Brief regering : Verbetering afhandeling langlopende letselschadezaken
33 552 Slachtofferbeleid
Nr. 84
BRIEF VAN DE MINISTER VOOR RECHTSBESCHERMING
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 28 juni 2021
Het kabinet hecht evenals uw Kamer veel waarde aan de verbetering van de afhandeling
van langlopende letselschadezaken. Op 28 oktober 2020 heb ik met uw Kamer een Notaoverleg
(Kamerstuk 33 552, nr. 82) gevoerd naar aanleiding van het onderzoek van de Universiteit Utrecht over langlopende
letselschadezaken. In het debat ben ik nader ingegaan op de actie die De Letselschade
Raad (DLR) neemt om uitvoering te geven aan in het rapport gesignaleerde mogelijkheden
tot verbetering. Van de zijde van uw Kamer werd vervolgens bij motie een aantal aanvullende
maatregelen benoemd, ter uitvoering of nadere verkenning.
In deze brief ga ik, samen met de Minister van Financiën, in op de stand van zaken
van de verschillende trajecten tot verbetering van de afhandeling van langlopende
letselschade. Daarbij komt ook de uitvoering van de aangenomen moties aan bod. Hiermee
voldoe ik tevens aan de toezegging daartoe aan uw Kamer, gedaan in de beantwoording
van de Kamervragen over «De problemen met het halen van je recht na een medische misser»
van 26 mei jl.1
1. Verbetering kwaliteit afhandeling langlopende letselschadezaken
Het onderzoek van de Universiteit Utrecht biedt handvatten voor verbetering van de
afhandeling van langlopende letselschadezaken. Het wijst uit dat de lange duur veelal
te wijten is aan onvermijdelijke, niemand na te dragen redenen (medische eindtoestand,
re-integratie, onduidelijkheid over de door het ongeval ontstane beperkingen). Dit
ontslaat de professionals evenwel niet van de collectieve verantwoordelijkheid om
te zorgen voor een vlot procesverloop, aldus de onderzoekers.
Zoals ik daarover op 12 oktober 2020 aan uw Kamer schreef, is het van belang dat het
slachtoffer meer grip krijgt op het proces van schadeafhandeling. Ook de kwaliteit
van de schadeafhandeling kan worden verbeterd door het verkleinen van de afstand tussen
slachtoffer en verzekeraar (depolarisatie).2 Professionals uit de branche, verenigd in DLR, zijn met de bevindingen uit het onderzoek
van de Universiteit Utrecht voortvarend aan de slag gegaan.
DLR heeft per 1 mei 2021 de Kamer voor Langlopende Letselschadezaken ingesteld. Het
doel van deze Kamer is om bestaande langlopende zaken vlot te trekken, zodat slachtoffers
verder kunnen met hun leven. De Kamer voorziet daartoe in onafhankelijke, laagdrempelige,
snelle en kosteloze geschiloplossing. Haar uitspraken zijn bindend, om de afhandeling
van de voorgelegde letselschadezaken daadwerkelijk verder te brengen. Partijen kunnen
alleen deelnemen aan de geschillenbeslechting door de Kamer, als zij daarmee beiden
instemmen. De werking van de Kamer wordt door DLR geëvalueerd als er 20 tot 30 zaken
zijn behandeld en de pilotfase is afgerond. Hierbij zal tevens worden bekeken of en
op welke wijze de Kamer voor Langlopende Letselschadezaken in de toekomst definitief
vorm krijgt. Het kabinet volgt dit initiatief met interesse. DLR heeft toegezegd mij
nauwgezet hierover op de hoogte te houden. Ik zal uw Kamer over de uitkomst informeren.
DLR start daarnaast een pilot om mediation en herstelbemiddeling vaker aan te bieden
en te faciliteren. DLR heeft voor deze pilot een startsubsidie van 150.000 euro ontvangen
van het kabinet. Door mediation wordt het slachtoffer meer betrokken in het proces
van schadeafhandeling. De focus is dat slachtoffer en schadeverzekeraar in gezamenlijkheid
zoeken naar oplossingen voor het slachtoffer en dat zodoende polarisatie wordt voorkomen.
In samenwerking met Perspectief herstelbemiddeling en Slachtofferhulp Nederland gaat
DLR ook van start met het vaker aanbieden van herstelbemiddeling. Deze herstelbemiddeling
betreft bemiddelingen tussen slachtoffer en veroorzaker in letselschadezaken die langer
lopen dan drie jaar. Het gaat in deze gevallen om het contact tussen slachtoffer en
veroorzaker en niet om het contact tussen slachtoffer en schadeverzekeraar of schadeverzekeraar
en veroorzaker. Het doel hiervan is het slachtoffer te ondersteunen bij de verwerking
van de gevolgen van een ongeval. DLR verwacht eind dit jaar de eerste resultaten van
de pilot. Ik zal uw Kamer daarover informeren.
Per 1 januari 2021 is voorts het Nationaal Keurmerk Letselschade (NKL) van start gegaan.
Het NKL is een overkoepelend kwaliteitskeurmerk voor alle professionals werkzaam in
de letselschadebranche. Voor slachtoffers dient het NKL als een waarborg voor kwalitatief
goede bijstand, door ervaren beroepsbeoefenaars. Het NKL stelt slachtoffers zo in
staat om geïnformeerd een keuze te maken voor professionele dienstverlening. Daarnaast
dient het NKL om de kwaliteit van de letselschadebehandeling te vergroten en meer
transparant te maken. De inzet van DLR is erop gericht om het keurmerk zo snel mogelijk
tot standaard te verheffen. DLR zet onder meer in op een zogenoemde «stevige voordeur».
Keurmerkhouders worden niet meteen toegelaten, maar dienen zich na een onafhankelijke
audit eerst een jaar te bewijzen als aspirant-lid. Pas als hun functioneren in de
praktijk kwalitatief aan de maat is, wordt het keurmerk echt verleend. Na de verlening
van het keurmerk houdt DLR toezicht op de naleving van de gestelde kwaliteitseisen.
Jaarlijks vindt hierop een toetsing plaats. Hierbij wordt onder meer getoetst op proactieve
en tijdige communicatie richting slachtoffers en wordt de tevredenheid van slachtoffers
over de schadebehandeling beoordeeld. Bij niet-naleving van de kwaliteitseisen legt
DLR corrigerende maatregelen op waarbij de auditor de naleving beoordeelt. In het
uiterste geval wordt het keurmerk ontnomen.
Naast voornoemde acties ontwikkelt DLR in samenwerking met Slachtofferhulp Nederland
en het Verbond van Verzekeraars een centraal online platform over de schadeafhandeling
(www.mijnletselschadedossier.nl). Dit zal voor slachtoffers de transparantie vergroten over waar zij zich in het
proces bevinden en wat nog nodig is voor afwikkeling. Ook zullen zij op dit platform
eenvoudig en overzichtelijk informatie en documentatie over hun zaak kunnen vinden.
2. Verkenning verplichte directe verzekering, normering van schadebedragen en buitengerechtelijke
geschillenbeslechting
Eén van de moties die tijdens het Notaoverleg Slachtofferbeleid is ingediend, is de
motie van het lid Van Toorenburg c.s. (Kamerstuk 33 552, nr. 73). Deze motie gaat over een stelsel van verplichte directe verzekering, daarin omschreven
als een «first party»-verzekering. Het slachtoffer heeft in dat systeem niet te maken
met de verzekeraar van de aansprakelijke persoon, zoals in het huidige stelsel, maar
primair met zijn eigen verzekeraar. Die verzekeraar vergoedt de schade uit hoofde
van een verzekeringsovereenkomst die het slachtoffer zélf bij zijn verzekeraar heeft
afgesloten. De motie verwijst hierbij naar Zweden, waar een dergelijk stelsel van
verplichte directe verzekering geldt voor bestuurders en passagiers van motorrijtuigen.
Het kabinet wordt in de motie verzocht met onder andere het Verbond van Verzekeraars
en DLR in overleg te gaan over zo’n verplichte verzekering, en vervolgens onafhankelijk
te bezien wat de voor- en nadelen zijn om zo’n stelsel ook, al dan niet voor onderdelen
van de schadeafhandeling, in Nederland in te voeren.
Ter uitvoering van deze motie heeft een rondetafelgesprek plaatsgevonden. Hieraan
namen de directeur van DLR en vertegenwoordigers van de bij DLR aangesloten organisaties
deel, te weten: het Verbond van Verzekeraars (rechtsbijstandsverzekeraars, wettelijke
aansprakelijkheidsverzekeraars en medische aansprakelijkheidsverzekeraars), Slachtofferhulp Nederland, de ANWB, organisaties van letselschade-experts (NIVRE, NIS en NLE)
en -advocaten (LSA), geneeskundig adviseurs (GAV) en arbeidsdeskundigen (NVvA). Vanuit
de wetenschap deden prof. mr. W.H van Boom (Universiteit Leiden) en mr. dr. R. Rijnhout
(Universiteit Utrecht) mee aan het rondetafelgesprek.
In het gesprek kwam naar voren dat er vele mogelijke manieren zijn waarop een stelsel
van verplichte directe verzekering kan worden ingericht. Als mogelijke voordelen van
zo’n stelsel werden onder meer genoemd dat het slachtoffer (in Zweden: bestuurder
of passagier) niet afhankelijk is van de verzekeraar van de veroorzaker van het ongeluk,
maar te maken heeft met zijn eigen en daarmee vertrouwde verzekeraar. Dit zou volgens
sommige deelnemers kunnen leiden tot minder «toernooi» tussen slachtoffer en verzekeraar.
Andere deelnemers wezen er juist op dat het «toernooi» niet zozeer zou verminderen,
maar zich enkel zou verplaatsen naar de verhouding tussen het slachtoffer en de eigen
verzekeraar. Een ander mogelijk voordeel dat werd genoemd is dat de directe verzekering
een stimulans zou kunnen bieden voor verzekeraars om hun eigen klanten – in dit geval:
slachtoffers met letselschade – zo goed mogelijk van dienst te zijn.
Deelnemers noemden ook nadelen van of bedenkingen bij een stelsel van verplichte directe
verzekering. Zo zijn er ook nu al directe verzekeringen die dekking bieden voor letselschade,
bijvoorbeeld de verzekering voor inzittenden van motorvoertuigen. De ervaring leert
dat die verzekeringen niet leiden tot een snellere, harmonieuzere of rechtvaardiger
afhandeling van die schade, aldus verschillende deelnemers. Verschillende deelnemers
brachten naar voren dat het huidige recht over de verplichting tot schadevergoeding
die op de (verzekeraar van de) veroorzaker rust, leidend zou moeten blijven. Dit is
onder meer nodig om te voorkomen dat, in geval van verplichte directe verzekering,
bepaalde schade in de polisvoorwaarden van dekking wordt uitgesloten. Als ervan uitgegaan
wordt dat het huidige recht over de verplichting tot schadevergoeding leidend blijft,
dan betekent dat dat juridische vragen die nu tijd vergen, zoals de vraag of er voldoende
causaal verband bestaat tussen het ongeval en de schade, ook aan de orde zijn in een
stelsel van verplichte directe verzekering. Ook werd gewezen op het feit dat een directe
verzekering zou kunnen leiden tot verschillen tussen mensen met meer en minder financiële
draagkracht. Iemand met meer financiële middelen heeft dan de mogelijkheid zich beter
(aanvullend) te verzekeren, dan iemand met minder middelen. Verder waren er vragen
over de betaalbaarheid van een dergelijk stelsel voor burger en overheid.
De uitkomst van het rondetafelgesprek was dat aan een verplichte directe verzekering
behalve voordelen ook nadelen zijn verbonden. Duidelijk werd dat een stelsel van verplichte
directe verzekering uitgebreide regulering vergt, juist om de belangen van slachtoffers
te waarborgen. Ook werd duidelijk dat het merendeel van de deelnemers een verplichte
directe verzekering niet zag als mogelijkheid om de afhandeling van langlopende letselschadezaken
te verbeteren. Alles afwegende heeft deze rondetafel geleid tot de conclusie dat het
niet in de rede ligt over te gaan tot een stelsel van verplichte directe verzekering.
Wel is het zinvol om voor een verbetering van de afhandeling van langlopende letselschadezaken
alternatieven in ogenschouw te nemen.
In het vervolg op deze eerste rondetafel heb ik daarom een tweede rondetafel georganiseerd.
Gelet op de bevindingen uit het rapport van de Universiteit Utrecht is onderzocht
of de kwaliteit van de schadeafhandeling kan worden verbeterd door (1) het nader normeren
van schadebedragen en (2) het (verdergaand) inzetten van vormen van buitengerechtelijke
geschillenbeslechting. Deze opties kwamen tijdens de eerste ronde tafel al zijdelings
aan bod. Hierbij werd door verschillende deelnemers ook wel gewezen op stelsels in
het buitenland, waaronder wederom Zweden, maar ook België en Ierland. Ook van verzekeraarszijde
is met name de mogelijkheid tot het normeren van schadebedragen eerder naar voren
gebracht.
Het tweede rondetafelgesprek vond plaats op 22 juni jl. Naast de aanwezigen van voornoemde
rondetafel, waren hierbij ook een deelnemer vanuit de rechtspraak en de Vereniging
Advocaten voor Slachtoffers van Personenschade (ASP) aanwezig.
Het eerste deel van deze rondetafel ging over normering van schadebedragen en processen.
In de rondetafel werd het belang van inzicht voor het slachtoffer in de schadeafhandeling
voorop gesteld. De deelnemers waren het erover eens dat de bestaande wijze van normering
van schadebedragen en processen door DLR hieraan bijdraagt en de schadeafhandeling
verbetert. Betrokkenheid van zoveel mogelijk partijen bij en een breed draagvlak voor
normering achtten deelnemers van belang. De deelnemers waren het erover eens dat normering
van schadebedragen niet voor alle gevallen passend of wenselijk is. Met name in de
meest complexe zaken en voor de meest complexe schadeposten, zoals het verlies aan
arbeidsvermogen, ligt niet het werken met normbedragen voor de hand, maar een meer
concrete schadeberekening. Wel zien deelnemers ook daar ruimte voor meer standaardisering
van werkwijzen: welke gegevens en deskundigheid zijn bijvoorbeeld nodig om tot een
juiste berekening te komen van het verlies van arbeidsvermogen? Alle deelnemers onderstreepten
voorts dat het slachtoffer de keuze moet hebben om – desgewenst – de schade concreet
te laten begroten in plaats van dwingend te kiezen voor normbedragen.
Het tweede deel van de rondetafel ging over buitengerechtelijke geschillenbeslechting.
De verschillende deelnemers onderstreepten dat er al een ruim palet aan mogelijkheden
bestaat voor het afhandelen van langlopende letselschadezaken. Er werd gewezen op
de keuze uit onder meer minnelijk overleg, mediation en de deelgeschillenprocedure.
Bij de deelnemers bestond overeenstemming over de wenselijkheid van het eerder en
vaker inzetten van minnelijk overleg en mediation. Het punt van aandacht was met name
gericht op de vraag op welk moment, welk middel wordt ingezet en op de bereidheid
van alle betrokkenen om deel te nemen. Dit vereist volgens de deelnemers kennis, kunde
en onderling vertrouwen bij de professionals werkzaam in de branche. De subsidie van
het kabinet voor mediation en herstelbemiddeling past hierbij. Ik ben blij met de
input en inzet van de partijen bij de rondetafelbijeenkomsten. Over beide onderwerpen
blijf ik met betrokken partijen in gesprek.
Ik beschouw de motie van het lid Van Toorenburg c.s. (Kamerstuk 33 552, nr. 73) hiermee als uitgevoerd.
3. Wettelijke verankering Gedragscode Behandeling Letselschade en tuchtrecht
Motie van het lid Van Nispen c.s. (Kamerstuk 33 552, nr. 74)
De motie van het lid Van Nispen c.s. (Kamerstuk 33 552, nr. 74) verzoekt de regering om de Gedragscode Behandeling Letselschade (GBL) wettelijk
te verankeren, deze op enkele punten aan te scherpen en overtreding te sanctioneren
met een boete, dwangsom of punitieve verhoging van het schadebedrag.
De GBL is een gedragscode op basis van zelfregulering, vastgesteld door DLR. De GBL
bevat tien gedragsregels die zich richten tot de professionals die beroepsmatig betrokken
zijn bij de behandeling van letselschadezaken. De gedragsregels beschrijven welke
morele waarden en verantwoordelijkheden centraal dienen te staan in de behandeling
van letselschade.
Ter uitvoering van de motie is in kaart gebracht welke onderdelen van de GBL, inclusief
aanscherping ervan, zoals bedoeld in de motie, wettelijk kunnen worden verankerd en
bestuursrechtelijk gesanctioneerd. Dit betreft de meer procedurele regels uit de GBL.
Dit zijn bijvoorbeeld regels met termijnen, die niet aan een inhoudelijke beoordeling
van de zaak zijn gekoppeld. Dergelijke regels lenen zich naar hun aard voor wettelijke
verankering en bestuursrechtelijke sanctionering.
Deze meer procedurele regels uit de GBL richten zich vrijwel allemaal tot de verzekeraar.
Het ligt dan ook in de rede deze regels mee te nemen in het bestaande bestuursrechtelijke
toezicht op de bedrijfsvoering van verzekeraars. Samen met de Minister van Financiën
werk ik daarom toe naar verankering van deze regels in de Wet op het financieel toezicht
(Wft). Hierover is de Minister van Financiën in overleg met onder andere de Autoriteit
Financiële Markten (AFM) en De Nederlandsche Bank (DNB). De betreffende regels uit
de GBL kunnen in de Wft worden verankerd door ze op te nemen in de nadere eisen die
worden gesteld aan de bedrijfsvoering van verzekeraars. Hierdoor gaan die regels ook
onderdeel uitmaken van de wettelijke eisen aan de inrichting van de bedrijfsvoering,
waarop op grond van de Wft toezicht wordt gehouden.
Dit toezicht is risicogeoriënteerd: het is aan de toezichthouder om te bepalen waarop
ze in haar toezicht inzet. Ook is het toezicht gericht op ondernemingsniveau: de toezichthouder
ziet erop toe dat de bedrijfsvoering van verzekeraars waarborgen bevat ter voorkoming
van overschrijding van de termijnen. De toezichthouder treedt dus niet op in individuele
zaken. Burgers kunnen wel melding doen bij de toezichthouder over de opstelling van
verzekeraars in individuele zaken. De toezichthouder kan indien daartoe aanleiding
bestaat het toezicht dan intensiveren.
Naast regels van meer procedurele aard, bevat de GBL regels die een beoordeling vergen
van de individuele zaak. Denk bijvoorbeeld aan de vraag of in een specifieke zaak
sprake is van een medische eindtoestand of een passende oplossing. Een dergelijke
beoordeling van civielrechtelijke aspecten is aan de rechter of de buitengerechtelijke
geschillenbeslechter. Het past niet in de rol van de bestuursrechtelijke toezichthouder
om dit te beoordelen. Dit zou er immers toe kunnen leiden dat de toezichthouder geschillenbeslechter
wordt en zich moet buigen over civielrechtelijke vraagstukken, waarvoor ze niet geëquipeerd
is, zoals de beoordeling van causaliteit en vaststelling van schade.
Uit de voornoemde motie spreekt ook de wens van de Kamer om te komen met oplossingen
voor individuele zaken. Om hieraan gehoor te geven, wordt ingezet op (de bevordering
van) buitengerechtelijke geschillenbeslechting. Hiervoor verwijs ik naar voornoemde
pilots van DLR met de Kamer voor Langlopende Letselschadezaken en de inzet op meer
mediation en herstelbemiddeling, waarvoor een startsubsidie is verleend.
Motie van het lid Van Wijngaarden (Kamerstuk 33 552, nr. 72)
Met de uitvoering van de motie van het lid Van Nispen kan ook uitvoering worden gegeven
aan de motie van het lid Van Wijngaarden (Kamerstuk 33 552, nr. 72). Deze motie verzoekt het kabinet de vermijdbare oorzaken van ontevredenheid bij
slachtoffers in kaart te brengen, verzekeraars hierop te benchmarken en sanctiemogelijkheden
in kaart te brengen.
Het onderzoek van de Universiteit Utrecht heeft de oorzaken van tijdsverloop in langlopende
letselschadezaken in beeld gebracht (zie paragraaf 1, eerste alinea van deze brief).
Het dossieronderzoek liet zien dat in een beperkt aantal zaken het tijdsverloop mede
te wijten is aan het niet voortvarend handelen door de verzekeraar (8%) of de belangenbehartiger
van het slachtoffer (14%). Deze bevindingen sloten evenwel niet aan bij de onderzochte
(subjectieve) beleving van de ondervraagde gedupeerden; zij beoordeelden de voortvarendheid
van de verzekeraars beneden neutraal en van belangenbehartigers boven neutraal. Eén
van de oorzaken die de onderzoekers voor deze discrepantie aandragen is het feit dat
slachtoffers zich – kort gezegd – onvoldoende gehoord en betrokken voelen in het proces
van schadeafhandeling (gemis aan procedurele rechtvaardigheid).
DLR is daarom met concrete maatregelen gekomen om de procedurele rechtvaardigheid
te vergroten. Onder andere door de informatiepositie van slachtoffers te verbeteren
en hen in staat te stellen meer regie te krijgen over het proces en de vervolgstappen.
Bij de uitvoering van deze motie is verder van belang dat verzekeraars voldoende personeel
inzetten voor de afhandeling van letselschadezaken. Onvoldoende inzet van personeel
kan leiden tot vermijdbare vertraging. De bedrijfsvoering (waaronder het personeelsbeleid)
is primair aan de verzekeraars zelf. Verzekeraars hebben aangegeven dat dit hun aandacht
heeft. Zo zullen ze erop toezien dat meerdere medewerkers bij langlopende letselschadezaken
zijn betrokken, zoals vastgelegd in de GBL. Met voornoemde verankering van regels
uit de GBL in de Wft, zal dit ook onderdeel kunnen zijn van het toezicht op de bedrijfsvoering
van verzekeraars. Daarmee wordt ook bijgedragen aan het tegengaan van vermijdbare
oorzaken van tijdsverloop.
Voorts verbetert DLR met het keurmerk NKL de kwaliteit van de schadeafhandeling (zie nader paragraaf 1 van deze brief). Dit geldt voor alle betrokken
professionals, waaronder de verzekeraars, maar ook de belangenbehartigers van het
slachtoffer. Zoals aangegeven, blijkt uit het onderzoek van de Universiteit Utrecht
dat in een klein deel van de onderzochte zaken (14%) het tijdsverloop mede te wijten
is aan niet voortvarend handelen door belangenbehartigers. Het Keurmerk NKL en het
toezicht dat DLR houdt op de naleving van de gestelde kwaliteitseisen moet ook voor
deze groep tot een verbetering van de schadeafhandeling leiden.
Motie van het lid Kuiken c.s. (Kamerstuk 33 552, nr. 77)
In het verlengde van de motie over de wettelijke verankering van de gedragsregels
uit de GBL, ligt de motie van het lid Kuiken c.s. (Kamerstuk 33 552, nr. 77). Deze motie verzoekt het kabinet te zorgen voor wettelijk verankerd non-hiërarchisch
tuchtrecht en een tuchtraad voor alle professionals betrokken bij het afhandelen van
letselschadezaken.
Bij letselschadezaken zijn onder meer verzekeraars, belangenbehartigers van slachtoffers,
medisch adviseurs, medische experts (artsen), arbeidsdeskundigen en ergotherapeuten
betrokken. De meeste van deze professionals zijn al onderworpen aan een vorm van tuchtrecht
binnen de eigen beroepsgroep, voor zover hun beroep al wettelijk of anderszins is
geregeld. Zo vallen advocaten die optreden als belangenbehartiger onder het wettelijk
tuchtrecht voor advocaten. Het Nederlands Instituut Van Register-Experts (NIVRE) kent
een privaat tuchtrecht voor belangenbehartigers en letselschade-experts die NIVRE-registerexpert
Personenschade zijn. Medisch adviseurs zijn in de regel BIG-geregistreerd en uit dien
hoofde onderworpen aan het wettelijk tuchtrecht voor de gezondheidszorg. Ditzelfde
geldt voor artsen. Verzekeraars die zijn aangesloten bij het Verbond van Verzekeraars
zijn onderworpen aan privaatrechtelijk tuchtrecht met toetsing door de Tuchtraad Financiële
Dienstverlening (Assurantiën) (hierna: Tuchtraad). Deze stelsels van tuchtrecht zijn
dus alle ook van toepassing op het handelen van de genoemde professionals wanneer
zij optreden in het kader van de afhandeling van letselschadezaken.
Dit neemt niet weg dat versterking van de rol van het tuchtrecht bij de afwikkeling
van letselschade mogelijk is. Ter uitvoering van de motie wordt ingezet op de introductie
van een wettelijke verplichting voor verzekeraars om zich te onderwerpen aan tuchtrecht.
Hiertoe wordt in de Wft opgenomen dat verzekeraars onderworpen moeten zijn aan een
tuchtrechtelijke regeling die voldoet aan bepaalde voorwaarden. Hierbij gaat het bijvoorbeeld
om adequate waarborgen voor een behoorlijke procesgang en het opdragen van de toepassing
en uitvoering van de tuchtrechtelijke regeling aan een onafhankelijke en deskundige
externe instantie. Het beoogde stelsel is vergelijkbaar met het tuchtrecht dat op
basis van de Wft geldt voor banken. Anders dan bij banken zal de tuchtrechtelijke
regeling van verzekeraars echter niet zijn gericht op individuele medewerkers, maar
op de onderneming. Door deze wettelijke verankering worden alle verzekeraars met zetel
in Nederland onderworpen aan tuchtrecht en worden hieraan wettelijke waarborgen verbonden.
DNB zal er (risicogeoriënteerd) op toezien dat verzekeraars zijn onderworpen aan een
tuchtrechtelijke regeling die voldoet aan de wettelijke voorwaarden en kan handhavend
optreden indien daartoe aanleiding is.
Verder hebben verzekeraars via het Verbond van Verzekeraars hun tuchtrecht aangescherpt
onder meer op het terrein van onafhankelijkheid en sancties. Zo is de Tuchtraad per
12 januari jl. ondergebracht in een aparte stichting ter verdere borging van de onafhankelijkheid.
Daarnaast kan de Tuchtraad nu ook rechtstreeks sancties en maatregelen opleggen aan
verzekeraars, zoals een waarschuwing en een berisping.
Tot slot is van belang dat het per 1 januari jl. gelanceerde NKL bevordert dat professionals
zich committeren aan geldende kwaliteitseisen en tuchtrecht binnen hun eigen beroepsgroep.
Zo geldt dat verzekeraars die het NKL willen verkrijgen, onderworpen moeten zijn aan
voornoemd tuchtrecht van het Verbond van Verzekeraars. Belangenbehartigers die het
keurmerk bezitten, dienen te zijn aangesloten bij het NIVRE of zich daartoe in te
spannen. Bij een belangenbehartigerskantoor dat het keurmerk bezit dient minstens
de helft van de letselschade-experts ingeschreven te zijn als NIVRE Register Expert
en voor de overige experts moet een opleidingsplan aanwezig zijn. Tijdens de audits
wordt op de vereiste aansluiting bij beroepsgroep-gebonden kwaliteitseisen en tuchtrecht
nauwlettend getoetst. Blijkt dat de NKL-keurmerkhouder niet aan deze eisen voldoet
of hiertoe onvoldoende inspanningen heeft gepleegd, dan wordt deze uit het register
van het NKL geschrapt (zie over het NKL nader hiervoor in paragraaf 1).
4. Tot slot
Het is voor slachtoffers van langlopende letselschadezaken van wezenlijk belang dat
zij zich gesteund voelen. Dat is iets wat ons allen na aan het hart ligt. Het geheel
aan voorgestelde maatregelen leidt ertoe dat de afhandeling van langlopende letselschadezaken
wordt verbeterd. Ik blijf hierover met partijen in gesprek en zal uw Kamer informeren
over de verdere voortgang op het dossier.
De Minister voor Rechtsbescherming,
S. Dekker
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
S. Dekker, minister voor Rechtsbescherming