Brief regering : Reactie op notitie Nederlandse Vissersbond m.b.t. reductie zegenvisserij IJsselmeer en Markermeer
29 664 Binnenvisserij
Nr. 205
BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 18 juni 2021
Met mijn brief van 20 april 2021 (Kamerstukken 29 675 en 29 664, nr. 200) informeerde ik uw Kamer over de wijze waarop ik invulling geef aan de motie van
het lid Bisschop (Kamerstuk 33 450, nr. 88). Onderdeel hiervan is de verdere beperking van de zegenvisserij in het IJsselmeergebied,
waarbij ik de best beschikbare wetenschappelijke kennis in acht neem en tegelijkertijd
beperkte ruimte houd voor deze visserij. Ik kondigde aan dat hiertoe de Uitvoeringsregeling
visserij zou worden gewijzigd.
Het ontwerp van die wijziging heeft van 21 april tot en met 19 mei jl. ter inzage
gelegen, via een internetconsultatie. Een van de respondenten is de Nederlandse Vissersbond/
Coöperatieve Producentenorganisatie IJsselmeer (PO IJsselmeer). De vaste commissie
voor LNV heeft per brief van 30 april 2021 de reactie van de PO IJsselmeer ontvangen
en heeft mij gevraagd om hierop schriftelijk te reageren om mijn reactie te kunnen
betrekken bij het commissiedebat Visserij. Dat doe ik bij deze.
Vertrekpunt
Opdracht van uw Kamer
Tijdens het Algemeen Overleg Binnenvisserij van 27 maart 2018 (Kamerstuk 29 664, nr. 190) heeft uw Kamer mij nadrukkelijk gevraagd leiderschap te tonen op het IJsselmeerdossier:
de vangstcapaciteit moest snel worden afgestemd op de hoeveelheid beschikbare vis.
Het was uw Kamer duidelijk: afname van de vangstcapaciteit was nodig, zoals het was,
kon het niet blijven. Er is mij onder meer gevraagd om te komen tot een lange-termijn-oplossing
en de samenwerking tussen de partijen voort te zetten. Deze opdracht heb ik aangenomen
en is mijn vertrekpunt.
Urgentie: snel ingrijpen noodzakelijk
Voor het IJsselmeergebied is de visserijdoelstelling om te komen tot een duurzame
visserij, waarbij de vangstcapaciteit in balans is met de draagkracht van de commercieel
beviste (schub)visbestanden. Het gaat al geruime tijd slecht met de visbestanden in
het IJsselmeergebied. Ondanks meerdere saneringen en generieke maatregelen hebben
de bestanden zich onvoldoende hersteld en is nog steeds sprake van een onbalans tussen
de vangstcapaciteit van de beroepsvissers («IJsselmeervisserij») en de draagkracht
van de schubvisbestanden.
Met mijn brief van 6 oktober 2020 (Kamerstukken 31 710 en 29 664, nr. 78) informeerde ik uw Kamer wat ik ben overeengekomen met de bij de bij het Actieplan
Toekomstbestending visserijbeheer IJsselmeergebied («Actieplan»; Kamerstuk II 31 710, nr. 71 en bijlagen) betrokken partijen. In de brief heb ik uiteengezet welke maatregelen
ik voornemens ben te nemen om te komen tot een economisch rendabele en duurzame beroepsvisserij
op het IJsselmeer en Markermeer-IJmeer (samen «IJsselmeergebied»).
De toestand van het brasembestand is zo slecht, dat snel ingrijpen noodzakelijk is.
Als het brasembestand beneden de kritische grens komt zal brasemvisserij niet langer
mogelijk zijn. Daarmee is bescherming van het brasembestand ook in het belang van
de IJsselmeervisserij. In mijn brief van 6 oktober 2020 kondigde ik daarom aan dat
ik al per visseizoen 2021/»22 zou ingrijpen op de zegenvisserij. Ik acht dit noodzakelijk
ter bescherming van het brasembestand. Voor deze ingreep heb ik de steun van de bij
het Actieplan betrokken partijen, met uitzondering van de PO IJsselmeer.
Wijziging Uitvoeringsregeling visserij
In de Uitvoeringsregeling visserij zelf blijft het aantal dagen per zegenrecht in
de basis gelijk: per zegenrecht mag de zegen maximaal zeven dagen per jaar worden
ingezet, tenzij dit aantal in de vergunning nader wordt beperkt. De wijziging van de Uitvoeringsregeling
visserij maakt deze «tenzij» mogelijk, mits dit in het belang is van het visstandbeheer.
Op basis van de huidig best beschikbare wetenschappelijke kennis ben ik voornemens
om het aantal dagen per zegenrecht te beperken van zeven tot twee. Te beginnen in
visseizoen 2021/»22. Dit zal ik elk jaar opnieuw bezien op basis van de nieuwste wetenschappelijke
informatie over het bestand.
De reactie van de PO IJsselmeer richt zich op dit voornemen, niet op de voorgestelde
wijziging van de Uitvoeringsregeling visserij. Haar reactie heeft dan ook niet geleid
tot aanpassing van die wijziging.
Reactie op PO IJsselmeer
Forse reducties en stijgende vangsten
De PO IJsselmeer constateert dat de zegenvisserij in het IJsselmeergebied in de loop
der jaren aan meerdere reducties onderhevig is geweest. Deze constatering is juist.
Als Minister ben ik bevoegd om de visserij beperkingen op te leggen als dit noodzakelijk
is vanuit het oogpunt van visstandbeheer. In andere woorden, als er signalen zijn
dat een bestand wordt overbevist, dan kan ik – gericht op het langetermijnbelang van
het visbestand én de visserij daarop – beperkingen opleggen. De beperkingen waar de
PO IJsselmeer op doelt, waren stuk voor stuk in dat kader.
Eerdere beperkingen (tot en met die van visseizoen 2014/»15) hadden tot doel de verdere
achteruitgang van de vier schubvisbestanden, waaronder die van brasem, te voorkomen.
In het Actieplan is deze doelstelling aangescherpt tot een hersteldoelstelling.
Uit een recent rapport van Wageningen Marine Research (WMR)1 kan voorzichtig worden geconcludeerd dat de beperkende maatregelen effect hadden:
sinds de beperking van 2014 laat het brasembestand geen achteruitgang zien, ten opzichte
van de (slechte) jaren ervoor. Signalen van verbetering van de bestanden zijn echter
nog niet gevonden. Ik ben dan ook blij te lezen dat de vissers het eens zijn met mij
en de andere bij het Actieplan betrokken partijen, dat het brasembestand moet verbeteren.
De stijgende lijn in de brasemvangsten laat zien dat de vissers meer zijn gaan vangen,
ondanks de eerdere beperkingen in hun vangstcapaciteit. Uit een recent rapport van
WMR1 blijkt dat de totale inspanning van de zegenvisserij de afgelopen jaren2 is toegenomen: zowel het geregistreerde aantal dagen dat met de zegen is gevist als
het geregistreerde aantal trekken per visreis, is toegenomen. Het is dus denkbaar
dat de toegenomen vangsten verklaard kunnen worden door deze ontwikkeling. Deze gedachte
wordt versterkt doordat in diezelfde jaren WMR geen verbetering ziet in de ontwikkeling
van het brasembestand. Een conclusie uit de stijgende aanlandingen ten aanzien van
een zich herstellend brasembestand wordt dus niet ondersteund vanuit de best beschikbare
wetenschappelijke informatie.
Vangstadvies en beheerdoel brasem
De constatering van de PO IJsselmeer dat er maar beperkt wetenschappelijke informatie
bekend is over de brasem deel ik maar in beperkte mate. Het is inderdaad onbekend
hoeveel brasem er in beide meren voorkomt of kan voorkomen. Als bij het Actieplan
betrokken partijen hebben we gezamenlijk geconstateerd dat deze situatie een gegeven
is, dat het daardoor ook niet mogelijk is om een beheerdoel voor de brasem op te stellen,
en dat we daarom toegewezen zijn op het werken met het beste instrumentarium dat ons
ter beschikking staat: het model en de oogstregels van WMR, waarvoor geen concreet
eindbeeld nodig is. Dit is weliswaar nieuw voor visserijbeheer in het IJsselmeergebied,
maar het is de geaccepteerde internationale standaard bij de zeevisserij.
Het model blijkt redelijk tot goed in staat om de bestandsontwikkeling van de brasem
te beschrijven, zoals deze ook is gevonden op basis van de jaarlijkse bestandsmonitoring
van WMR. Dit maakt het model voldoende betrouwbaar om een beheerstrategie op te baseren
voor herstel van het brasembestand. De grootste onzekerheid in het model, waarnaar
de PO IJsselmeer in haar reactie refereert, zit in de door de vissers geregistreerde
vangst-/ aanlandingsdata1, niet in de beschikbare data over de visstand.
WMR geeft in haar rapport3 aan dat het brasembestand in een zodanig slechte staat is, dat zelfs zonder enige
visserij de verwachting is dat het bestand in 2027 niet voldoende beschermd is. Er
zijn dus geen oogstregels mogelijk waarmee het bestand bevist kan worden in 2020–2027
en tegelijkertijd aan de meest basale doelstelling van bestandsbescherming wordt voldaan.
Het brasembestand heeft, in plaats van oogstregels richting een optimale visserij,
eerst een periode van herstel nodig. Dit is niet alleen in het belang van het brasembestand,
maar is zeker ook in het belang van de visserij hierop.
Zwalkend beleid
De PO IJsselmeer verwijt de overheid van zwalkend beleid. Dit bestrijd ik ten zeerste.
Het uitvoeren van visstandbeheer (uitdunnen of uitzetten van vis) is een van de maatregelen
die de waterbeheerder heeft om te zorgen voor ecologisch gezonde meren. Het klopt
dat in de periode 1987–1998 voor diverse meren is bevorderd dat een overmaat aan bodemwoelende
vis, waaronder brasem, werd weggevangen. Doel hiervan was herstel van de ecologische
waterkwaliteit: aanzienlijke toename van de helderheid van het water en terugkeren
van waterplanten. Deze aanpak is echter niet gebruikt in het IJsselmeer en of Markermeer-IJmeer.
Er is voor die meren dus ook geen sprake van inconsistent beleid.
Reactie op voorstel zegenvissers
De zegenvissers zijn bereid om:
1. vrijwillig twee derde van het viswater (concreet: het IJsselmeer) niet te bevissen;
2. vrijwillig twee van de hen per zegenrecht beschikbare zeven dagen niet in te zetten
in het Markermeer-IJmeer;
3. tegen vergoeding mee te werken aan onderzoek naar de toestand van het brasembestand.
Voorwaarde bij dit voorstel is dat na afloop van het onderzoek de vissers weer beschikking
zouden hebben over zeven dagen per zegenrecht.
In de navolgende paragrafen neem ik u mee in mijn overwegingen, die ertoe leiden dat
ik niet kan instemmen met het voorstel van de PO IJsselmeer/ zegenvissers.
Vrijwillig twee derde van het viswater niet bevissen
De zegenvissers bieden aan om in het IJsselmeer niet met de zegen op brasem te vissen,
daarmee leveren zij twee derde van hun visgebied in.
Mijn maatregel richt zich op bescherming van het bestand. Het is daarom van belang
om te kijken naar de vangst- en aanlandgegevens, niet naar de omvang van het visgebied.
Uit logboekgegevens over de aanlandingen voor de seizoenen 2016/»17 tot en met 2019/»20,
blijkt dat de zegenvisserij in het IJsselmeer gemiddeld ongeveer 15 procent is van
de totale brasemaanlandingen. Het niet bevissen van het IJsselmeer levert dus slechts
een beperkte bijdrage aan de bescherming van het brasembestand: ongeveer 85 procent
van de aangelande brasem is afkomstig uit Markermeer-IJmeer. Om herstel van het brasembestand
te bevorderen, is het daarom nodig om ook daar de vangstcapaciteit sterk te beperken.
Vrijwillig twee van de zeven zegendagen niet inzetten in Markermeer-IJmeer
De PO IJsselmeer/ zegenvissers bieden aan om per zegenrecht vrijwillig de inzet te
beperken van zeven naar vijf zegendagen en deze vijf dagen alleen in te zetten voor
visserij in het Markermeer-IJmeer.
Jaarlijks geef ik vergunningen met zegenrecht uit voor inzet van in totaal 126 dagen;
in andere woorden, de beschikbare inzet is 126 zegendagen. Deze dagen zijn beschikbaar
voor zegenvisserij in Markermeer-IJmeer én IJsselmeer.
Uit het recente onderzoek van WMR blijkt dat in de visseizoenen 2018/’19 en 2019/’20
de benutte inspanning (het aantal dagen dat de zegenvissers daadwerkelijk inzetten
voor zegenvisserij) 87 respectievelijk 91 dagen was, in beide visseizoenen dus ongeveer
70 procent van de beschikbare zegendagen. Per zegenrecht komt dit neer op vijf van
de zeven beschikbare dagen. Oftewel: de zegenvissers benutten in de huidige situatie
al vijf van de zeven zegendagen, op Markermeer-IJmeer én IJsselmeer.
Nogmaals: de beperking van het aantal zegendagen richt zich op het terugdringen van
de brasemvangst, om zodoende dat bestand kans de geven te herstellen. Bij deze beheerdoelstelling
was het wetenschappelijke vangstadvies om géén brasem aan het systeem te onttrekken
(nul-vangst).2 Op verzoek van uw Kamer volg ik dit wetenschappelijke advies niet, geef ik ruimte
voor beperkte zegenvisserij en neem ik daardoor extra risico ten aanzien van herstel
van het brasembestand.
Mijn overweging om niet mee te gaan met het voorstel van de zegenvissers komt voort
uit de vangst die met de beschikbare zegendagen kan worden behaald. In het visseizoen
2019/»20 is in totaal 146–175 ton brasem aangeland.1
Met een inzet van gemiddeld vijf dagen per zegenrecht was de aanlanding dus zeven
tot negen keer hoger dan het vangstadvies van maximaal 20 ton, dat WMR deed bij een
beheerdoelstelling van gedeeltelijk herstel van het brasembestand.2
Dit is voor mij reden om het aantal dagen per zegenrecht terug te brengen naar twee.
Hoewel de vangst die de zegenvissers hiermee kunnen behalen potentieel alsnog hoger
ligt dan 20 ton, hoop ik hiermee het risico ten aanzien van het herstel van het bestand
beperkt te houden.
Bijdragen aan onderzoek naar de toestand van het brasembestand
In mijn brief van 6 oktober 2020 heb ik aangegeven dat ik voor zegenvissers de mogelijkheid
zou onderzoeken om tegen vergoeding een rol te spelen bij wetenschappelijk onderzoek.
Dit blijkt mogelijk. Als de zegenvissers positief reageren op mijn aanbod om mee te
werken aan het aanvullende zegenonderzoek, maak ik graag gebruik van hun kennis en
kunde. Het onderzoek is dit jaar gestart, zal twee à drie jaar lopen, en zal, in aanvulling
op de reguliere visstandbemonstering met de verhoogde boomkor en het aanvullende onderzoek
met de atoomkuil, extra informatie leveren over de toestand van het brasembestand.
Voorwaarde: na drie jaar weer zeven dagen per zegenrecht
Zoals eerder in deze brief aangegeven blijft in de Uitvoeringsregeling visserij zeven
dagen per zegenrecht het uitgangspunt. Elk jaar zal op basis van de best beschikbare
wetenschappelijke informatie over de visbestanden worden beoordeeld of beperkingen
moeten worden opgelegd ter bescherming daarvan.
De komende twee à drie jaar wordt gebruikt om het specifiek voor het IJsselmeergebied
ontwikkelde model en de daarbinnen gebruikte data te optimaliseren, fijn te slijpen.
Daar waar wij over twee, misschien drie jaar staan met het model en wetenschappelijke
kennis zal bepalend zijn voor een nieuw vangstadvies voor brasem (en de andere schubvissoorten).
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
C.J. Schouten
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
C.J. Schouten, minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit