor de Nederlandse inzet in de komende onderhandelingen
in de Raad.
Ondergenoemde 14 fiches zijn bijgesloten:
Fiche: Herziening Richtlijn Hernieuwbare Energie (Kamerstuk 22 112, nr. 3185)
Fiche: Herschikking Richtlijn energie-efficiëntie (Kamerstuk 22 112, nr. 3186)
Fiche: Herziening Richtlijn energiebelastingen (Kamerstuk 22 112, nr. 3187)
Fiche: Verordening bijmengverplichting van duurzame luchtvaartbrandstoffen (Kamerstuk
22 112, nr. 3188)
Fiche: Verordening stimuleren hernieuwbare en koolstofarme brandstoffen in de zeevaart
(Kamerstuk 22 112, nr. 3189)
Fiche: Verordening uitrol infrastructuur alternatieve brandstoffen (Kamerstuk 22 112, nr. 3190)
Fiche: Verordening aanscherping CO2-normen nieuwe personen- en bestelauto’s in 2030 en 2035
Fiche: Herziening richtlijn EU ETS voor luchtvaart en implementatie CORSIA (Kamerstuk
22 112, nr. 3192)
Fiche: Herziening EU ETS, herziening MSR (Kamerstuk 22 112, nr. 3193)
Fiche: ESR Verordening (Kamerstuk 22 112, nr. 3194)
Fiche: Voorstel tot aanpassing LULUCF-verordening (Kamerstuk 22 112, nr. 3195)
Fiche: Mededeling EU-Bossenstrategie (Kamerstuk 22 112, nr. 3196)
Fiche: Verordening Carbon Border Adjustment Mechanism (Kamerstuk 22 112, nr. 3197)
Fiche: Verordening Social Climate Fund (SCF) (Kamerstuk 22 112, nr. 3198)
De Minister van Buitenlandse Zaken,
Th.J.A.M. de Bruijn
Fiche: Verordening aanscherping CO2-normen nieuwe personen- en bestelauto’s in 2030 en 2035
1. Algemene gegevens
a) Titel voorstel
Proposal for a regulation of the European Parliament and the Council – amending Regulation
(EU) 2019/631 as regards strengthening the CO2 emission performance standards for new passenger cars and new light commercial vehicles
in line with the Union’s increased climate ambition.
b) Datum ontvangst Commissiedocument
14 juli 2021
c) Nr. Commissiedocument
COM (2021) 556 final
d) EUR-Lex
https://eur-lex.europa.eu/legal-content/EN/TXT/?uri=CONSIL%3AST_10906_2…
e) Nr. impact assessment Commissie en Opinie Raad voor Regelgevingstoetsing
SWD (2021) 613 final
SWD (2021) 614 final (samenvatting)
f) Behandelingstraject Raad
Milieuraad
g) Eerstverantwoordelijk ministerie
Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat
h) Rechtsbasis
Artikel 192 Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (VWEU)
i) Besluitvormingsprocedure Raad
Gekwalificeerde meerderheid
j) Rol Europees Parlement
Medebeslissing
2. Essentie voorstel
a) Inhoud voorstel
Dit voorstel maakt onderdeel uit van het Fit-for-55-pakket1. Het Fit-for-55-pakket geeft invulling aan het juridisch bindende Europese broeikasgasreductiedoel
van ten minste netto 55% in 2030 t.o.v. 1990, zoals vastgelegd in de Europese Klimaatwet2. Dit voorstel tot een verordening bevat een aanscherping van de CO2-normen voor personen- en bestelauto’s.
Deze verordening, waarin wordt voorgesteld om verordening (EU) 2019/6313 te wijzigen, maakt deel uit van de bredere EU-mobiliteitsstrategie4 die de energietransitie in de Europese transportsector vorm moet geven met als uiteindelijk
doel een CO2-reductie voor de transportsector van 90% in 2050 ten opzichte van 1990. De Commissie
verwacht dat dankzij strengere CO2-normen een breder publiek kan profiteren van nul-emissie voertuigen doordat fabrikanten
het aanbod moeten vergroten en dientengevolge er meer betaalbare modellen op de markt
komen. Ook beoogt dit voorstel de concurrentiepositie van de Europese auto-industrie
te versterken, in het bijzonder als het gaat om het verkrijgen en behouden van een
koploperspositie in nul-emissie voertuigtechnologieën.
De Commissie stelt met dit voorstel een CO2-reductie van 100% in 2035 voor, oftewel 0 gram CO2-uitstoot per kilometer. Dit is de facto een uitfasering van de nieuwverkoop van voertuigen met een fossiele verbrandingsmotor,
zowel voor personen- als voor bestelauto’s.
De Commissie stelt tevens voor om de bestaande CO2-normen voor 20305 aan te scherpen naar 55% CO2-reductie voor personenauto’s ten opzichte van 2021 en 50% reductie voor bestelauto’s
(ten opzichte van respectievelijk 37,5% en 31% reductie in de huidige wetgeving).
Het CO2-reductiedoel in 2025 blijft voor zowel personen- als bestelauto’s ongewijzigd (15%
reductie).
Ten slotte stelt de Commissie voor om de voor 2025 en 2030 geldende stimuleringsmaatregel
voor auto’s met zeer lage uitstoot, de zogenaamde zero and low emission vehicle (ZLEV) credits
6, vanaf 2030 niet meer toe te passen. Tevens wordt de mogelijkheid voor kleine autofabrikanten
om een aangepaste doelstelling aan te vragen (een zogeheten «derogatie») beëindigd
per 2030.
b) Impact assessment Commissie
In het impact assessment7 heeft de Commissie berekend in hoeverre de voorgenomen maatregelen bijdragen aan
de verschillende doelen. Het gaat dan met name om bijdragen aan de Europese klimaatdoelen,
de voordelen voor consumenten en het verbeteren van de concurrentiepositie van de
auto-industrie. Het impact assessment heeft uitgewezen dat hoewel de kosten voor de
autofabrikanten stijgen, vanuit gebruikersperspectief de netto kosten over de totale
levensduur van een gemiddelde nieuwe personen- of bestelauto zullen dalen. Ook is
er sprake van netto maatschappelijke baten, onder meer bestaande uit brandstofbesparing
en de in geldwaarde uitgedrukte milieueffecten.
Daarnaast is nog een aantal specifieke beleidsopties bekeken, onder andere ten aanzien
van tussendoelen en stimulering. Op basis van het impact assessment voorziet de Commissie
geen aanscherping van de CO2-norm in 2025, geen tussendoelen voor de periode tussen 2025 en 2030 en geen stimulering
van hernieuwbare brandstoffen in de wetgeving voor CO2-normen, met de argumentatie dat de huidige tussendoelen met een interval van vijf
jaar voldoende moeten zijn.
3. Nederlandse positie ten aanzien van het voorstel
a) Essentie Nederlands beleid op dit terrein
In de Nederlandse Klimaatwet8 zijn nationale broeikasgasreductiedoelen vastgelegd van 49% in 2030 en 95% in 2050,
beide ten opzichte van 1990, waarbij de Nederlandse Klimaatwet nog aanpassing behoeft
om in lijn te komen met de Europese Klimaatwet van klimaatneutraliteit (netto nul
emissies) in 2050 en ten minste 55% reductie in 2030. De transportsector zal een belangrijke
bijdrage moeten leveren aan het behalen van deze doelstellingen. In het Klimaatakkoord
is onder andere vastgelegd om te «streven naar 100% emissieloze nieuwverkoop personenauto’s
in 2030».9
b) Beoordeling + inzet ten aanzien van dit voorstel
Het kabinet verwelkomt het voorstel van de Commissie om de CO2-uitstoot van personen- en bestelauto’s in de EU verder te reduceren. Het kabinet
zet zich in voor strenge en ambitieuze Europese voertuignormen die de transitie naar
de nul-emissie aandrijflijnen onomkeerbaar maken. Voertuignormen, waaronder de CO2-norm voor personen- en bestelauto’s, dragen op een efficiënte manier bij aan de klimaatdoelen,
zijn bewezen effectief, zorgen voor een gelijk speelveld en bevorderen innovatie.
Hogere CO2-normen kunnen tevens bijdragen aan het behalen van het voor Nederland gestelde ESR
doel10. Echter is het kabinet van mening dat de door de Commissie gestelde doelstellingen
niet ambitieus genoeg zijn.
Het kabinet is tevreden dat de Commissie een de facto uitfaseerdatum voor voertuigen met een verbrandingsmotor heeft voorgesteld. Echter,
een uitfaseerdatum in 2035 is volgens het kabinet te laat voor de noodzakelijke bijdrage
van de transportsector aan het doel van klimaatneutraliteit in 2050. Het kabinet is
daarom van mening dat een uitfaseerdatum per 2030 beter past bij de Europese klimaatambities.
Dit is ook in lijn met de Nederlandse doelstelling.
De Commissie gaat ervan uit dat personenauto’s 10–15 jaar op de weg rijden11. Echter, in de EU is dit vaak langer12. In Nederland is de gemiddelde levensduur van personenauto’s volgens TNO 19 jaar13 en dit neemt nog verder toe. Gezien de lange tijd dat eenmaal verkochte voertuigen
onderdeel zijn van het wagenpark, is het volgens het kabinet nodig om eerder dan 2035
te beginnen met het uitfaseren van de nieuwverkoop van voertuigen met een verbrandingsmotor.
Het kabinet is van mening dat het door de Commissie voorgestelde CO2-reductiepercentage voor 2030 te weinig is. Het kabinet zal zich inzetten voor een
reductiepercentage van 100% in 2030, zowel voor personen- als bestelauto’s. Het kabinet
is van mening dat het reductiedoel voor bestelauto’s (minimaal) gelijkgesteld dient
te worden aan dat van personenauto’s.
Een hoger reductiepercentage in 2030 lijkt technologisch haalbaar, gezien het aantal
grote autofabrikanten dat zelf al hogere ambities voor 2030 heeft aangekondigd. Uit
het impact assessment blijkt dat zowel de maatschappelijke baten als de voordelen
voor consumenten toenemen bij hogere reductiepercentages14. Dit geldt voor zowel personen- als bestelauto’s. Ambitieuzere reductiedoelstellingen
zijn tevens nodig om het aanbod van nul-emissie bestelauto’s een extra stimulans te
geven.
Ten slotte is voor Nederland een verhoging van het reductiepercentage van CO2-emissies van 37,5% naar 55% in 2030 onvoldoende voor het bereiken van de 100% nul-emissie
verkopen zoals afgesproken in het Klimaatakkoord15.
In het huidige voorstel van de Commissie zijn er geen aanpassingen voorzien van de
CO2-normen tot en met 2029. Het kabinet zet zich in voor een hoger reductiepercentage
in 2025 van 50% en het toevoegen van één of meerdere tussendoelen in 2027 of 2028,
voor zowel personenauto’s als bestelauto’s.
Hoe sneller de CO2-uitstoot van de nieuwverkopen van voertuigen daalt, hoe groter de CO2- reductie van het hele wagenpark is. Juist een aanscherping van de CO2-norm in 2025 draagt bij aan de verhoogde CO2-reductiedoelstelling van 55% in 2030. Bovendien dwingt een aanscherping van de CO2-norm op korte termijn autofabrikanten om de transitie naar elektrische voertuigen
sneller te maken. Het ontbreken van tussendoelen voor de periode 2025–2030 vormt een
risico, omdat het verleden leert dat de uitstoot pas daalt in het jaar waarover de
boete wordt berekend die de EU oplegt16.
Het niet meer toepassen van de zogenaamde zero and low emission vehicle (ZLEV) credits17 voor 2030 heeft het voordeel dat er geen «CO2-bonus» (in de vorm van een hogere, specifieke CO2-waarde) meer wordt toegekend aan autofabrikanten waardoor de werkelijke CO2-uitstoot hoger is dan de administratieve. Het kabinet is van mening dat de ZLEV-credits
al vanaf 2025 niet meer zouden moeten worden toegepast, of alleen voor nul-emissie
voertuigen (ZEV-credits).
Het kabinet kan zich er in vinden dat de mogelijkheid voor een aangepaste doelstelling
voor kleine autofabrikanten wordt beëindigd.
Gevolgen voor de brede welvaart
De Tweede Kamer verzoekt met de gewijzigde motie van het lid Van Raan18 om bij voorstellen voortkomend uit de Green Deal rekening te houden met welvaart
in brede zin. Het kabinet kijkt bij welvaart in brede zin naar vier aspecten: kwaliteit
van leven voor huidige generaties, kapitaalvoorraden voor latere generaties, grensoverschrijdende
effecten en de verdeling van kosten en baten. Ten aanzien van dit voorstel worden
de effecten op alle vier de aspecten door het kabinet als positief beoordeeld. De
maatschappelijke baten van het aanscherpen van de CO2-normen voor personen- en bestelauto’s zullen alle groepen van de samenleving ten
goede komen. Hierbij valt te denken aan de positieve impact op klimaat en milieu,
volksgezondheid en economie.
c) Eerste inschatting van krachtenveld
In aanloop naar de publicatie van het nu voorliggende voorstel heeft Nederland samen
met acht andere EU-lidstaten voor ambitieuzere klimaatdoelstellingen in de transportsector
gepleit19.
Sommige EU-lidstaten hebben al – zowel meer als minder ambitieuze – nationale doelstellingen
en een datum voor uitfasering van verbrandingsmotoren vastgesteld. Het lijkt lastig
om voldoende steun te verwerven voor meer aanscherping dan de Commissie nu heeft voorgesteld
omdat met name de lidstaten met een significante auto-industrie het voorstel juist
willen afzwakken.
Het Europees Parlement heeft in het voortraject ingezet op een hoger ambitieniveau
dan de Commissie nu heeft voorgesteld. De verwachting is dat het parlement in de onderhandelingen
zal inzetten op ambitieuzere doelstellingen.
4. Beoordeling bevoegdheid, subsidiariteit en proportionaliteit
a) Bevoegdheid
Het kabinet beoordeelt de bevoegdheid van de EU als positief. De Commissie baseert
de bevoegdheid van de EU voor het voorstel op artikel 192 VWEU. Op grond van dit artikel
stellen het Europees Parlement en de Raad de activiteiten vast die de Unie moet ondernemen
om de in artikel 191 VWEU genoemde doelstellingen te verwezenlijken (artikel 191,
eerste lid, VWEU). Deze doelstellingen betreffen behoud, bescherming en verbetering
van de kwaliteit van het milieu, de bescherming van de gezondheid van de mens, het
behoedzaam en rationeel gebruik van natuurlijke hulpbronnen en bevordering op internationaal
vlak van maatregelen om het hoofd te bieden aan regionale of mondiale milieuproblemen,
en in het bijzonder de bestrijding van klimaatverandering.
Het onderhavige voorstel past binnen deze doelstellingen. Het kabinet kan zich daarmee
vinden in deze rechtsgrondslag. Dit is tevens de rechtsgrondslag van de met het voorstel
te wijzigen verordening. Op het gebied van milieu heeft de EU een met de lidstaten
gedeelde bevoegdheid (artikel 4, lid 2, sub e, VWEU).
b) Subsidiariteit
Het kabinet heeft een positief oordeel ten aanzien van subsidiariteit. Het voorstel
heeft tot doel de CO2-uitstoot afkomstig van personen- en bestelauto’s dusdanig terug te brengen dat dit
bijdraagt aan het doel van 55% CO2-reductie in de gehele EU in 2030. Een aanpak op EU-niveau ter realisatie van deze
doelstellingen is gerechtvaardigd gezien enerzijds de grensoverschrijdende effecten
van klimaatverandering en anderzijds het bewaken van het gelijke speelveld binnen
de interne Europese markt voor voertuigen. Lidstaten kunnen deze doelstellingen onvoldoende
zelf verwezenlijken.
c) Proportionaliteit
Het kabinet heeft een positief oordeel ten aanzien van de proportionaliteit. Het instrument
van voertuignormen is op zichzelf geschikt om de CO2-emissies van voertuigen te reduceren. Het kabinet is, met de Commissie, van mening
dat aanscherping van EU-breed bronbeleid de meest effectieve manier is om de CO2-uitstoot van voertuigen terug te dringen. Andere Europese dan wel nationale alternatieven,
zoals voorlichting aan consumenten of fiscale maatregelen, lijken minder effectief
en dus minder geschikt te zijn om de CO2-uitstoot van voertuigen te reduceren. Een aandachtspunt is dat het voorstel volgens
het kabinet niet ver genoeg gaat om de gestelde reductiedoelen te bereiken, vanwege
de voorgestelde uitfaseerdatum in 2035 en de hoogte van de reductiepercentages. Daarnaast
vindt het kabinet dat er onvoldoende ruimte is voor lidstaten om aanvullende nationale
maatregelen te nemen, die nodig zijn om de aangescherpte ESR doelstellingen te kunnen
halen.
5. Financiële consequenties, gevolgen voor regeldruk, concurrentiekracht en geopolitieke
aspecten
a) Consequenties EU-begroting
De Commissie schat de additionele personeelskosten op 0,304 miljoen euro per jaar,
in totaal 1,520 miljoen euro voor de periode 2023–2027. De Commissie geeft aan dat
deze kosten volledig gedekt kunnen worden onder het huidige MFK (Heading 7: «Europese public administration»). Het kabinet is van mening dat de benodigde EU-middelen gevonden dienen te worden
binnen de in de Raad afgesproken financiële kaders van de EU-begroting 2021–2027 en
dat deze moeten passen bij een prudente ontwikkeling van de jaarbegroting.
b) Financiële consequenties (incl. personele) voor rijksoverheid en/ of medeoverheden
Het betreft een verordening voor nieuwe voertuignormen. Nul-emissie en zuinigere voertuigen
zorgen voor een derving van brandstofaccijns. Het impact assessment geeft aan dat
dit ongeveer 0.01% van het Europese BNP zal zijn.
Het voorstel is onvoldoende voor het behalen van 100% nul-emissie nieuwverkopen in
2030 in Nederland. Dit heeft financiële consequenties met name voor de rijksoverheid
maar ook voor provincies. Onder andere omdat eventuele aanvullende nationale (fiscale)
maatregelen om de nationale ambitie van 100% nul-emissie nieuwverkopen in 2030 te
halen, duurder zijn dan een verdere aanscherping van de Europese CO2-norm. Zie voor de overwegingen ten aanzien van nationale maatregelen de «Keuzewijzer
autobelastingen»20.
De precieze budgettaire gevolgen van het pakket zijn in deze fase nog niet bekend,
en afhankelijk van verdere Europese besluitvorming en nationale politieke keuzes bij
de uitwerking. Deze gevolgen zullen, als zij duidelijk in beeld zijn, door een volgend
kabinet moeten worden bezien, idealiter in samenhang met verdere besluitvorming over
nationaal klimaatbeleid en rekening houdend met sectoren met een grote transitieopgave
en hun internationale concurrentiepositie, en conform de regels van budgetdiscipline
ingepast op de begroting van het beleidsverantwoordelijke departement.
c) Financiële consequenties en gevolgen voor regeldruk voor bedrijfsleven en burger
De verwachting is dat vanaf 2027 de totale kosten van een elektrische personen- of
bestelauto voor de consument of ondernemer lager zullen zijn dan voor een auto met
een verbrandingsmotor21. De aanschafprijs van een nul-emissievoertuig is weliswaar hoger, maar dit wordt
gecompenseerd door lagere onderhoudskosten en lagere kosten voor elektriciteit dan
voor brandstof (per gereden kilometer)22. Het impact assessment heeft uitgewezen dat vanuit het gebruikersperspectief de netto
kosten over de totale levensduur van een gemiddelde nieuwe personen- of bestelauto
zullen dalen, met tussen de € 330–600 in 2030.
Gevolgen voor regeldruk zijn verwaarloosbaar. De reeds bestaande rapportageverplichting
van de RDW aan de Commissie wijzigt in essentie niet.
d) Gevolgen voor concurrentiekracht en geopolitieke aspecten
Deze verordening zorgt voor een snellere transitie naar nul-emissie voertuigen en
stimuleert daarmee innovatie, waardoor Europese fabrikanten een betere uitganspositie
kunnen verkrijgen ten opzichte van hun wereldwijde concurrenten. Europa kan hierdoor
een mondiale voortrekkersrol blijven vervullen in de transitie naar nul-emissie voertuigen.
Het hogere ambitieniveau draagt ten slotte sterk bij aan de nationale en Europese
klimaatdiplomatie, doordat het toont dat Nederland en de EU grote slagen maken en
zich in willen spannen voor mondiale problemen.
6. Implicaties juridisch
a) Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving en/of sanctionering beleid
(inclusief toepassing van de lex silencio positivo)
De verordening werkt rechtstreeks door in de Nederlandse rechtsorde. Het voorstel
voor de verordening bevat geen bepalingen die voor een volledige en effectieve toepassing
van de verordening nationale uitvoeringsmaatregelen behoeven. De RDW is in de Wegenverkeerswet
1994 al aangewezen om de noodzakelijke informatie voor de toepassing van verordening
2019/631 te verzamelen en aan de EU te verstrekken.
b) Gedelegeerde en/of uitvoeringshandelingen, incl. NL-beoordeling daarvan
Ten opzichte van de huidige verordening wordt in het voorstel voor de onderhavige
verordening een nieuwe bevoegdheid voor het vaststellen van een gedelegeerde handeling
geïntroduceerd:
Artikel 15, negende lid, kent de Commissie de bevoegdheid toe om via een gedelegeerde
handeling aanpassingen te maken aan de wijze van CO2-berekening, voor zover dat nodig is voor een correcte uitvoering van de procedure
voor zogenaamde multi-stage bestelauto’s.
In de gedelegeerde handeling wordt geen essentieel onderwerp van de verordening geregeld.
De toekenning van een delegatiebevoegdheid is daarmee mogelijk. Daarnaast ligt de
keuze voor een gedelegeerde handeling voor de hand, aangezien het gaat om bevoegdheden
om de verordening te wijzigen (het betreft wijziging van bijlagen van de verordening).
De toekenning van deze bevoegdheden is in de ogen van het kabinet wenselijk vanwege
de benodigde flexibiliteit specifiek voor multi-stage voertuigen. Het kabinet ziet
wel een aandachtspunt bij de afbakening. De bevoegdheidsdelegatie is goed afgebakend
qua doelstelling, strekking en duur. Echter qua inhoud zet het kabinet bij de onderhandeling
in op aandacht voor een nadere afbakening om zeker te stellen dat een wijziging niet
zal leiden tot een hogere totale CO2-uitstoot.
c) Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen), dan wel voorgestelde datum
inwerkingtreding (bij verordeningen en besluiten) met commentaar t.a.v. haalbaarheid
Datum van inwerkingtreding is 20 dagen na publicatie. De voorgestelde wijzingen betreffen
2030 en later. Dit wordt door het kabinet beoordeeld als haalbaar.
d) Wenselijkheid evaluatie-/horizonbepaling
Op basis van de door de EU-lidstaten en autofabrikanten verstrekte informatie stelt
de Commissie jaarlijks een verslag op. Door deze verslaglegging van de Commissie kan
nauwlettend toezicht worden gehouden op de uitvoering van de verordening. Vanaf 2022
zullen ook data van het werkelijke brandstof- en energieverbruik worden gerapporteerd
door fabrikanten en EU-lidstaten. De Commissie is voornemens om in 2026 te evalueren.
Het kabinet acht deze bepaling wenselijk om maatregelen eventueel aan te scherpen
indien de werkelijke CO2-reductie in de praktijk achter blijft bij de gerapporteerde CO2-reductie.
e) Constitutionele toets
Niet van toepassing
7. Implicaties voor uitvoering en/of handhaving
Bij de registratie van voertuigen bepaalt de RDW gelijktijdig de CO2-uitstoot van het betreffende voertuig. De RDW rapporteert aan de Commissie over de
CO2-uitstoot van in Nederland verkochte voertuigen (maar niet de voertuigen die via individuele
import naar Nederland komen). Dat blijft met dit voorstel onveranderd.
8. Implicaties voor ontwikkelingslanden
De impact van klimaatverandering wordt disproportioneel gevoeld in ontwikkelingslanden.
Deze verordening/mededeling leidt tot een reële afname van de broeikasgasemissies
in de EU, waarmee een belangrijke bijdrage wordt geleverd aan het beperken van deze
klimaatverandering. De export van tweedehands voertuigen met een verbrandingsmotor
zou (positief of negatief) beïnvloed kunnen worden, wat vervolgens kan leiden tot
klimaatimpact elders.
Ondertekenaars
-
, -
Eerste ondertekenaar
Th.J.A.M. de Bruijn, minister van Buitenlandse Zaken