Brief regering : Reactie op verzoek commissie inzake het rapport van het Rathenau Instituut over ''Eieren voor het onderzoek - Prijs, waarde en impact van wetenschap''
29 338 Wetenschapsbudget
Nr. 245 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 26 mei 2021
Hierbij ontvangt u mijn reactie op het rapport van het Rathenau Instituut »Eieren
voor het onderzoek»», zoals verzocht door de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur
en Wetenschap. Dit hangt nauw samen met de motie van de leden Paternotte (D66) en
Bruins (CU), die verzocht om de effecten van investeringen in kennis beter in de kaart
te brengen.1 Tevens informeer ik u met deze brief over de uitvoering van de motie van het lid
Vos (PvdA) die de regering verzoekt vast te houden aan de brede opvatting van valorisatie
en om te monitoren hoe valorisatie wordt uitgelegd bij het toekennen van NWO-subsidies,
en de Kamer daarover jaarlijks te informeren.2
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft het Rathenau Instituut
gevraagd onderzoek te doen naar alternatieve mogelijkheden om de economische impact
van wetenschap in kaart te brengen. Er zijn de afgelopen jaren meerdere rapporten
verschenen over de economische impact van wetenschap. Voor de onderbouwing van deze
onderzoeken wordt vaak gebruik gemaakt van macro-economische modellen. Het Centraal
Planbureau (hierna: CPB) maakt ook gebruik van macro-economische berekeningen om de
effecten van wetenschapsuitgaven in beeld te brengen.3 Het blijkt lastig om met macro-economische modellen zicht te krijgen op de complexe
processen waardoor wetenschap economische impact creëert. Het onderzoek van het Rathenau
Instituut biedt hier meer inzicht in.
Rapport «Eieren voor het onderzoek»
Het is ook volgens het Rathenau Instituut ingewikkeld om de economische impact van
wetenschappelijke kennis vast te stellen, maar niet onmogelijk. Het rapport behandelt
vijf verschillende methoden die inzicht geven hoe investeringen in de wetenschap economische
impact kunnen creëren. Van deze vijf methoden gaat het Rathenau Instituut dieper in
op de methode van de zogenoemde impactpaden. Bij deze benadering wordt rekening gehouden
met verschillende factoren die van invloed zijn op de impact die een investering in
de wetenschap kan hebben.
Binnen de impactpad benadering worden verschillende paden geschetst waardoor wetenschapsinvesteringen
zouden kunnen leiden tot impact. Om het verband aan te tonen wordt vaak gebruik gemaakt
van «Theory of Change», waarin een reeks aannames onderbouwen op welke wijze investeringen
tot uitkomsten leiden. Volgens het Rathenau Instituut is een goed voorbeeld van een
impactpad het opleiden van mensen. Veel studies naar het economische nut van publiek
gefinancierd onderzoek identificeren afgestudeerden als de belangrijkste schakel voor
de overdracht van wetenschappelijke kennis. Deze afgestudeerden brengen niet alleen
kennis van onderzoek, maar hebben ook de vaardigheden om complexe problemen op te
lossen, onderzoek uit te voeren en ideeën te ontwikkelen. Een ander voorbeeld dat
Rathenau Instituut noemt is de ontwikkeling van nieuwe netwerken via campussen en
science parks waarin mogelijkheden ontstaan om uitwisseling van wetenschappelijke kennis tussen
universiteiten, bedrijven en maatschappelijke organisaties te versnellen. Dit specifieke
impactpad maakt inzichtelijk hoe nieuwe publiek-private samenwerkingen kunnen ontstaan
door investeringen in onderzoek en onderwijs.
Reactie op het rapport
Het is complex om de impact van wetenschap en de langetermijneffecten van wetenschap
in kaart te brengen. Ik waardeer daarom de inspanningen van het Rathenau Instituut
om in zijn rapport verschillende benaderingen te verkennen, waarbij wetenschappelijke
inzichten op dit terrein op verschillende manieren worden benut.
Het verkrijgen van inzicht in de impact van onderzoek en wetenschap is een belangrijk
thema. Daarbij gaat het niet alleen om inzicht in de economische impact van investeringen
in de wetenschap, maar ook om de bredere maatschappelijke impact hiervan. Daarnaast
geldt ook de voor het Nederlandse stelsel de onlosmakelijke relatie tussen onderzoek
en onderwijs; ook daar heeft onderzoek impact: nieuwe wetenschappelijke inzichten
opnemen in het curriculum en het opleiden van talent dat zijn weg vindt op arbeidsmarkt.
Ik vind het belangrijk dat we bij het inzichtelijk maken van wat onderzoek oplevert
voortdurend oog houden voor deze verschillende functies van wetenschap in de maatschappij.
Daarom heb ik de KNAW gevraagd om dit Rathenau rapport – en andere studies over de
economische impact van onderzoek – te beschouwen in samenhang met recente inzichten
over de andere vormen van impact. De KNAW zal dit bundelen in hun aanstaande publicatie
over de brede waarde van wetenschap, die eind 2021 zal verschijnen.
Ik heb er ook naar gestreefd om de brede impact van wetenschap stevig op de agenda’s
van kennisinstellingen te zetten. De uitkomsten van dit rapport van het Rathenau Instituut
en ook de bevindingen in het rapport «Maatschappelijke impact in kaart» (2018) van
de KNAW ervaar ik als een aansporing om hiermee verder te gaan.4 Het is belangrijk om kennisinstellingen te stimuleren om de maatschappelijke impact
van hun onderzoeken inzichtelijk te maken en om de opzet van onderzoek naar maatschappelijke
vragen zo in te richten dat de kans op impact wordt vergroot. Verder is van belang
om met de kennisinstellingen scherper te krijgen wat goede kwantitatieve en kwalitatieve
indicatoren voor maatschappelijke impact zijn.
Ook wil ik onderstrepen dat ik de afgelopen tijd al veel positieve ontwikkelingen
heb gezien op het gebied van maatschappelijke impact, inclusief de economische impact,
en de toepassing van impactpaden. De KNAW en NWO hebben de afgelopen jaren geïnvesteerd
in het structureel verankeren van impact als doel bij de eigen organisatie en bij
haar instituten. Het bestuur van de KNAW heeft afspraken gemaakt met instituutsdirecteuren
om de impact van onderzoek te versterken. Dit neemt vele vormen aan, zoals publieksgeoriënteerde
webinars tijdens de coronacrisis, het toegankelijk maken van kennis door ontsluiting
van collecties en de ontwikkeling van innovatieve toepassingen. Denk bijvoorbeeld
aan «The Beast», de STRIP-1 testrobot die per etmaal ongeveer 20.000 pcr-tests kan
verwerken. Ook NWO bevordert via haar beleid de bijdrage vanuit onderzoek aan maatschappelijke
vraagstukken. Een belangrijk instrument daartoe is de Nationale Wetenschapsagenda,
waarin onderzoekers samenwerken met maatschappelijke organisaties en burgers. Met
de NWA wordt zowel aan wetenschappelijke doorbraken als maatschappelijke uitdagingen
gewerkt. Tevens rapporteert NWO sinds 2018 op verzoek van uw Kamer jaarlijks in haar
jaarverslag over activiteiten op het gebied van impact en valorisatie. Daarmee wordt
invulling gegeven aan de motie van het lid Vos, waarin de regering wordt verzocht
om vast te houden aan de brede opvatting van valorisatie en om te monitoren hoe valorisatie
wordt uitgelegd bij het toekennen van NWO-subsidies, en de Kamer daarover jaarlijks
te informeren.5
Ook in het initiatief om wetenschappers anders te erkennen en waarderen is aandacht
voor het belang van impact, naast publicaties, leiderschap, onderwijs en samenwerking.6 Dat heeft effect. Wetenschappers krijgen steeds vaker waardering voor hun samenwerking
met maatschappelijke organisaties en hun impact op de Nederlandse samenleving. In
2020 is in het Strategy Evaluation Protocol (SEP) 2021–2027 specifiek aandacht gecreëerd
voor het belang van impact.7 Het SEP geeft richtlijnen voor het evalueren van onderzoek en van onderzoeksbeleid
en wordt gebruikt om de kwaliteit, relevantie en levensvatbaarheid van onderzoek in
publieke instellingen in Nederland te evalueren. Zo moet er bijvoorbeeld bij elke
evaluatie een aantal case studies (voorheen «narratieven») over maatschappelijke impact
openbaar worden gemaakt. Dit geeft niet alleen meer inzicht in de maatschappelijke
impact van wetenschappelijk onderzoek, maar stimuleert ook verder wetenschappelijk
onderzoek naar maatschappelijke impact.
Vervolgstappen
De waarde van wetenschap is breder dan economische impact. Ik vind het daarom van
belang dat bij het bepalen van economische impact ook rekening wordt gehouden met
de maatschappelijke opbrengsten van investeringen in onderzoek en onderwijs. Daarnaast
wil ik benadrukken dat we bij onderzoek breder moeten kijken dan uitsluitend kortetermijneffecten.
Onderzoek leidt niet per se direct tot rendement, noch tot directe effecten. Onderzoek
realiseert ook doorbraken waarvan we bij de start nog niet kunnen voorzien wat de
maatschappelijke, waaronder de economische, waarde zal zijn. Een bekend voorbeeld
hiervan is dat fundamenteel onderzoek van jaren geleden de basis legde voor de relatief
snelle ontwikkeling van het Coronavaccin. Daarnaast leverde antropologische kennis
een belangrijke bijdrage aan het bestrijden van het Ebola-virus. De langetermijneffecten
van onderzoek onderstrepen dat onderzoekers vrij en ongebonden hun werk moeten kunnen
doen. Vrij en ongebonden onderzoek heeft bovendien de belangrijke functie om het wetenschappelijk
onderwijs te voeden, een cruciale pijler van onze kennissamenleving.
Ik wil met de VSNU en de universiteiten bespreken hoe zij er voor kunnen zorgen dat
ook in de opzet en uitvoering van met eigen middelen gefinancierd onderzoek naar vragen
in de samenleving structureel met impactplannen wordt gewerkt. Dit sluit ook aan bij
de wettelijke taak van universiteiten om bij wetenschappelijk onderzoek kennis over
te dragen ten behoeve van de maatschappij. We kunnen gebruik maken van de goede ervaringen
van die NWO heeft met impactpaden, onder meer binnen de consortia van de Nationale
Wetenschapsagenda. Zoals eerder aangegeven heb ik de KNAW gevraagd om dit Rathenau
rapport te beschouwen in samenhang met recente inzichten over de andere vormen van
impact. De KNAW zal dit bundelen.
Naar aanleiding van dit rapport heb ik Rathenau Instituut en het CPB gevraagd om met
elkaar te onderzoeken in hoeverre de methoden die het Rathenau Instituut beschrijft,
werkbaar zijn voor het CPB. Dit hangt nauw samen met de motie van de leden Paternotte
(D66) en Bruins (CU), die verzochten om het initiatief te nemen om de effecten van
investeringen in kennis beter in de kaart te brengen.8 Indien de benaderingen die het Rathenau aandraagt werkbaar zijn voor het CPB, kunnen
deze worden ingezet om invulling te geven aan bovengenoemde motie. In dit vervolg
is wat mij betreft de vraag leidend hoe er meer inzicht in de economische en maatschappelijke
impact van investeringen in de wetenschap kan worden gecreëerd. Dit inzicht kan ons
helpen bij het verder vormgeven van het wetenschapsbeleid en het publieke debat hierover.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, I.K. van Engelshoven
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
I.K. van Engelshoven, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap