Brief regering : Fiche: Verordening bijmengverplichting van duurzame luchtvaartbrandstoffen
22 112 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie
Nr. 3188
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 17 september 2021
Overeenkomstig de bestaande afspraken ontvangt u hierbij de 14 fiches inzake het Fit-for-55
pakket die werden opgesteld door de werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissie voorstellen
(BNC).
De brief van de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat, getiteld «Beoordeling
van Fit-for-55 pakket van de Europese Commissie» die u separaat toegaat, is tevens
onderdeel van de kabinetsreactie en betreft de reactie op de overkoepelende Commissiemededeling
alsook de overkoepelende uitgangspunten voor de Nederlandse inzet in de komende onderhandelingen
in de Raad.
Ondergenoemde 14 fiches zijn bijgesloten:
Fiche: Herziening Richtlijn Hernieuwbare Energie (Kamerstuk 22 112, nr. 3185)
Fiche: Herschikking Richtlijn energie-efficiëntie (Kamerstuk 22 112, nr. 3186)
Fiche: Herziening Richtlijn energiebelastingen (Kamerstuk 22 112, nr. 3187)
Fiche: Verordening bijmengverplichting van duurzame luchtvaartbrandstoffen
Fiche: Verordening stimuleren hernieuwbare en koolstofarme brandstoffen in de zeevaart
(Kamerstuk 22 112, nr. 3189)
Fiche: Verordening uitrol infrastructuur alternatieve brandstoffen (Kamerstuk 22 112, nr. 3190)
Fiche: Verordening aanscherping CO2-normen nieuwe personen- en bestelauto’s in 2030 en 2035 (Kamerstuk 22 112, nr. 3191)
Fiche: Herziening richtlijn EU ETS voor luchtvaart en implementatie CORSIA (Kamerstuk
22 112, nr. 3192)
Fiche: Herziening EU ETS, herziening MSR (Kamerstuk 22 112, nr. 3193)
Fiche: ESR Verordening (Kamerstuk 22 112, nr. 3194)
Fiche: Voorstel tot aanpassing LULUCF-verordening (Kamerstuk 22 112, nr. 3195)
Fiche: Mededeling EU-Bossenstrategie (Kamerstuk 22 112, nr. 3196)
Fiche: Verordening Carbon Border Adjustment Mechanism (Kamerstuk 22 112, nr. 3197)
Fiche: Verordening Social Climate Fund (SCF) (Kamerstuk 22 112, nr. 3198)
De Minister van Buitenlandse Zaken,
Th.J.A.M. de Bruijn
Fiche: Verordening bijmengverplichting van duurzame luchtvaartbrandstoffen
1. Algemene gegevens
a) Titel voorstel
Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD voor het waarborgen
van het gelijke speelveld voor duurzame luchtvaart
b) Datum ontvangst Commissiedocument
14 juli 2021
c) Nr. Commissiedocument
COM (2021) 561 final
d) EUR-lex
https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/?uri=CELEX%3A52021PC0561…
e) Nr. impact assessment Commissie en Opinie Raad voor Regelgevingstoetsing
SWD (2021) 633
f) Behandelingstraject Raad
Transportraad
g) Eerstverantwoordelijk ministerie
Infrastructuur en Waterstaat
h) Rechtsbasis9
Artikel 100 (2) Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (VWEU)
i) Besluitvormingsprocedure Raad
Gekwalificeerde meerderheid
j) Rol Europees Parlement
Medebeslissing
2. Essentie voorstel
a) Inhoud voorstel
Dit voorstel maakt onderdeel uit van het Fit-for-55-pakket1. Het Fit-for-55-pakket geeft invulling aan het juridisch bindende Europese broeikasgasreductiedoel
van ten minste netto 55% in 2030 t.o.v. 1990, zoals vastgelegd in de Europese Klimaatwet2. Het voorstel bevat de nieuwe ReFuelEU luchtvaart verordening (hierna: verordening),
waarin een voorstel tot een invoering van een bijmengverplichting voor duurzame luchtvaartbrandstoffen
wordt gepresenteerd.
Met deze verordening beoogt de Commissie middels een Europese bijmengverplichting
van duurzame luchtvaartbrandstoffen de CO2-emissies van de luchtvaartsector significant te reduceren en de transitie naar innovatieve
en duurzame luchtvaartbrandstoffen te versnellen. Dit zal leiden tot een opschaling
in productiecapaciteit van duurzame luchtvaartbrandstoffen en (op termijn) een reductie
in productiekosten van deze brandstoffen. Het voorstel verplicht brandstofleveranciers
een minimum percentage duurzame luchtvaartbrandstoffen te leveren aan alle Unieluchthavens.
Voor luchtvaartmaatschappen geldt dat zij op jaarbasis minimaal 90% van de benodigde
brandstofbehoefte voor vluchten vanuit een Unieluchthaven moeten afnemen bij de Unieluchthaven
waarvandaan ze opstijgen. Dit om tankering3 tegen te gaan. Ook moeten zij hun brandstofgegevens rapporteren aan het Agentschap
van de Europese Unie voor de veiligheid van de luchtvaart (EASA). Vervolgens kunnen
luchtvaartmaatschappijen de behaalde CO2-reductie van de duurzame luchtvaartbrandstof claimen in één van de bestaande CO2-reductiemechanismes, zoals het Europees Emissiehandelssysteem (EU ETS), of het Carbon
Offsetting and Reduction Scheme for International Aviation (CORSIA).
De verordening definieert duurzame luchtvaartbrandstoffen als brandstoffen die reguliere
fossiele luchtvaartbrandstoffen kunnen vervangen zoals synthetische luchtvaartbrandstoffen,
geavanceerde biobrandstoffen4, of biobrandstoffen geproduceerd van grondstoffen opgenomen in onderdeel B van Annex
IX van de richtlijn hernieuwbare energie (RED)5. Ook moeten ze voldoen aan de duurzaamheids- en broeikasgasemissie criteria6 en moeten ze zijn gecertificeerd7. Synthetische luchtvaartbrandstof wordt omschreven als hernieuwbare vloeibare en
gasvormige vervoersbrandstoffen van niet-biologische oorsprong8.
De beoogde minimale bijmenging voor brandstofleveranciers van duurzame luchtvaartbrandstoffen
bedraagt vanaf 1 januari 2025 2%, vanaf 1 januari 2030 5%, vanaf 1 januari 2035 20%,
vanaf 1 januari 2040 32%, vanaf 1 januari 2045 38% en vanaf 1 januari 2050 63% bijmenging.
Deze percentages gelden voor de totale hoeveelheid getankte brandstoffen per Unieluchthaven.
Luchtvaartmaatschappijen en brandstofleveranciers zijn vrij om een hoger percentage
bij te mengen.
Naast de algemene bijmengverplichting stelt de Commissie ook een subverplichting op
synthetische brandstoffen voor. Deze subverplichting voor synthetische brandstoffen
wordt nodig geacht omdat deze brandstoffen over het algemeen duurder zijn dan duurzame
biobrandstoffen, maar wel een essentiële bijdrage kunnen leveren aan de CO2-emissiereductie van de luchtvaart. Vanaf 2030 bedraagt deze subdoelstelling voor
synthetische brandstoffen 0,7%, vanaf 1 januari 2035 5%, in 2040 8%, in 2045 11% en
in 2050 bedraagt de subdoelstelling 28%.
Brandstoffen op basis van hergebruikte koolstof (de zogenaamde Recycled Carbon Fuels
ofwel RCFs)9 vallen niet onder de definitie van synthetische luchtvaartbrandstoffen en kunnen
dus niet bijdragen aan de bijmengverplichting.
Om handhaving van de verordening mogelijk te maken, worden brandstofleveranciers verplicht
om de hoeveelheid brandstof die zij aan luchthavens geleverd hebben te rapporteren
aan de Uniedatabank die momenteel wordt opgezet in het kader van de implementatie
van de richtlijn hernieuwbare energie (REDII). Ze worden verplicht om de volgende
elementen te rapporteren: het volume aan geleverde brandstoffen per Unieluchthaven,
het volume aan geleverde duurzame luchtvaartbrandstoffen per Unieluchthaven en de
duurzaamheidseigenschappen van deze duurzame brandstoffen.
Luchtvaartmaatschappijen zullen de volgende brandstofgegevens moeten rapporteren aan
de EASA: de totale benodigde hoeveelheid brandstoffen voor vertrekkende vluchten per
Unieluchthaven, het totale getankte volume aan brandstoffen per Unieluchthaven, het
verschil tussen de benodigde hoeveelheid brandstoffen en de getankte hoeveelheid brandstoffen
(het niet getankte volume), de totale hoeveelheid ingekochte duurzame brandstoffen
en de duurzaamheidseigenschappen van deze duurzame brandstoffen.
Nationale overheden dienen instanties aan te wijzen die verantwoordelijk zijn voor
de handhaving van de verordening. Deze zullen bevoegd worden om boetes op te leggen.
b) Impact assessment Commissie
De Commissie onderzocht het Impact Assessment een drietal mogelijke maatregelen die
moesten leiden tot een hogere productie en afname van duurzame luchtvaartbrandstoffen:
een bijmengverplichting voor brandstofleveranciers (opties A1 en A2), een bijmengverplichting
voor luchtvaartmaatschappijen (B1 en B2) en een verplichting voor de brandstofleverancier
in combinatie met een tank verplichting voor luchtvaartmaatschappijen (C1 en C2).
De Commissie overwoog bij al deze opties een verplichting op volume basis (opties
1) als ook een verplichting op basis van CO2-reductie (opties 2).
De Commissie heeft gekozen voor de beleidsoptie C1 en verwacht dat een verplichting
van een minimumpercentage bijmenging voor brandstofleveranciers in combinatie met
een afname verplichting voor luchtvaartmaatschappijen de meest efficiënte manier is
om een Europese bijmengverplichting vorm te geven.
3. Nederlandse positie ten aanzien van het voorstel
a) Essentie Nederlands beleid op dit terrein
De essentie van het Nederlands beleid op het gebied van de verduurzaming van de luchtvaart
is uiteengezet in de Luchtvaartnota10. Deze aanpak is erop gericht om CO2-reducties binnen de sector zelf te realiseren. Onderdeel hiervan is de doelstelling
dat in 2030 14% van alle in Nederland getankte luchtvaartbrandstof duurzaam is. Ook
heeft het kabinet de ambitie om in 2050 fossielvrij te vliegen.
Zoals vermeld in de Kamerbrief Duurzame Luchtvaartbrandstoffen11 heeft het kabinet actief ingezet op de invoering van een Europese bijmengverplichting
van duurzame luchtvaartbrandstoffen, waaronder duurzame biobrandstoffen en synthetische
kerosine. In een gezamenlijke verklaring op 8 februari 2021 heeft Nederland tijdens
de «High Level Conference on synthetic SAF», samen met een achttal gelijkgestemde
lidstaten de Europese Commissie opgeroepen tot de invoering van een Europese bijmengverplichting.12 Hierbij werd de Commissie tevens opgeroepen om specifieke aandacht te schenken aan
de rol die synthetische luchtvaartbrandstoffen kunnen spelen in de verduurzaming van
de luchtvaart en om verder te investeren in deze technologie.
In de Kamerbrief duurzaamheidskader biogrondstoffen13 schets het kabinet de inzet ten aanzien van biogrondstoffen. De inzet van biogrondstoffen
voor de verduurzaming van de luchtvaartsector wordt in dit kader aangewezen als overbruggingstoepassing.
Inzet hierbij is om het gebruik van duurzame biogrondstoffen voor de productie van
duurzame luchtvaartbrandstoffen op te bouwen totdat een alternatief voor de verduurzaming
van deze sector op termijn beschikbaar wordt.
b) Beoordeling + inzet ten aanzien van dit voorstel
Het kabinet is positief over het voorstel voor een Europese bijmengverplichting voor
luchtvaart. Het voorstel ligt in lijn met huidig nationaal beleid. Een Europese bijmengverplichting
is aantrekkelijk met het oog op het gelijke speelveld, het CO2 reductiepotentieel en het internationale karakter en concurrentievermogen van de
sector. Wel bevat het voorstel onderdelen waar kritisch naar gekeken dient te worden.
De Commissie kiest voor een bijmengverplichting van 5% in 2030, alhoewel uit de impact
assessment blijkt dat op basis van de beschikbare hoeveelheid grondstoffen een percentage
van 8% op EU-niveau mogelijk is. In de daaropvolgende jaren is het onduidelijk op
basis van welke gegevens de Commissie komt tot de percentuele minimumverplichtingen.
Het kabinet steunt ook de subverplichting voor synthetische brandstoffen, maar is
van mening dat deze eerder ingevoerd zou kunnen worden. Het kabinet is voorstander
van een zo ambitieus mogelijke Europese bijmengverplichting op basis van de beschikbaarheid
van duurzame biogrondstoffen en duurzame elektriciteit om zo ook meer aan te sluiten
bij de Nederlandse doelstellingen voor duurzame luchtvaartbrandstoffen. De beschikbaarheid
van duurzame grondstoffen vormt het knelpunt voor de productie van duurzame luchtvaartbrandstoffen,
en het kabinet zal inzetten op het vergroten en verbreden van een duurzame grondstoffenbasis.
Als de EU doelen niet overeenkomen met de nationale doestellingen, wil het kabinet
graag dat er ruimte is voor de lidstaten om een hogere bijmengverplichting in te voeren.
Dit biedt de ruimte om de gecommuniceerde nationale doelstelling van 14% duurzame
brandstoffen in 2030 uit de Luchtvaartnota om te kunnen zetten in een nationale bijmengverplichting.
Mocht de verordening geen ruimte bieden aan nationale overheden om een hogere bijmengverplichting
in te voeren, dan kan er gekeken worden naar andere maatregelen om het verschil tussen
de Europese bijmengverplichting en het nationale doel te overbruggen. Zo kan de instelling
van een nationaal CO2-plafond indirect leiden tot bijmenging van duurzame luchtvaartbrandstoffen van om
en nabij de doelstelling van 14% in 2030. Het kabinet zal pleiten voor een hogere
bijmengverplichting en een hogere subverplichting voor synthetische kerosine.
Het kabinet begrijpt de keuze van de Commissie om een anti-tankering maatregel in
de verordening op te nemen en steunt deze. Wel dient de uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid
van deze maatregel verder uitgewerkt te worden tijdens de onderhandelingen. De verordening
maakt onvoldoende duidelijk op basis van welke gegevens en modellen handhaving zal
plaatsvinden, waardoor onduidelijk is of deze voldoende geborgd is. Ook zal de Commissie
nader inzicht moeten geven in de manier waarop de hoogte van de boetes bepaald zullen
worden, en indien nodig deze methodiek moeten aanpassen om naleving van de verordening
te borgen. Het kabinet zal hier aandacht voor vragen.
Het kabinet is positief over de voorgestelde mogelijkheid om de CO2-reductie als gevolg van duurzame luchtvaartbrandstoffen in te boeken in het ETS-luchtvaart
of CORSIA.
De definitie van synthetische luchtvaartbrandstoffen die ingezet kunnen worden in
het kader van deze verordening beperkt zich tot de zogenaamde RFNBO’s (Renewable fuels
of non biological origin). De Recycled Carbon Fuels worden niet vermeld in de verordening
en vallen buiten de reikwijdte van de bijmengverplichting. Het kabinet zal de Commissie
vragen waarom zij ervoor gekozen heeft om Recycled Carbon Fuels geen onderdeel uit
te laten maken van deze verordening. Volgens onderzoek van het kabinet14 kan het gebruik van Recycled Carbon Fuels, ondanks de fossiele oorsprong van deze
brandstoffen, bijdragen aan de vermindering van de CO2-uitstoot van de luchtvaartsector in de keten.
Het kabinet zou verder willen zien dat de Commissie in het voorstel de aanbevelingen
uit het recente EASA-rapport over niet-CO2-klimaateffecten van de luchtvaart15 beter reflecteert. In dat rapport is aanbevolen om de vorming van condensstrepen
aan te pakken door het aromatengehalte16 van kerosine te reduceren door zowel duurzame luchtvaartbrandstoffen op te schalen
als het aromatengehalte van fossiele kerosine in te perken. Het kabinet ziet een risico
dat de aromatenreductie die voortkomt uit de voorgestelde bijmenging van duurzame
luchtvaartbrandstoffen deels teniet kan worden gedaan door toevoeging van extra aromaten
uit de fossiele raffinage. Het kabinet zal de Commissie daarom vragen hoe zij de aanbevelingen
van EASA over aromatenreductie in brandstof beoogt op te volgen, en of monitoring
van het aromatengehalte van de verkochte brandstofmengsels daarin niet een minimale
eerste stap vormt.
De verordening voorziet een rapportageverplichting voor brandstofleveranciers via
de Uniedatabank. Ook zal een rapportageverplichting gelden voor luchtvaartmaatschappijen
en luchthavens aan EASA, waarbij de gegevens van luchtvaartmaatschappijen worden geverifieerd
door privaat toezicht. Er wordt in de verordening weinig aandacht besteed aan de rol
van publiek toezicht en controle van de rapportageverplichtingen. Het kabinet acht
het van belang dat naast private verificatie ook nationale instanties de middelen
krijgen om de ruimte voor mogelijke fraude te minimaliseren. Het kabinet zal, in lijn
met een eerder afgegeven gemeenschappelijke boodschap hierover17, tijdens de onderhandeling aandacht vragen voor de rol van het publiek toezicht en
de Commissie waar nodig om opheldering vragen. De gegevens die brandstofleveranciers
en luchtvaartmaatschappijen rapporteren zijn daarnaast ook van belang voor het invullen
van aanvullend nationaal klimaatbeleid. Om deze reden pleit het kabinet ervoor dat
de gerapporteerde brandstofgegevens per luchthaven op jaarbasis in een jaaroverzicht
beschikbaar worden gesteld aan nationale overheden en uitvoeringsinstanties.
Het kabinet zal naar aanleiding van deze beoordeling ook nauwgezet met de sector optrekken
om te bezien hoe precies uitvoering te geven aan de doelstellingen van het voorstel.
Het kabinet zal hierbij ook het internationale concurrentievermogen meenemen, zie
hiervoor ook onderdeel 5 van dit fiche.
Gevolgen voor de brede welvaart
De Tweede Kamer verzoekt met de gewijzigde motie van het lid Van Raan18 om bij voorstellen voortkomend uit de Green Deal rekening te houden met welvaart
in brede zin. Het kabinet kijkt bij welvaart in brede zin naar vier aspecten: kwaliteit
van leven voor huidige generaties, kapitaalvoorraden voor latere generaties, grensoverschrijdende
effecten en de verdeling van kosten en baten. De effecten op het eerste aspect – de
kwaliteit van leven voor de huidige generaties in Nederland, bijvoorbeeld in termen
van gezondheid, inkomen en milieu – beoordeelt het kabinet positief, omdat het de
verordening bijdraagt aan de klimaatdoelen voor 2030 en 2050. Daarnaast zal de verordening
ook tot een verlaging van luchtvervuiling en stikstofuitstoot leiden. De gevolgen
van het tweede aspect – de kapitaalvoorraden voor latere generaties- zijn volgens
het kabinet ook positief omdat de Commissie sterk inzet op het beperken van de negatieve
effecten van klimaatverandering. Bij het derde aspect- grensoverschrijdende effecten
zoals geldstromen en milieueffecten- voorziet het kabinet dat de duurzaamheid van
de duurzame luchtvaartbrandstoffen voldoende geborgd is om negatieve grensoverschrijdende
effecten te voorkomen, ook gezien de gelijke EU-brede aanpak. Wel zet het kabinet
hierbij in op aanvullend publiek toezicht. De gevolgen voor het vierde aspect- de
verdeling van kosten en baten over verschillende groepen in de samenleving – lijken
voor het kabinet positief gezien de baten de samenleving als geheel tegemoet komen
en de kosten bij de vervuiler liggen. Het kabinet beziet de verdeling van kosten en
baten in samenhang met de rest van het Europese en nationale klimaatbeleid.
c) Eerste inschatting van krachtenveld
Uit gesprekken met landen en de breed gesteunde gemeenschappelijke verklaring van
8 februari 2021 is op te maken dat de daarbij aangesloten landen positief staan tegenover
het voorstel van een Europese bijmengverplichting. Wel lopen de nationale doelstellingen
(percentueel) per land uiteen. Nederland behoort met de doelstelling om te komen tot
14% duurzame brandstoffen in 2030 tot de groep ambitieuze landen. Sommige landen hebben
vergelijkbare percentuele doelstellingen als de Commissie. Andere lidstaten hebben
zich nog niet uitgesproken over dit voorstel.
Het is nog onduidelijk hoe het Europees Parlement tegenover het voorstel staat, omdat
zij zich nog niet uitgesproken hebben hierover.
4. Beoordeling bevoegdheid, subsidiariteit en proportionaliteit
a) Bevoegdheid
Het oordeel van het kabinet ten aanzien van bevoegdheid is positief. De Commissie
baseert de bevoegdheid van de Unie op artikel 100, lid 2 VWEU. Dit artikel bepaalt
dat de Unie bevoegd is om passende bepalingen vast te stellen voor de zeevaart en
de luchtvaart. Het kabinet kan zich vinden in de voorgestelde rechtsgrondslag. Op
het gebied van vervoer heeft de EU een met de lidstaten gedeelde bevoegdheid (artikel4,
lid 2, sub g, VWEU).
b) Subsidiariteit
Het kabinet beoordeelt de subsidiariteit als positief. Het voorstel heeft tot doel
broeikasreductie in de luchtvaart te bewerkstelligen middels inzet van duurzame luchtvaartbrandstoffen,
en tegelijkertijd het gelijk speelveld en concurrentievermogen van de sector te beschermen.
Ter realisatie van deze doelstelling is optreden op EU-niveau gerechtvaardigd. De
klimaatdoelstellingen kunnen immers, zeker voor een transnationaal opererende sector
zoals de luchtvaart, niet uitsluitend door optreden op nationaal niveau worden bepaald.
Optreden op EU-niveau heeft een hoger CO2-reductiepotentieel dan op nationaal niveau. Doordat de verordening de bijmengverplichtingen
in de EU harmoniseert en daarmee afwijkende nationale bijmengverplichtingen voorkomt,
blijft het internationale concurrentievermogen van de luchtvaartsector in de EU gehandhaafd,
evenals het gelijke speelveld op de interne markt.
c) Proportionaliteit
De beoordeling van het kabinet ten aanzien van proportionaliteit is positief. De doelstelling
van de verordening is om de CO2- uitstoot van de luchtvaart te reduceren middels duurzame luchtvaartbrandstoffen.
Het voorgestelde optreden is geschikt ter realisatie van deze doelstellingen. Zo zal
het instellen van een Europese bijmengverplichting bijdragen aan de afname van de
CO2- uitstoot van de luchtvaartsector. Ook de subverplichting voor synthetische kerosine
zal hier positief aan bijdragen. Eerdere beleidsmaatregelen op EU-niveau die als (secundair)
doel hadden de productie en afname van duurzame luchtvaartbrandstoffen te vergroten,
hebben tot op heden niet of nauwelijks geleid tot grootschalig gebruik van duurzame
luchtvaartbrandstoffen. Door nu te kiezen voor een maatregel met verplichtend karakter,
kan de Unie de duurzamebrandstoffendoelstellingen die de sector zelf bepleit borgen.
Wel is het kabinet voorstander van een hoger ambitieniveau wat betreft de voorgeschreven
bijmengverplichting.
5. Financiële consequenties, gevolgen voor regeldruk, concurrentiekracht en geopolitieke
aspecten
a) Consequenties EU-begroting
De impact assessment geeft als inschatting aan dat de administratieve lasten voor
EU-instanties ongeveer € 82.000 per jaar zullen bedragen. Het kabinet is van mening
dat de benodigde EU-middelen gevonden dienen te worden binnen de in de Raad afgesproken
financiële kaders van de EU-begroting 2021–2027 en dat deze moeten passen bij een
prudente ontwikkeling van de jaarbegroting.
b) Financiële consequenties (incl. personele) voor rijksoverheid en/ of medeoverheden
De kosten voor implementeren, monitoren en afdwingen zullen met name betrekking hebben
op de toegewezen autoriteit, naar alle waarschijnlijkheid de Nederlandse Emissieautoriteit
(NEa). Het impact assessment schat dat de administratieve lasten voor lidstaten om
de verplichting te implementeren, monitoren en af de dwingen € 745,800 zal bedragen.
Het kabinet wil hier nog meer duiding over.
De precieze budgettaire gevolgen van het pakket zijn in deze fase nog niet bekend,
en afhankelijk van verdere Europese besluitvorming en nationale politieke keuzes bij
de uitwerking. Deze gevolgen zullen, als zij duidelijk in beeld zijn, door een volgend
kabinet moeten worden bezien, idealiter in samenhang met verdere besluitvorming over
nationaal klimaatbeleid en rekening houdend met sectoren met een grote transitieopgave
en hun internationale concurrentiepositie, en conform de regels van budgetdiscipline
ingepast op de begroting van het beleidsverantwoordelijke departement.
c) Financiële consequenties en gevolgen voor regeldruk voor bedrijfsleven en burger
Doordat de kosten van duurzame luchtvaartbrandstoffen hoger zijn dan die van reguliere
kerosine, zal de inkoop van dergelijke brandstoffen meerkosten voor de luchtvaartmaatschappijen
met zich mee brengen. Uit het impact assessment van de Commissie blijkt dat de brandstofkosten
voor de luchtvaart in 2030 met 3,3% en in 2050 met circa 32,7% zullen toenemen. Dit
zal invloed hebben op de ticketprijzen: in 2030 stijgen ticketprijzen met 0,8% ten
opzichte van het basisscenario, in 2040 stijgen prijzen met 5,6% en in 2050 stijgen
ticketprijzen met 8,2%. De stijging in ticketprijs kan beperkt worden doordat een
deel van de kosten die de inzet van duurzame brandstoffen met zich meebrengt gecompenseerd
kan worden door lagere operationele kosten en lagere kosten aan emissiehandelssystemen.
De Commissie maakt hierbij de inschatting dat de totale kosten voor de luchtvaart
in 2050 met 1,8%-2,1% stijgen ten opzichte van het basisscenario. Naast de brandstofkosten
zullen luchtvaartmaatschappijen aanvullende administratieve kosten hebben bij invoering
van de verordening door de aanvullende rapportage naar EASA, en het kabinet zal tijdens
de onderhandelingen inzetten op een zo efficiënt mogelijk administratief systeem voor
alle partijen.
Voor luchtvaartmaatschappijen, luchthavens en brandstofleveranciers neemt de regeldruk
met de invoering van deze verordening toe.
d) Gevolgen voor concurrentiekracht en geopolitieke aspecten
De invloed van de maatregel op het concurrentievermogen van Europese luchtvaartmaatschappijen
is volgens de Commissie en het kabinet klein. Dit komt doordat alle luchtvaartmaatschappijen
die vanuit de EU vliegen verplicht worden om een brandstoffenmix met daarin duurzame
luchtvaartbrandstoffen te kopen, er wordt hierin geen onderscheid gemaakt tussen Europese
of internationale luchtvaartmaatschappijen. Wel kunnen luchtvaartmaatschappijen deze
maatregel omzeilen wanneer zij bij de uitvoering van verre vluchten een tussenstop
maken. In dat geval zouden zij alleen verplicht zijn om de duurdere duurzame luchtvaartbrandstoffen
af te nemen op het eerste gedeelte van de vlucht. Het tweede gedeelte van de vlucht
zouden zij kunnen vliegen op (volledig) fossiele kerosine. Het voordeel voor hiervan
wordt verzacht door 3 factoren: (1) Deze luchtvaartmaatschappijen zullen ook aanvullende
kosten moeten maken voor het inkopen van een brandstoffenmix met duurzame kerosine
voor het eerste gedeelte van hun vlucht van een Unieluchthaven naar een luchthaven
buiten de EU, (2) het omvliegen via een ander luchthaven brengt aanvullende brandstofkosten
met zich mee, (3) door het gebruik van duurzame luchtvaarbrandstoffen op de gehele
vlucht kunnen luchtvaartmaatschappijen de kosten die zij moeten maken voor emissiehandelssystemen
zoals EU ETS en CORSIA beperken. Voor de langere termijn zal het kabinet rekening
houden met het belang van behoud van de Nederlandse netwerkkwaliteit en concurrentievermogen.
Het initiatief van de Commissie is een belangrijke stap richting de verduurzaming
van de luchtvaart. En derhalve voor een mondiale voortrekkersrol voor Nederland en
de EU op het gebied van verduurzaming. Het hogere ambitieniveau draagt ten slotte
sterk bij aan de nationale en Europese klimaatdiplomatie, doordat het toont dat Nederland
en de EU grote slagen maken en zich in willen spannen voor mondiale problemen. Wel
zou de verordening op geopolitiek niveau mogelijk tot reacties kunnen leiden. De bijmengverplichting
en de anti-tankering maatregel gelden ook voor niet Europese luchtvaartmaatschappijen
en voor vluchten met intercontinentale bestemmingen. Hierdoor ontstaat een extraterritoriale
werking: het voorstel grijpt in op het brandstofverbruik (en CO2-reductie) door luchtvaartmaatschappijen buiten het Europese luchtruim. Overheden
van buiten de EU zouden zich mogelijk kunnen verzetten tegen een dergelijke verplichting
op hun luchtvaartmaatschappijen. Wel draagt dit bij aan vermindering van de impact
op het internationale concurrentievermogen.
Nederland zal deze gevolgen afhankelijk van de uitkomsten van de onderhandelingen
verder in kaart brengen.
6. Implicaties juridisch
a) Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving en/of sanctionering beleid
(inclusief toepassing van de lex silencio positivo)
De verordening voorziet handhaving van de bijmengverplichting via nationale autoriteiten
die luchtvaartmaatschappijen, luchthavens en brandstofleveranciers boetes zou kunnen
opleggen. Om het innen van boetes voor deze instantie mogelijk te maken, is het mogelijk
noodzakelijk een dergelijke instantie te voorzien van aanvullende bevoegdheden.
b) Gedelegeerde en/of uitvoeringshandelingen, incl. NL-beoordeling daarvan
N.v.t.
c) Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen), dan wel voorgestelde datum
inwerkingtreding (bij verordeningen en besluiten) met commentaar t.a.v. haalbaarheid
De verordening zal per 1 januari 2023 inwerking treden. Voorgesteld wordt dat de nationale
bepalingen rondom handhaving van de verordening voor die tijd bij de Commissie worden
genotificeerd. Dit is ambitieus. De materiële artikelen treden dan per 1 januari 2025
in werking. Doordat reeds veel lidstaten hun steun voor de verordening uitgesproken
hebben lijkt de afronding voor 2023 haalbaar. Op nationaal niveau is het mogelijk
om handhavingsinstanties voor 2025 klaar te maken voor het handhaven van de bijmengverplichting.
d) Wenselijkheid evaluatie-/horizonbepaling
Vanaf 2028 zal de Commissie de verplichting en de bijbehorende percentages indien
nodig, elke 5 jaar herzien op basis van de nieuwste inzichten. Hierbij zal ook expliciet
gekeken worden naar de mogelijkheid om de definitie van duurzame luchtvaartbrandstoffen
uit te breiden. Het kabinet acht een evaluatie op deze termijn wenselijk.
e) Constitutionele toets
N.v.t.
7. Implicaties voor uitvoering en/of handhaving
a) Uitvoerbaarheid
Voor de inzet van duurzame luchtvaartbrandstoffen kan grotendeels gebruik gemaakt
worden van de infrastructuur van reguliere fossiele kerosine. Dit vergroot de uitvoerbaarheid
van de bijmengverplichting.
Knelpunt is de beschikbare productiecapaciteit van de duurzame luchtvaartbrandstoffen.
Deze productie is vooral afhankelijk van de beschikbaarheid van duurzame grondstoffen
en elektriciteit. Op basis van de huidige inschattingen van de Commissie zijn er voldoende
grondstoffen in de EU aanwezig om aan de minimum verplichting uit de verordening te
voldoen. Om invulling te geven aan de voorgestelde bijmeng-percentages zal de vraag
naar duurzame biogrondstoffen vanuit de luchtvaart naar verwachting 10% zijn van de
totale productiecapaciteit van de EU in 2050. Daarnaast zal de luchtvaart behoefte
hebben aan ongeveer 1,8% tot 5,5% van de totale duurzame elektriciteitsproductie van
de EU in 2050.
b) Handhaafbaarheid
De lidstaten dienen de bevoegde autoriteiten aan te stellen voor de handhaving van
de verordening en het opleggen van boetes. De rol van publiek toezicht hierin is onvoldoende
duidelijk. Het is niet bekend in hoeverre de bevoegde autoriteiten kunnen beschikken
over de onderliggende gegevens van de rapportageverplichtingen voor brandstofleveranciers
en luchtvaartmaatschappijen en of zij bevoegdheden hebben voor het uitvoeren van inspecties.
Het kabinet zet in op verdere uitwerking van het publieke toezicht tijdens de onderhandelingen.
Allerlaatst ziet de verordening toe op handhaving van de verordening via boetes. De
voorgestelde manier om de hoogte van deze boetes te bepalen biedt mogelijk onvoldoende
zekerheid dat de verordening nageleefd zal worden. Het kabinet wil dat de hoogte van
de boetes op EU-niveau bepaald worden en voldoende hoog zijn om naleving te borgen.
8. Implicaties voor ontwikkelingslanden
De impact van klimaatverandering wordt disproportioneel gevoeld in ontwikkelingslanden.
Deze verordening leidt tot een reële afname van de broeikasgasemissies in de EU, waarmee
een belangrijke bijdrage wordt geleverd aan het beperken van deze klimaatverandering.
De invoering van een Europese bijmengverplichting brengt een vergrote vraag naar duurzame
biogrondstoffen met zich mee. Het kabinet is hierbij alert dat het gebruik van biogrondstoffen
niet leidt tot schade aan biodiversiteit in ontwikkelingslanden.
Ondertekenaars
-
, -
Eerste ondertekenaar
Th.J.A.M. de Bruijn, minister van Buitenlandse Zaken