Brief regering : Circulaire Economie en de factor arbeid
32 852 Grondstoffenvoorzieningszekerheid
Nr. 153
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN INFRASTRUCTUUR EN WATERSTAAT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 20 mei 2021
Hierbij bied ik u het eindrapport «Transitie is mensenwerk» aan1, dat is opgesteld in het kader van het Uitvoeringsprogramma Circulaire Economie 2020–2023.2
De transitie naar een circulaire economie is niet alleen een technische of financiële
exercitie, maar heeft ook effecten voor de mensen die in de betreffende bedrijven
werken. Dat is ook de reden dat al bij het opstellen van het Grondstoffenakkoord (Bijlage
bij Kamerstuk 32 852, nr. 46) de ondertekenaars hebben aangedrongen op een sociale agenda en er in elke transitieagenda
een sociale paragraaf is uitgewerkt. Dit onderzoek onderstreept dat belang en kan
gezien worden als een verdieping hierop en laat een dwarsdoorsnede over alle sectoren
zien van effecten.
In eerdere rapporten over de circulaire economie, zoals de ex ante-evaluatie van het
Rijksbrede programma en ook in andere studies3 is gesproken over een netto werkgelegenheidsgroei in de orde van 25 à 80 duizend
banen als gevolg van de transitie.
Het nu voorliggende onderzoek laat zien dat er ook een aanzienlijk effect is op de
inhoud van een nog veel groter aantal banen. Het bijgaande rapport gaat met name in
op de vragen hoe de transitie naar een circulaire economie binnen Nederland in verschillende
scenario’s kan doorwerken naar regio’s, bedrijfstakken en opleidingsniveaus, in welk
tempo en met welke aantallen, en welke kansen en risico’s dit zal opleveren.
Hoofdconclusies over circulaire economie en arbeid
De hoofdconclusies van het rapport «Transitie is mensenwerk» luiden als volgt:
Hoofdboodschappen
– De transitie naar een circulaire economie leidt niet automatisch tot een groei in
werkgelegenheid. Het aandeel van het totaal aantal banen, dat gekoppeld is aan circulaire
economie, zal wel toenemen. De voorziene knelpunten zijn daarom niet zozeer kwantitatief,
maar eerder kwalitatief van aard. Met andere woorden: in aantallen zijn voldoende
arbeidskrachten om te voldoen aan de vraag, alleen beschikken zij mogelijk niet over
de benodigde kennis en vaardigheden.
– Het huidige opleidingsaanbod ondersteunt onvoldoende de behoefte die tijdens de circulaire
transitie zal ontstaan. Dat geldt zowel voor starters als voor mensen later in hun
carrière. Alhoewel dit niet exclusief is voor de circulaire transitie, is het daar
in het bijzonder relevant aangezien circulaire economie bij uitstek sector- en beroepsgroepoverschrijdend
en «challenge-based» denken vereist.
– Investeren in de regio kan de kritieke massa bouwen om mondiale frontrunners te creëren
die bovendien schaalsprongen kunnen realiseren en daarmee de transitie verder helpen.
Dat betekent dus dat er in aantallen voldoende arbeidskrachten zijn om te voldoen
aan de arbeidsvraag voor de transitie naar een circulaire economie, maar dat nog niet
iedereen over de benodigde kennis en vaardigheden («circular skills») beschikt om de verwachte verschuiving tussen en binnen sectoren en functies te kunnen
faciliteren. Deze verwachte verschuiving vertoont:
– een sterke groei van circulair werken in productgerelateerde diensten zoals refurbishment
/ reparatie, en verhuur- en leaseservices;
– meer banen gerelateerd aan (herbruikbare/secundaire) grondstoffen, zoals productontwerp, research & development en product- en procesinnovatie
– een afname in primaire productie en in laagwaardige goederen, zoals wegwerpproducten.
Aanbevelingen
De voornaamste aanbevelingen uit het rapport zijn:
– Verbeter de aansluiting van opleidingen en arbeidsmarkt: richt die minder op sectoren, meer op vaardigheden en maak deze flexibel;
– Signaleer tijdig welke groepen er achterblijven (zoals middenkader), zodat tijdig
om- en bijscholingsmodules kunnen worden aangeboden;
– Focus op kwalitatieve verschuiving van werkinhoud in plaats van aantallen arbeidsplaatsen en op circulaire «hubs» in de regio;
– Zorg ervoor dat het eigenaarschap van de human capital-agenda’s helder wordt belegd. Voor een sociale en inclusieve arbeidsmarkt is een actieve benadering
nodig, samen met werkgevers en vakbonden: maak helder welke stakeholders (kennisinstellingen,
(lokale) overheden, werknemers en bedrijven) op welke momenten waarover met elkaar
overleggen, en door wie welke activiteiten worden ondernomen.
Reactie op het rapport
Het rapport «Transitie is mensenwerk» voegt belangrijke actuele inzichten toe aan
hetgeen in het Rijksbrede Programma Circulaire Economie, de Transitie-agenda’s en
Uitvoeringsprogramma’s Circulaire Economie reeds is opgenomen. In het kader van het
dwarsdoorsnijdend thema onderwijs en arbeidsmarkt uit het actuele Uitvoeringsprogramma
is al een aantal acties in gang gezet. Zo richt de Coöperatie Leren voor Morgen (met
ondersteuning vanuit het programma Duurzaam Door, waar het Ministerie van IenW tevens
partner in is), zich op circulaire ontwikkelingen in het beroepsonderwijs, bijvoorbeeld
in de installatie-branche. In opdracht van het Ministerie van IenW werkt Circularities
aan de benodigde «circular skills» voor werkenden in verschillende posities in het
bedrijfsleven, van manager via ontwerper, inkoper tot marketeer.
Het Groene Brein en de Goldschmeding Foundation hebben het initiatief genomen voor
het programma «Sociaal Circulair» waarin de verbinding wordt gelegd tussen wetenschap,
ontwikkeling en toepassing van de maatschappelijke veranderingen die nodig zijn voor
de transitie naar een circulaire economie.
De «Krachtenkaart circulaire economie» van het Interprovinciaal Overleg (IPO) en het
koersdocument «Ondernemen voor brede welvaart» van VNO-NCW en MKB Nederland onderschrijven
het belang van een goede aansluiting van onderwijs en arbeidsmarkt voor de transitie
naar een circulaire economie. Ook in EU-verband wordt gewerkt aan het «ondersteunen
van de overgang naar een circulaire economie door middel van de vaardighedenagenda,
het komende actieplan voor de sociale economie, het pact voor vaardigheden en het
Europees Sociaal Fonds Plus».4
Relatie met de transitieagenda’s
Het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat zal op basis van het voorliggende
rapport – samen met andere bij het Rijksbrede Programma Circulaire Economie betrokken
departementen, partners in het Grondstoffenakkoord5 en het programma Duurzaam Door6 – het gesprek aangaan over de bevindingen en aanbevelingen van het rapport en verkennen
welke vervolgacties aan de orde zijn.
Daarbij is de inzet om per transitieagenda het gesprek te voeren met betrokken partijen
zoals (in elk geval) de vakbonden, werkgevers regionale overheden en het (beroeps)onderwijs
en de SER om zo tot een actualisatie van de human capital agenda te komen per prioritaire sector tot en met 2030. Destijds zijn bij het opstellen
van de vijf transitieagenda’s in 2018 werkgevers en vakbonden betrokken geweest, wat
heeft geleid tot een sociale paragraaf in elk van deze agenda’s. Het rapport «Transitie
is mensenwerk» biedt goede aanknopingspunten om deze inzet te herijken en voort te
bouwen op het overleg dat vanuit sommige transitieagenda’s wordt gevoerd met onder
meer regionale overheden, onderwijs- en kennisinstellingen en – waar aan de orde –
contacten met opleidingen op verschillende niveaus, van praktisch tot wetenschappelijk
onderwijs.
Relatie met (beroeps) onderwijs
De transitie naar een circulaire economie heeft zowel gevolgen voor de toekomstige
vraag naar arbeid, als ook voor de positie van reeds werkenden. In de ex ante-evaluatie
van het Rijksbrede programma Circulaire Economie was sprake van een – relatief beperkte
– groei per saldo van het aantal arbeidsplaatsen in de Nederlandse economie. Deze
studie voegt daar het inzicht aan toe, dat een aanzienlijk groter aantal banen inhoudelijk
zal veranderen.
Een aantal acties voor het bevorderen van relevante vaardigheden («circular skills»)
in het beroepsonderwijs en voor werkenden in verschillende posities in het bedrijfsleven
is al in gang gezet, bijvoorbeeld door pilotprojecten in de bouw- en installatietechniek
en ook door diverse ROC’s wordt dit al voortvarend opgepakt in het mbo. De provincie
Friesland heeft op dit gebied al een erkenning van de Verenigde Naties als regionaal
expertisecentrum voor duurzaamheidsonderwijs («Regional Centre of Expertise on Education
for Sustainable Development»).
Over duurzaamheid en circulaire economie in het middelbaar beroepsonderwijs (mbo)
is de laatste jaren al regelmatig gerapporteerd door de Samenwerkings-organisatie
Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB) via de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.7 Er worden keuzedelen aangeboden die voor alle kwalificaties in het mbo relevant zijn
zoals «Duurzaamheid in het beroep», naast beroeps-specifieke keuzedelen zoals «Van
afval naar grondstof» of «Toepassing van biobased principes in de tuinbouw en uitgangsmaterialensector».
In de Integrale Circulaire Economie-Rapportage (ICER) is door het Planbureau voor
de Leefomgeving8 geconstateerd dat het Nederlandse onderwijsaanbod bij universiteiten en hogescholen
dat geheel of gedeeltelijk is gericht op het thema circulaire economie toeneemt:
– van 15 opleidingen bij 9 hbo-instellingen in het studiejaar 2015–2016, naar 46 opleidingen
aan 17 (van 36) instellingen 2019–2020;
– op wo-niveau groeide dit van 44 opleidingen binnen 11 universiteiten (2015–2016),
naar 58 opleidingen op 14 (van de 17) universiteiten: er zijn inmiddels 35 vakken,
6 minors, 2 bachelors en 15 masters met aandacht voor circulariteit.
In een internationale vergelijking door de Ellen MacArthur Foundation van het onderwijsaanbod
over de circulaire economie bij hogescholen en universiteiten in de periode 2017–2019
staat Nederland samen met Finland bovenaan.
Vervolg
Circulaire economie kan een belangrijke bijdrage leveren aan CO2-reductie. In het kader van de klimaat- en energietransitie ligt er een belangrijke
opgave om de 55% CO2-reductie uit het klimaatdoelstellingsplan voor 2030 van de EU te behalen.9 Dit vraagt ook om nadrukkelijke aandacht in het sectorspecifieke beleid gericht op
de transitie naar een volledig klimaatneutrale en circulaire economie. Naast opbouw
(zoals investeren in duurzame energieproductie of in circulaire businessmodellen)
kan dit ook ombouw en afbouw van huidige activiteiten in bepaalde sectoren betekenen.
Daarbij is het van groot belang dat de positie van de betreffende werknemers vanaf
het begin wordt meegewogen en dat waar milieubelastende activiteiten wegvallen, waar
de beroepsinhoud van bestaande banen wezenlijk verandert of waar een tekort aan passend
opgeleide mensen voor cruciale beroepen de transitie dreigt te vertragen, zij op een
goede manier worden begeleid naar ander werk. Hierover wordt in het kader van de klimaat-
en energietransitie al gesproken aan de Sectortafels van het Klimaatakkoord.
Met de bevindingen uit het voorliggende rapport en die uit de reeds in gang gezette
acties vanuit Uitvoeringsprogramma, zullen de «human capital agenda’s» van de vijf
transitieagenda’s circulaire economie worden geactualiseerd. Daarbij is het belangrijk
om heldere afspraken te maken over de uitvoering van deze agenda en wie daar welke
rol in heeft te vervullen. Het gaat hierbij om het lange termijn perspectief. Zo zorgen
we er gezamenlijk voor dat de toekomstige vraag naar circulaire vaardigheden adequaat
ingevuld kan worden.
Begin 2022 zal ik uw Kamer informeren over de voortgang en de resultaten. Waar mogelijk
zullen de conclusies uit deze acties al worden meegenomen in de actualisatie van het
Uitvoeringsprogramma Circulaire Economie die dit najaar wordt gepubliceerd.
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat,
S. van Veldhoven-Van der Meer
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
S. van Veldhoven-van der Meer, staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat