Brief regering : Reactie op verzoek commissie inzake het onderzoek TNO naar 'Energie-infrastructuren 2030'
32 813 Kabinetsaanpak Klimaatbeleid
31 239 Stimulering duurzame energieproductie
Nr. 733 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN EN KLIMAAT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 9 juni 2021
Bij uw brief van 24 september 2020 is mij verzocht een reactie te geven op het rapport
«Energie-infrastructuren 2030» (TNO, augustus 2020). Met deze brief geef ik hieraan
invulling en informeer ik u, vanwege de grote samenhang, tevens over de stand van
zaken rond de aanpak van het thema Energie- infrastructuur en het aangekondigde Nationaal
Programma Infrastructuur Duurzame Industrie (PIDI). Tegelijk reageer ik met deze brief
op de motie van leden Agnes Mulder (CDA)en Harbers (VVD)1 waarin mij door uw Kamer is verzocht om de no-regret maatregelen voor het investeren
in de energie-infrastructuur voor de industrie in kaart te brengen, en deze in het
voorjaar aan de Kamer voor te leggen.
Het rapport van TNO gaat in op de knelpunten die zijn gesignaleerd in het advies van
de Taskforce Infrastructuur Klimaatakkoord Industrie (TIKI) en doet aanbevelingen
over hoe de rijksoverheid besluitvorming over energie-infrastructuren kan faciliteren.
Het rapport van TNO geeft in hoofdlijnen aan dat het noodzakelijk is dat de rijksoverheid
een integrale visie en strategie op energie-infrastructuren ontwikkelt en de coördinatie
tussen de verschillende actoren in het systeem organiseert. Het rapport geeft daarnaast
aan dat het hiermee mogelijk wordt om tot tijdige, afgestemde en integraal afgewogen
beslissingen te kunnen komen die nodig zijn voor het behalen van de gewenste CO2-doelstellingen voor de Nederlandse industrie.
In het rapport wordt aanbevolen dat de rijksoverheid haar rol gaat vormgeven door
adaptieve besluitvorming voor energie-infrastructuren te implementeren. Cruciale elementen
daarbij zijn:
1. Een heldere visie op infrastructuur en systeemintegratie;
2. Besluitvorming op basis van betrouwbare, gedeelde informatie;
3. Heldere spelregels voor verdeling van kosten, opbrengsten en risico’s;
4. Een duidelijke rol van de rijksoverheid bij de aanleg en uitbreiding van energie-infrastructuren.
De aanbevelingen van TNO zijn in lijn met de eerder aan uw Kamer verzonden kabinetsreactie
op het advies van de hiervoor genoemde task force (Kamerstukken 29 826, en 32 813, nr. 123). Sindsdien is het Nationaal Programma Infrastructuur Duurzame Industrie ingesteld
dat de bij energie en grondstof-infrastructuren betrokken partijen (industrie, energieproducenten,
netwerkbedrijven, regionale overheden) samenbrengt met als doel de besluitvorming
over de aanleg van infrastructuur te versnellen.
Deze versnelling vraagt een gestructureerde aanpak met een regierol van het Rijk.
Het PIDI geeft invulling aan de clusterenergiestrategieën (CES-en) waarin verduurzamingsvoorstellen
van de industrie en daarvoor benodigde energie infrastructuur in beeld worden gebracht.
Vanuit de verduurzamingsopgave van de industrie geeft PIDI ook een eerste invulling
aan het Meerjarenprogramma Infrastructuur Energie en Klimaat (MIEK) en de uit te voeren
verkenningen naar infrastructuur. Het versneld antwoorden op beleidsvragen, wegnemen
van knelpunten en zoeken naar aanvullende financiering die gepaard gaan met versnelling
vormen daarbij de basis. Dit is een complex traject dat gaandeweg met alle stakeholders
nader vorm krijgt. Ik verwacht de eerste CES-en na de zomer en de eerste versie van
het MIEK eind van het jaar. PIDI zal verbonden worden met andere sectorale programma’s
zoals het Nationaal Programma Regionale Energie Strategieën en de Nationale Aanpak
Laadinfrastructuur middels het Programma Energie Systeem (PES). Binnen die bredere
context van het energiesysteem zal ook het MIEK worden doorontwikkeld.
Hieronder ga ik nader in op de stand van zaken van de verschillende onderdelen en
de aansluiting op de aanbevelingen uit het TNO-rapport.
1. Een heldere visie op infrastructuur en systeemintegratie;
Besluitvorming over infrastructuur voor de industrie vraagt, zoals TNO terecht stelt,
een integrale afweging met infrastructuur voor andere sectoren en afwegingen over
systeemkeuzes, financiering en juridische instrumenten. Daarbij komt gewicht toe aan
economische belangen met de zorg voor een blijvend verdienmodel van de industrie2, aan energiebelangen van alle sectoren, aan belangen van omgeving, ecologie en veiligheid
en aan vervoersaspecten. Gevoed vanuit de vragen die uit concrete verduurzamingsprojecten
van de industrie voortkomen en met oog voor de bedoelde bredere afweging komt PIDI
tot een afwegingskader met aanbevelingen voor no regret en urgent aan te leggen energie-
en grondstoffen-infrastructuur voor de industrie. In verbinding daarmee werk ik een
breder programma energiesysteem uit om te komen tot een verdere integrale afweging
op basis van alle plannen en programma’s voor het energiesysteem. Zoals de cluster
energiestrategieën, de verkenning aanlanding op zee, regionale energiestrategieën,
nationale aanpak laadinfrastructuur, transitievisies warmte en programma energiehoofdstructuur.
Daarmee wordt de samenhang van beleidsdoelen versterkt, kunnen synergievoordelen worden
benut en worden systeemefficiënte afwegingen bij het realiseren van klimaatdoelen
bevorderd. Ook vanuit het perspectief van schaarste aan menskracht en middelen voor
het daadwerkelijk aanleggen van energie-infrastructuur is het aangewezen om op systeemniveau
te komen tot de nodige prioritering en fasering van investeringen.
De Integrale Infrastructuurverkenning 2030–2050, die de landelijke en regionale netbeheerders
gepubliceerd hebben (Kamerstuk 32 813, nr. 684, 28 april 2021) geeft waardevolle informatie voor infrastructuurbeslissingen. Dit
rapport geeft ook aan dat op korte termijn beslissingen nodig zijn over belangrijke
infrastructuurprojecten die nodig zijn voor een tijdige verduurzaming van de industrie
en de andere sectoren, in combinatie met een versnelling van een verduurzaming van
de energiebronnen zoals wind op zee.
2. Besluitvorming op basis van betrouwbare, gedeelde, informatie
TNO concludeert dat voor het maken van tijdige en afgestemde beslissingen het samenbrengen
van informatie van actoren essentieel is. Wat betreft de industrieclusters zullen
de Cluster Energiestrategieën (CES-en) hierin in belangrijke mate voorzien. De primaire
verantwoordelijkheid voor ontwikkeling van een CES ligt bij de clusters zelf, die
er zorg voor dragen dat alle stakeholders, industrie, infrabedrijven, decentrale overheden
en energieproducenten betrokken worden zodat zij een afgestemd integraal product opleveren
waarbij tevens afstemming is gezocht met de RES-en, meekoppelkansen voor andere sectoren
zijn meegenomen en gekeken is naar de ruimtelijke inpassing. Een gedragen CES geeft
vertrouwen in de tijdige uitvoering van de noodzakelijke investeringen in infrastructuur
voor energie en grondstoffen en duurzame industrie. De CES-en moeten uiteindelijk
uitmonden in regionale uitvoeringsprogramma’s. PIDI coördineert dit proces, draagt
bij aan cluster overstijgende kennis en draagt zorg voor het inbrengen van de internationale
aspecten. Uit de CES-en komen voorstellen voort voor infraprojecten van nationaal
belang. Ik zal in afstemming met de stakeholders deze projecten in het Meerjarenprogramma
Infrastructuur Energie en Klimaat (MIEK) opnemen en aansluitend samen met stakeholders
op een gestructureerde manier knelpunten bij die projecten gaan verkennen en waar
mogelijk wegnemen.
Ondersteuning door kennisinstellingen RVO, TNO en PBL
Het opstellen van de eerste CES-en en het formuleren van de CES-criteria is een iteratief
en lerend proces. De kennisinstellingen TNO en PBL en RVO zijn gevraagd gezamenlijk
de clusters te ondersteunen en te adviseren bij het opzetten van de CES-en. De kennisinstellingen
kijken daarbij vanuit ieders expertise naar de economische, klimatologische, infra-technische
aspecten en resultaten, en de wijze waarop de CES-aanpak tijdige besluitvorming helpt.
Data Safehouse
Versnelling van besluiten vraagt in een vroeg stadium uitwisseling van data over investeringen
in infrastructuur, industrie en energieproductie. Gezien de vertrouwelijkheid en mededingingsrechtelijke
aspecten kan een zogenaamd Data Safehouse helpen. Bij dit Safehouse kunnen industrie
en infrabedrijven data van de door hen geplande investeringen en de daaruit voortvloeiende
extra infrastructuurbehoefte inbrengen zonder bedrijfsbelangen te schaden en concurrentiegevoelige
informatie afschermen. Op initiatief van het Rotterdam-Moerdijk cluster loopt hierover
een pilot. Daarbij kijkt de pilot ook naar de ervaringen in andere clusters. Op basis
van de pilot wordt bezien of de geleerde lessen voor alle clusters toepasbaar zijn.
3. Heldere spelregels voor verdeling van kosten, opbrengsten en risico’s
In de transitie naar de nieuwe situatie spelen vele belangen van verschillende partijen
een rol. TNO inventariseert en adviseert o.a. de voorwaarden voor publieke voorinvesteringen
in infrastructuur door de rijksoverheid en betrekt daarbij de interne investeringsagenda’s
van partijen. Versnelling van investeringen betekent grotere risico’s voor bijvoorbeeld
het te verwachte gebruik van de infrastructuur. Zoals aangegeven in de kabinetsreactie
verkent het Rijk de mogelijkheden van extra financiële middelen. Denk hierbij aan
het Nationaal Groeifonds, het Europese Recovery and Resilience Fund en Invest-NL.
Het koppelen van substantiële financieringsmogelijkheden aan het MIEK versterkt de
slagkracht nadrukkelijk. De oplossing kan verschillen per modaliteit en vraagt maatwerk.
Ik heb uw Kamer ook toegezegd te kijken de rol van staatsdeelnemingen en zal uw Kamer
daarover binnenkort informeren.
Juridische borging van bestuurlijke afspraken
Effectieve realisatie van de met het MIEK beoogde investeringsprogrammering vraagt
dat bestuurlijke afspraken daarover een juridisch bindende vertaling krijgen. Partijen
in de keten moeten immers voldoende zekerheid hebben dat zij alle in samenhang de
beoogde verduurzamingsstappen zetten. Zoals ik uw Kamer heb toegezegd in het notaoverleg
Klimaat en Energie op 26 november 2020 (Kamerstuk 32 813, nr. 645), bekijk ik welke juridische zekerheden geboden kunnen worden. Wanneer ik de eerste
versie van het MIEK dit najaar aan uw Kamer aanbiedt, zal ik hierin meer inzicht geven.
4. Een duidelijke rol van de rijksoverheid
De overheid kan – afhankelijk van de situatie – meerdere rollen aannemen in de besluitvorming
rondom energie-infrastructuren. TNO adviseert te kiezen voor een duidelijke rol van
de rijksoverheid bij de aanleg en uitbreiding van energie-infrastructuren. Het kabinet
herkent zich in het feit dat zij meerdere rollen kan aannemen en kiest de inzet van
bovengenoemde instrumenten voor een duidelijke regierol.
Recapitulerend zijn de belangrijkste rollen van het Rijk:
– Regie voeren op de totstandkoming van energiehoofdinfrastructuur. Dit betekent:
o Middels MIEK de afweging maken van wat eerst en wat later wordt gerealiseerd.
o Zorg dragen voor financiering van gemaakte keuzes en voor de ruimtelijke inpassing.
o En vervolgens toezien op realisatie van infrastructuur door netbeheerders.
– Regie voeren op de aansluiting van die hoofdinfra op de totstandkoming van infra op
regionale en lokale schaal.
Deze invulling van de regierol gebeurt in goed overleg met de overheden op provinciaal
en lokaal niveau.
5. Vervolgstappen Nationaal Programma Infrastructuur Duurzame Industrie en Programma
energiesysteem
In de afgelopen periode heeft het kabinet samen met de stakeholders in PIDI een plan
van aanpak opgesteld om samen te werken aan een gestructureerd proces dat vraag en
aanbod sneller, beter en transparanter bij elkaar brengt en waar PIDI knelpunten oppakt
om met de stakeholders te komen tot een oplossing. Tijdens het uitwerken van het proces
is PIDI al gestart en heeft het kabinet menskracht en middelen beschikbaar gesteld
om dit proces verder uit te werken en knelpunten op te pakken.
Met de motie van leden Agnes Mulder (CDA)en Harbers (VVD)3 is mij verzocht door uw Kamer om, in samenwerking met de bij het TIKI-advies en de
Cluster Energie Strategieën (CES) betrokken partijen, de no-regret maatregelen voor
het investeren in de energie-infrastructuur voor de industrie in kaart te brengen,
en deze in het voorjaar aan de Kamer voor te leggen. Dit gebeurt door middel van de
CES-en en het MIEK. De clusters gebruiken hun koploper programma’s als basis voor
deze CES-en. De eerste resultaten van de aanpak met de CES-en zijn bemoedigend en
regionale stakeholders werken momenteel aan een verdiepingsslag van de (concept)CES-en
waarbij zij de doelmatigheid, integraliteit en robuustheid versterken. Na de zomer
verwacht ik deze CES-en van de clusters te ontvangen. Deze verdieping van de CES-en
is een belangrijke volgende stap om op basis van de CES versneld beslissingen te kunnen
nemen. Tegelijkertijd wordt onder de hoede van PIDI al gewerkt aan concrete projecten.
Zo werkt PIDI samen met Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat en het Havenbedrijf
Rotterdam aan een corridorstudie voor CO2, waterstof, gelijkstroom in combinatie met LPG en Propaanbuizen van Rotterdam naar
Chemelot en Duitsland. Hierover bent u recent geïnformeerd4.
Op regionaal niveau worden nu de behoeften voor CO2-neutrale infrastructuren in beeld gebracht via de RES-sen en de CES-sen. Ook uit
de beelden van de eerste CES-sen komt naar voren dat ons elektriciteitsnet aanzienlijk
uitgebreid moet worden. Het is niet de vraag of uitgebreid moet worden, maar waar
de urgentie het grootst is. Voorts is de behoefte aan waterstof evident. Het a tempo
realiseren van een nationale backbone is noodzakelijk. Op korte termijn krijgt u hier
nadere informatie over. Ook wordt de noodzaak voor CCS-infrastructuren breed gevoeld.
Het vervolmaken van de huidige investeringsplannen vraagt afdoende facilitering. Het
betreft hier CO2-vervoer via buisleidingen vanuit Rotterdam en IJmuiden en evt per schip vanuit Chemelot/Limburg
en Zeeland. Over de plannen van een buisleidingenstraat van Rotterdam naar Chemelot
en Duitsland bent u eerder door mijn collega van I&W geïnformeerd. Via PIDI ben ik
hier inmiddels nauw bij aangesloten.
Mijn intentie is het MIEK jaarlijks uit te brengen en daarbij aan te sluiten op de
begrotingscyclus van de Miljoenennota om eventuele budgettaire knelpunten tijdig te
agenderen. Tweejaarlijks vindt een update van de CES’en en plannen van de netbeheerders
plaats. Het eerste jaar is daarmee een experimenteerjaar, om daar vervolgens een structureel
karakter aan te geven. Daarbij ligt het accent het eerste jaar op de infrastructuur
voor de industrie, maar ook op infraprojecten van nationaal belang voor andere sectoren
zullen een plek kunnen krijgen in het MIEK. Het is mede met het oog daarop ik via
het Programma energiesysteem de programmering van energie infrastructuur investeringen
wil door ontwikkelen in expliciete verbinding met de infrastructuurbehoeften vanuit
de klimaatopgaven van alle sectoren, waaronder mobiliteit en gebouwde omgeving.
In november 2021 vindt het eerste Bestuurlijk Overleg (BO) MIEK en daarmee de formele
start van de MIEK-procedure, plaats. Hierbij zal ik in afstemming met de stakeholders
het MIEK, mede op basis van de ingeleverde CES-en, vaststellen. Het MIEK zal ik vervolgens
aan uw Kamer aanbieden.
Het kabinet verwacht dat bovenstaande aanpak helpt om de besluitvorming over projecten
van nationaal belang te versnellen en daarmee de realisatie te bespoedigen. Uitgangspunt
daarbij is dat alle partijen vanuit hun eigen verantwoordelijkheden met een eigen
mandaat aan tafel zitten. Ik zie dat de partijen elkaar daarbij steeds beter versterken.
De Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat, D. Yeşilgöz-Zegerius
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
D. Yesilgöz-Zegerius, staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat