Brief regering : Modellen duurzaamheidsprojecten
32 813 Kabinetsaanpak Klimaatbeleid
Nr. 690
BRIEF VAN DE MINISTER VAN FINANCIËN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 17 mei 2021
Tijdens het Verantwoordingsdebat van 26 mei 2020 heb ik toegezegd in gesprek te gaan
met de Auditdienst Rijk over een eventueel onderzoek naar de diverse modellen waarop
verwachtingen over effectiviteit van duurzaamheidsmaatregelen zijn gebaseerd1. Dit was op verzoek van het lid Slootweg, die als concrete projecten de snelfietsroutes
en de aardgasvrije wijken noemde.
Na overleg met de Auditdienst Rijk (ADR), het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL)
en de Ministeries van Infrastructuur en Waterstaat (IenW) en Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties (BZK), ben ik gekomen tot deze brief.
Het lid Slootweg vroeg om betrokkenheid van de ADR. In vervolg hierop heeft de ADR
een fact check (feitelijke toets) uitgevoerd op de inhoud van deze brief. De ADR schrijft
daarover het volgende in haar rapport2: «De in de Kamerbrief opgenomen gegevens ten aanzien van de snelfietsroutes en programma
aardgasvrije wijken zijn in overeenstemming met de onderliggende brondocumentatie».
Het leefomgevingsbeleid is een dynamisch beleidsveld waarin modelontwikkeling aan
de orde van de dag is. Uitspraken over de betrouwbaarheid en validiteit van de beschikbare
modellen zijn dan ook niet in algemene zin te doen. Voor de modellen die door het
PBL worden ontwikkeld en/of toegepast, geldt dat deze zijn onderworpen aan wetenschappelijke
toetsing via interne en externe peer reviews. Tevens vormt reguliere visitatie onderdeel
van de kwaliteitsborging van het PBL.
Om desondanks een beeld te kunnen geven van de modellen die gebruikt zijn bij duurzaamheidsmaatregelen,
zijn twee maatregelen die het lid Slootweg noemde tijdens het Verantwoordingsdebat,
de Snelfietsroutes en het Programma Aardgasvrije Wijken, in deze brief uitgewerkt.
Hierbij ga ik in op een drietal vragen, namelijk:
1. Op basis waarvan is het besluit genomen om de duurzaamheidsmaatregel te treffen?
2. Op basis van welke modellen zijn we gekomen tot een verdeling van het beschikbare
budget?
3. Op basis van welke modellen/methoden worden de effecten van de duurzaamheidsmaatregelen
gemeten?
Snelfietsroutes
In het regeerakkoord (Bijlage bij Kamerstuk 34 700, nr. 34) is een bedrag van 100 miljoen euro vrijgemaakt voor investeringen in fietsinfrastructuur.
Dit bedrag is ingezet voor de realisering van snelfietsroutes en fietsenstallingen
bij OV-knooppunten. De snelfietsroutes dienen een bijdrage te leveren aan de doelstelling
om 200.000 extra mensen op de fiets te krijgen voor woon- en werkverkeer en/of om
een bijdrage te leveren aan de Tour de Force doelstelling om 20% meer fietskilometers
in 2027 te realiseren ten opzichte van 2017. Een kwaliteitsimpuls in de fietsinfrastructuur
zorgt voor een verbeterde verkeersveiligheid.
Van de 100 miljoen euro is 26 miljoen euro ingezet voor het stimuleren van de aanleg
van snelfietsroutes. Voor de verdeling van deze 26 miljoen euro is geen gebruik gemaakt
van modellen zoals is toegelicht in de regeling specifieke uitkering snelfietsroutes
2020–20223. Het geld is evenredig verdeeld over de twaalf provincies en twee vervoerregio’s
die hiervoor ieder één of meer concrete plannen hebben ingediend die voldeden aan
de vooraf gestelde randvoorwaarden. Zo bepaalt artikel 2 lid 2 van de specifieke uitkering
dat deze maximaal 40% van de totale kosten van de snelfietsroutes bedraagt. De eigen
bijdrage van de provincies en vervoerregio’s bedraagt minimaal 60%.
Door het gelijkmatig verdelen van de beschikbare middelen over het hele land heeft
de Staatssecretaris van IenW een landelijke intensivering in gang gezet. Waar IenW
bij een competitieve inzet slechts aan een beperkt aantal routes had bijgedragen,
worden nu over het hele land snelfietsroutes gerealiseerd en staan snelfietsroutes
overal in het land op de agenda. Dit bevordert ook de onderlinge samenwerking en kennisuitwisseling
tussen de provincies en stadsregio’s. De rijksinvestering van 26 miljoen euro leidt
tot circa 190 miljoen euro aan projecten. Dit blijkt uit de ingediende projectplannen
voor de fietsroutes. Daarin is voor alle routes een begroting van de kosten opgenomen.
Effectmeting
Van snelfietsroutes die in eerdere jaren een financiële bijdrage van het Rijk hebben
gehad is een doorrekening gemaakt met het quickscan model «Mobiliteitsscan». Op basis
daarvan is bekend dat, afhankelijk van de lokale omstandigheden, een overstap van
auto naar fiets van 1 tot 4% mogelijk is op de betreffende corridor.
Het ministerie heeft daarom ook de ingediende routes doorgerekend met de Mobiliteitsscan4 op het potentieel aan overstappers van auto naar fiets. Deze doorrekening is vooral
bedoeld als onderdeel van de kennisopbouw over de effecten van de aanleg van snelfietsroutes.
Om het fietsgebruik te bevorderen werken het Rijk, de medeoverheden en verschillende
maatschappelijke organisaties samen in het samenwerkingsverband «Tour de Force». Via
de Tour de Force delen de overheden kennis en ervaring over de aanleg en de effecten
van snelfietsroutes.
Uiteindelijk krijgen 17 routes een financiële bijdrage van het Rijk. Uit contacten
met de provincies en stadsregio’s afgelopen najaar blijkt dat er op dit moment 10
routes in aanleg zijn. In de loop van dit jaar zullen nog 4 routes starten met de
bouw.
Via Single information single audit5 wordt er verantwoordingsinformatie aangeleverd en deze wordt uiterlijk eind 2022
definitief vastgesteld. De routes zullen daarna door de medeoverheden worden geëvalueerd.
De medeoverheden hebben daarvoor evaluatiecriteria die veelal samenhangen met de doelstellingen
van het Rijk. Daarbij wordt gekeken naar de maatschappelijke baten zoals de kwaliteitsverbetering
van de betreffende verbinding en naar de toename van het aantal fietsers. Door middel
van enquêtes zal er ook een beeld zijn van het aantal fietsers op de route dat voorheen
een ander vervoermiddel gebruikte voor de betreffende rit.
Programma Aardgasvrije wijken
De wijkenaanpak wordt ondersteund door het Vesta MAIS-model6. Het Vesta-MAIS model is een ruimtelijk energiemodel voor de gebouwde omgeving ontwikkeld
door het PBL. Het model is ontwikkeld om te verkennen hoe de gebouwde omgeving in
Nederland klimaatneutraal verwarmd kan worden tegen zo laag mogelijke maatschappelijke
kosten. Het model brengt het technisch economisch potentieel van verschillende technieken
in beeld en schetst de gevolgen voor de energie infrastructuur en houdt hierbij rekening
met lokale omstandigheden. Dit model is onder andere ingezet bij de zogenaamde «Startanalyse»,
waarmee het PBL de gemeenten ondersteunt bij het maken van hun warmtetransitieplannen7.
Het kabinet heeft 435 miljoen euro uitgetrokken voor het Programma Aardgasvrije Wijken
vanuit de Klimaatenveloppe. Het programma is een leerprogramma, het beoogt te leren
op welke wijze de wijkgerichte aanpak kan worden ingericht en opgeschaald. De middelen
zijn voor het grootste deel bestemd voor het afdekken van de onrendabele top in de
proeftuinen, zodat bewoners een betaalbaar aanbod kunnen krijgen. De middelen gaan
dus in hoofdzaak naar de proeftuinen. Voor de eerste ronde van 27 proeftuinen is ruim
125 miljoen euro uitgegeven en voor de selectie van de tweede ronde nog eens bijna
100 miljoen euro.
De bijdrage die gemeenten ontvangen is gebaseerd op een businesscase voor de werkelijke
onrendabele top, het gaat niet om forfaitaire bedragen. Gemeenten berekenen de businesscase
zelf, in de tweede ronde is hiervoor als hulpmiddel een rekenmodel beschikbaar gesteld
via de website van aardgasvrijewijken8. De berekeningen worden beoordeeld door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland
(RVO).
Over de selectie van de proeftuinen wordt de Minister van BZK geadviseerd door de
adviescommissie aardgasvrije wijken. Bij de selectie is gelet op de algehele kwaliteit
van de aanpak en in het bijzonder de uitvoeringsgereedheid, de robuustheid van de
businesscase en een betaalbaar aanbod voor de bewoners. Er is gestreefd naar een diverse
portefeuille met een goede variëteit aan technieken en duurzame bronnen, en verschillende
aanpakken om de participatie met bewoners in te richten. Verder is gestreefd naar
een evenwichtige verdeling over grote en kleine gemeenten en voldoende spreiding over
heel Nederland, een goede balans tussen huur- en koopwoningen en utiliteitsgebouwen,
en voldoende proeftuinen voor de facultatieve onderwerpen klimaatadaptatie, circulair
bouwen, arbeidsmarkt en scholing en utiliteitsbouw als aanjager van de wijkgerichte
aanpak.
Effectmeting
Een jaarlijkse monitor volgt het Programma Aardasvrije wijken. De monitor verzamelt
via drie sporen – een wetenschappelijke analyse van PBL, een reflectieve monitor en
een kwantitatieve monitor – gegevens om jaarlijks zicht te houden op de voortgang
en de (tussen)resultaten van het programma. De Kamer wordt jaarlijks geïnformeerd
over de resultaten van deze monitor.
Externe adviesbureaus Rebel en KWINKgroep hebben op basis van de aanbeveling van de
Algemene Rekenkamer9 en de gewijzigde motie van het lid Koerhuis10 een tussentijdse evaluatie uitgevoerd van het Programma Aardgasvrije wijken. De resultaten
hiervan zijn aan de Tweede Kamer gezonden11 en besproken in het Algemeen Overleg Klimaatakkoord gebouwde omgeving van 12 oktober
2020. De Algemene Rekenkamer zal een standaard opvolgingsonderzoek uitvoeren, om te
bezien of en op welke wijze de aanbevelingen uit het verantwoordingsonderzoek zijn
uitgevoerd of opgepakt. De resultaten van dit onderzoek zullen door de Algemene Rekenkamer
(inclusief bestuurlijke reactie van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties)
aan uw Kamer worden gestuurd.
Het PBL houdt in meer algemene zin in de jaarlijks verschijnende Klimaat- en Energieverkenning
(KEV) bij welke emissiereducties van broeikasgassen en welk energieverbruik wordt
geraamd. In de KEV 2020 kon aan de aanpak van aardgasvrije wijken nog geen emissiereductie
worden toegekend.
Ik hoop u hiermee voldoende geïnformeerd te hebben.
De Minister van Financiën,
W.B. Hoekstra
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
W.B. Hoekstra, minister van Financiën