Brief regering : Voortgang nationaal actieplan voor meer diversiteit en inclusie in het hoger onderwijs en onderzoek
29 338 Wetenschapsbudget
Nr. 250
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 9 juli 2021
Met deze brief informeer ik uw Kamer over de voortgang van het nationale actieplan
voor meer diversiteit en inclusie in het hoger onderwijs en onderzoek (hierna: het
actieplan). Allereerst zal ik de algemene stand van zaken schetsen. Tevens bied ik
uw Kamer hierbij het eerste advies aan van de Adviescommissie diversiteit en inclusie
in hoger onderwijs en onderzoek (hierna: de adviescommissie). Tot slot informeer ik
uw Kamer over de invulling van de moties die zijn aangenomen na het verslag van een
algemeen overleg (hierna: VAO) naar aanleiding van het actieplan op 25 november 2020.
Voortgang van de uitvoering van het actieplan en vervolgstappen
Ten aanzien van de algemene voortgang van het actieplan is op dit moment het volgende
te melden. In het actieplan is de instelling van een adviescommissie aangekondigd
om te adviseren over het uitvoeren van de vijf ambities in het actieplan. De adviescommissie
zal over alle ambities adviseren voordat door OCW in samenwerking met de betrokken
veldpartijen beslissingen worden genomen over de uitvoering. Zij zal ook een belangrijke
rol spelen in de monitoring van de voortgang en de effecten van het actieplan. Deze
adviescommissie is in oktober 2020 van start gegaan onder leiding van prof. dr. Vinod
Subramaniam. Uw Kamer zal regelmatig over de adviezen van de commissie worden geïnformeerd.
Veel vragen en opmerkingen van uw Kamer in het schriftelijk overleg van 16 november
2020 gingen over de betrokkenheid van de mbo- en hbo-instellingen. De Vereniging Hogescholen
heeft mij laten weten dat zij momenteel met de hogescholen werken aan een positiebepaling
ten aanzien van het actieplan. Hierin zullen de hogescholen aangeven welke specifieke
aandachtspunten zij zien voor meer diversiteit en inclusie in het hbo. Deze positiebepaling
wordt in het najaar verwacht en zal de basis vormen voor verdere aansluiting van de
hogescholen bij het actieplan. Daarnaast zetten de hogescholen stappen om stagediscriminatie
aan te pakken1, en werken zij samen met andere partijen aan de uitwerking van de Werkagenda Verdere
Integratie Arbeidsmarkt (VIA).2 Ook in het mbo wordt gewerkt aan meer diversiteit en inclusie, bijvoorbeeld waar
het gaat om de aanpak van stagediscriminatie.3 Tevens is net het Kennispunt Gelijke Kansen, Diversiteit en Inclusie gestart. Op
een later moment zal verder worden gesproken met de MBO Raad over de raakvlakken en
hoe de verschillende processen elkaar kunnen versterken.
Eerste ambitie gerealiseerd – handreiking gendergelijkheidsplannen
Ik bied uw Kamer hierbij het eerste advies van de adviescommissie aan4. De Europese Commissie heeft besloten dat met ingang van 2022 elke publieke juridische
entiteit5 moet beschikken over een gendergelijkheidsplan (gender equality plan – GEP) om in aanmerking te komen voor onderzoeksfinanciering vanuit Horizon Europe.
Tot die tijd hebben instellingen ruimte om een plan op te stellen dat aan de eisen
voldoet. Dit is belangrijk, omdat Nederlandse partijen in het vorige Kaderprogramma
(Horizon 2020) ruim € 5 miljard aan financiering hebben gekregen. Behoud van toegang
tot deze financiering is cruciaal voor de Nederlandse wetenschap.
Om de instellingen te ondersteunen bij het opstellen van een plan heb ik de adviescommissie
gevraagd om een handreiking op te stellen. Deze handreiking bevat concrete handvatten
om te voldoen aan de minimale eisen die door de Europese Commissie worden gesteld
en gaat daarnaast in op het bevorderen van bredere diversiteit en inclusie. De handreiking
gaat uit van twee belangrijke kernwaarden voor het opstellen van een GEP:
1. Een intersectionele aanpak
Intersectionaliteit gaat uit van het gegeven dat gender, culturele achtergrond, sociale
klasse, seksuele oriëntatie en functiebeperking nauw met elkaar zijn verweven en dat
dus ook binnen de categorie «gender» sprake is van diversiteit. Gender is altijd gekoppeld
aan deze andere sociale categorieën. Dit maakt een intersectionele aanpak noodzakelijk
voor het opstellen van een GEP.
2. Een integrale benadering
De aanknopingspunten voor een intersectioneel GEP worden aan de hand van viertal aandachtsgebieden
gepresenteerd:
0. Een goede infrastructuur op organisatieniveau – voldoende middelen, heldere doelen
en een plan van aanpak – vormen de basis voor alle maatregelen.
1. De eerste groep maatregelen richt zich op het vergroten van genderdiversiteit in aantallen
voor een betere representatie en zichtbaarheid van vrouwelijke wetenschappers en het
tegengaan van de zogenoemde «lekkende pijplijn», waar bij iedere stap op de carrièreladder
meer vrouwen vertrekken.
2. De tweede groep maatregelen is gericht op het veranderen van culturele en structurele
organisatieprocessen die die genderongelijkheid produceren en in stand houden.
3. De derde groep maatregelen richt zich op het inclusief maken van kennisproductie en
-disseminatie, inclusief het ontwikkelen van een inclusief onderwijscurriculum.
Bij iedere groep maatregelen biedt de adviescommissie een overzicht van (wetenschappelijke)
literatuur en bronnen. De instellingen kunnen op basis daarvan zelf keuzes maken die
bij hun situatie en context passen, om te komen tot een ambitieus GEP. Ik ben blij
dat deze handreiking concrete aanknopingspunten biedt voor alle instellingen, ongeacht
hoe ver zij al zijn in het ontwikkelen van hun diversiteitsbeleid. Op deze manier
kunnen alle instellingen een GEP vormgeven dat aan de eisen voldoet en desgewenst
zelfs al een volgende stap zetten richting een breder diversiteitsplan. Zodra de plannen
af zijn, zullen ze online gebundeld worden.6 In de handreiking staat veel informatie over goede voorbeelden, om te stimuleren
dat optimaal van elkaar geleerd kan worden. Ik vind kennisuitwisseling erg belangrijk,
en ben daarom blij dat het bundelen van de plannen dit verder zal faciliteren.
Moties
Tot slot informeer ik u over de invulling van de moties, die tijdens het verslag van
een algemeen overleg op 25 november 2020 door uw Kamer zijn ingediend.
Allereerst verzoekt de motie van het lid Van Meenen de regering de Onderwijsraad advies
te vragen over hoe het hoger onderwijs inclusiever kan worden.7 Ik heb uw Kamer recent over de invulling van deze motie geïnformeerd via de beleidsbrief
Monitor Beleidsmaatregelen.8 Daarin heb ik aangegeven dat er momenteel een onderzoek loopt naar hoe het hoger
onderwijs inclusiever te maken is voor studenten met een functiebeperking.9 Zodra de uitkomsten van dit onderzoek bekend zijn bezie ik hoe een advies over inclusief
hoger onderwijs van de Onderwijsraad kan bijdragen aan het maken van keuzes voor een
geschikte beleidsrichting en wordt uw Kamer hierover geïnformeerd.
De motie van de leden Westerveld en Van den Hul verzoekt de regering om onderzoek
te doen naar de uitval van zwangere vrouwen in de wetenschap, naar aanleiding van
een breder onderzoek over zwangerschapsdiscriminatie op de arbeidsmarkt.10 Het onderzoek bevindt zich momenteel in de opstartfase. Het doel van het onderzoek
is om zo goed mogelijk inzicht te krijgen in de omvang van zwangerschapsdiscriminatie
in de wetenschap. Waar mogelijk hopen we ook inzicht te krijgen in hoeverre zwangerschap
een moment is waarop wordt overwogen om te vertrekken uit de wetenschap, of daadwerkelijk
uitval plaatsvindt. Met de resultaten van dit onderzoek kan ik met de werkgevers bespreken
hoe deze resultaten zich vertalen naar het beleid rond diversiteit in de wetenschap,
het verbreden van carrièrepaden (Erkennen en Waarderen) en sociale veiligheid door
OCW en de werkgevers verder worden vormgegeven. De uitkomsten van het onderzoek worden
na afronding met uw Kamer gedeeld.
De motie van het lid Wiersma c.s. verzoekt de regering om binnen het actieplan geen
cijfers bij te houden met betrekking tot de etnische of migratieachtergrond van studenten
en medewerkers. Ook verzoekt deze motie de regering het adviestraject van het Rathenau
Instituut met betrekking tot het verzamelen van dit soort data te staken.11 Zoals eerder toegelicht in mijn reactie op uw commissiebrief vind ik registratie
van individuele persoonskenmerken niet wenselijk.12 Dat is dan ook geen onderdeel van het actieplan. Wel vind ik het belangrijk dat beleid
om kansengelijkheid in de wetenschap te bevorderen, gebaseerd wordt op feitelijke
informatie over waar de knelpunten zich voordoen. Dit kan alleen op basis van metingen.
Ik heb het Rathenau Instituut de opdracht gegeven om een eerste meting te verrichten
op basis van bestaande data, zonder nieuwe gegevens over de etnische of migratieachtergrond
van medewerkers te verzamelen. Daarmee krijgen we inzicht in de kwaliteit van de beschikbare
data en wat we op basis daarvan wel en niet kunnen afleiden als het gaat om eventuele
knelpunten. De adviescommissie zal zich vervolgens samen met het Rathenau Instituut
en andere partijen buigen over de vraag welke data wat hen betreft nodig zijn om kansenongelijkheid
te meten en zo veel mogelijk weg te nemen. Zij zullen daar advies over uitbrengen,
dat ook met uw Kamer wordt gedeeld. Daarna kan een nieuw Kabinet een besluit nemen
over structurele monitoring. Op deze manier geef ik invulling aan deze motie.
De gewijzigde motie van de leden Wiersma en El Yassini verzoekt de regering om de
invulling, uitrol en instelling van een nationaal kenniscentrum op te schorten. Ook
verzoekt deze motie de regering om over de vervolgstappen binnen het actieplan uw
Kamer vooraf te informeren, alvorens er volgende stappen worden gezet.13 Zoals eerder toegelicht in mijn reactie op de commissiebrief is een kenniscentrum
gewenst, omdat het voor het vormgeven van beleid en passende interventies belangrijk
is om een goede kennisbasis te hebben.14 Een kenniscentrum kan daarin voorzien en is om die reden geformuleerd als een ambitie
voor de langere termijn. Eerst is echter inbreng van het veld en een gedegen verkenning
door de adviescommissie noodzakelijk. Dit traject zal voorlopig nog niet starten,
omdat andere zaken binnen het actieplan prioriteit hebben. Ik zal uw Kamer vooraf
over de vervolgstappen informeren zodat uw overwegingen en ideeën meegenomen kunnen
worden in de toekomstige invulling, uitrol en instelling van een kenniscentrum. Tevens
heb ik toegezegd dat ik de adviezen van de adviescommissie over de andere ambities
ook aan de Kamer zal sturen met een appreciatie en schets van het vervolgproces. Hiermee
geef ik invulling aan de voorgenoemde motie van de leden Wiersma en El Yassini.
De motie van het lid Bisschop verzoekt de regering af te zien van beleidsinzet op
het stimuleren van diversiteitsofficieren in het hoger onderwijs.15 Zoals ik ook tijdens het VAO heb toegelicht, speelt het kabinet geen rol in het stimuleren
van diversiteitsofficieren of vergelijkbare functies. Het is aan de instellingen zelf
om te bepalen of en hoe ze deze functie vormgeven. Daarmee beschouw ik deze motie
als ingevuld. Wel wil ik refereren aan de eerdergenoemde eis van de Europese Commissie
om een gendergelijkheidsplan (GEP) verplicht te stellen voor Horizon Europe. Als onderdeel
van dit plan dienen instellingen zowel personele capaciteit als financiering beschikbaar
te stellen voor functies die zich bezighouden met het implementeren van gendergelijkheidsbeleid,
zoals bijvoorbeeld een diversiteitsofficier. Het blijft aan de instellingen zelf om
hier vorm aan te geven.
De motie van het lid Rog c.s. verzoekt de regering om diversiteit van de onderzoeksgroep
niet mee te laten wegen als kwaliteitsaspect bij de beoordeling van onderzoeksvoorstellen,
uitgezonderd programma’s die expliciet gericht zijn op specifieke doelgroepen.16 Momenteel weegt de diversiteit van onderzoeksgroepen in Nederland nog niet standaard
mee in de beoordeling. In de Europese programma’s onder Horizon Europe is dit echter
wel al een standaard praktijk. Onderzoek heeft namelijk aangetoond dat wetenschappers
uit ondervertegenwoordigde groepen de wetenschap verrijken met hun perspectieven (Hofstra
et al., 2020).17 Diversiteit in onderzoeksgroepen betekent meer creativiteit en innovatie, bijvoorbeeld
in het stellen van vragen, het benaderen van problemen en het vinden van oplossingen
(Nielsen et al., 2018).18 NWO onderzoekt manieren waarop deze meerwaarde van diversiteit daadwerkelijk benut
kan worden ten behoeve van de kwaliteit van de wetenschap. Ik kan mij voorstellen
dat NWO er in lijn met Horizon Europe voor kiest om diversiteit in de toekomst mee
te wegen in de beoordelingscriteria. Het is echter aan NWO om hier een weloverwogen
keuze in te maken en ik beschouw de voorgenoemde motie van het lid Rog c.s. daarmee
als ingevuld.
De motie van het lid Bisschop verzoekt de regering actief en expliciet te toetsen
en te waarborgen dat de inzet op diversiteit geen afbreuk doet aan de kwaliteit van
onderwijs en onderzoek.19 Zoals hiervoor aangegeven, blijkt uit wetenschappelijk onderzoek dat diversiteit
de kwaliteit van onderwijs en onderzoek juist vergroot. Het diversiteitsbeleid in
de wetenschap wordt evidence-based vormgegeven in overleg met inhoudelijke experts. Daarmee wordt gewaarborgd dat het
beleid de kwaliteit van onderwijs en onderzoek vergroot, wat uiteraard van groot belang
is. Ik geef invulling aan deze motie door de adviescommissie te vragen om dit onderwerp
mee te nemen in de effectmeting van het actieplan als geheel, waar zij zich in een
volgend stadium over zullen buigen.
Tot slot verzoekt de motie van de leden Rog en van der Molen de regering, om de instellingen
te vragen om bij de inschrijving van studenten een vraag op te nemen over het opleidingsniveau
van de ouders.20 Ik heb deze vraag overgebracht aan de Vereniging Hogescholen en de Vereniging van
Nederlandse Universiteiten. Naar aanleiding van mijn vraag wordt nu onderzocht wat
de impact is op de privacy van de studenten als zij bij hun inschrijving een vraag
voorgelegd krijgen over het opleidingsniveau van hun ouders. Dit zal door de instellingen
worden meegewogen bij hun besluit om een dergelijke vraag al dan niet te stellen aan
hun studenten. Ik zal uw Kamer over de uitkomsten informeren.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
I.K. van Engelshoven
Indieners
-
Indiener
I.K. van Engelshoven, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.