Brief regering : Geannoteerde agenda voor de inzet van het Koninkrijk der Nederlanden voor de voorjaarsvergadering van de Wereldbank van 9 tot en met 11 april 2021
26 234 Vergaderingen interim- Committee en Development Committee
25 295
Infectieziektenbestrijding
Nr. 250
BRIEF VAN DE MINISTER VOOR BUITENLANDSE HANDEL EN ONTWIKKELINGSSAMENWERKING
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 30 maart 2021
Hierbij stuur ik u, mede namens de Minister van Financiën, de geannoteerde agenda
voor de inzet van het Koninkrijk der Nederlanden voor de voorjaarsvergadering van
de Wereldbank van 9 tot en met 11 april 2021.
De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking,
S.A.M. Kaag
Geannoteerde agenda voor de inzet van het Koninkrijk der Nederlanden tijdens de vergadering
van het Development Committee op 9 april 2021.
Aanleiding
Van 9 tot en met 11 april vindt via videoconferentie de voorjaarsvergadering van de
Wereldbankgroep («de Bank») plaats. De Minister van Financiën en de Minister voor
Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking vertegenwoordigen het Koninkrijk
bij deze vergadering. Zij dragen samen de verantwoordelijkheid voor het Nederlandse
beleid bij de Bank en zijn respectievelijk gouverneur en plaatsvervangend gouverneur.
Het Koninkrijk beschouwt de Bank als een belangrijke en effectieve partner voor het
behalen van de Duurzame Ontwikkelingsdoelen (SDG’s) voor 2030 en de doelstellingen
van het klimaatakkoord van Parijs. De wereldwijde en multidimensionale impact van
de COVID-19-pandemie onderstreept de relevantie van de Bank waar het gaat om mondiaal
bereik, breed instrumentarium in zowel de publieke als de particuliere sector, en
ruime expertise.
Tijdens het ministeriële overleg – het Development Committee – op 9 april staan de volgende drie onderwerpen centraal: (1) de inzet van de Bank
op het gebied van de aankoop en verdeling van vaccins, onderdeel van de COVID-19-crisisrespons
van de Bank, (2) de inzet en rol van de Bank op het gebied van schulden, en (3) een
update over groen en inclusief herstel na de COVID-19-crisis. Onderstaand worden deze
agendapunten en de inzet van het Koninkrijk toegelicht. Het Koninkrijk zet erop in
dat de Bank haar respons toesnijdt op de impact van de crisis.
Ook wordt ingegaan op de laatste stand van het middelentekort van de International Development Association (IDA).
Inleiding: Impact COVID-19-pandemie op lage-inkomenslanden en opkomende economieën
In het Wereldbankrapport Global Economic Prospects
20211 benoemt de Bank dat lage-inkomenslanden hard getroffen worden door de impact van
de COVID-19-pandemie. Lage-inkomenslanden en opkomende economieën kenden in 2020 een
economische krimp van 2,6% bbp, de sterkste krimp sinds 1960. Wanneer China niet wordt
meegerekend was er zelfs sprake van een economische krimp van 5% bbp. In fragiele
– en conflict sensitieve landen nam de economische groei met 3,9% af.
Voor 2021 verwacht de Bank voor lage-inkomenslanden en opkomende economieën een economische
groei van 4%, hoewel deze groei achterblijft bij de vooruitzichten pre-COVID-19. Dit
is vooral het gevolg van de economische groei in China; wanneer China niet wordt meegerekend
blijft een groei van 3,5% over, hetgeen lager is dan de vooruitzichten pre-COVID-19.
Gezien de hoge bevolkingsgroei in veel lage-inkomenslanden betekent dit dat voor een
flink aantal van deze landen het inkomen per hoofd van de bevolking over de jaren
2020–2022 zal dalen. De verwachte economische groei kan lager uitvallen bij verdere
verspreiding van het virus en vertragingen bij de aankoop en distributie van vaccins.
De Bank stelt dat lage-inkomenslanden kwetsbaar zijn voor nieuwe uitbraken en logistieke
belemmeringen kennen voor de distributie van effectieve vaccins. Daarnaast lijden
zij onder financiële stress door verhoogde schuldenniveaus waardoor de begrotingsruimte
voor uitgaven aan COVID-19 beperkt is. De Bank geeft daarom aan dat de topprioriteiten
bestaan uit de beperking van de verspreiding van het virus, hulp bieden aan kwetsbare
mensen, en vaccineren. Wereldwijde samenwerking is essentieel om deze uitdagingen
het hoofd te bieden.
De Bank stelt dat als gevolg van de COVID-19-crisis meer dan 100 miljoen mensen in
extreme armoede zullen terugvallen. Deze stijging doet een periode van vijf achtereenvolgende
jaren van armoedevermindering teniet. Ook dreigen ongelijkheid en instabiliteit toe
te nemen. De COVID-19-crisis treft de armste en kwetsbaarste bevolkingsgroepen (vrouwen,
meisjes, migranten, mensen werkzaam in de informele sector) en het onderwijs disproportioneel
hard. Waar onderwijs de sleutel tot inclusieve ontwikkeling is, heeft de sluiting
van scholen negatieve economische gevolgen, zoals minder kansen op werk voor een hele
generatie van jongeren (de mediane leeftijd in Afrika ten zuiden van de Sahara bedraagt
19,5 jaar), vooral voor meisjes. Volgens de Verenigde Naties (VN) staan er in 2021
tegenover elke 100 mannen (leeftijd 25–34 jaar) in extreme armoede, 118 vrouwen. Die
ratio zou kunnen stijgen naar 121 vrouwen tegenover 100 mannen in 2030.
1. Rol van de Wereldbank bij het opvangen van de negatieve gevolgen van de COVID-19-crisis
met een focus op vaccins
Lage-inkomenslanden rapporteren relatief een lager aantal besmettingen dan andere
landen. Dit duidt op een onderschatting van de daadwerkelijke omvang van COVID-19
besmettingen, vanwege beperkte testcapaciteit en onderrapportage. Het aantal besmettingen
bleef in de tweede helft van 2020 stijgen in onder andere Ethiopië, Mozambique en
Oeganda. Hoewel het vaccineren in ontwikkelde economieën en de grootste opkomende
economieën in gang is gezet, geldt voor de meeste lage- en middeninkomenslanden dat
deze achterlopen met aankoop en distributie van vaccins en vaccineren. De Bank schat
dat vaccineren in deze categorie landen een half jaar tot een jaar zal achterlopen
op ontwikkelde economieën en de grootste opkomende economieën. Op basis van de huidige
cijfers zouden de meeste Afrikaanse landen pas een wijdverspreide vaccinatiegraad
(60% van de bevolking) behalen eind 2022 of begin 2023, terwijl de hoge-inkomenslanden
die naar verwachting in 2021 al behalen. Deze landen kampen onder andere met ontbrekende
infrastructuur zoals vervoersnetwerken, betrouwbare opslag van temperatuurgevoelige
vaccins, zwakke capaciteit voor distributie en het zetten van vaccinaties. Verdere
vertragingen bij de aanschaf en distributie in lage inkomenslanden vormen een risico
voor wereldwijd herstel vanwege mogelijke nieuwe uitbraken van COVID-19 en eventuele
mutaties van het virus.
De Bank ziet daarom het aanschaffen en distribueren van vaccins, vooral in de lage-inkomenslanden,
als één van de prioriteiten. De Access to COVID-19 Tools Accelerator (ACT-A) van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO), het wereldwijde coördinatiemechanisme
voor de bestrijding van de COVID-19-pandemie, geeft inzicht in toezeggingen die tot
nu toe door landen en organisaties zijn gedaan voor de financiering van vaccins, therapeutische
middelen, diagnostiek en gezondheidssystemen voor lage- en middeninkomenslanden.2 Toezeggingen bedragen tot op heden 6,2 miljard US dollars. COVAX3 is de vaccinatie-pijler van het ACT-A en streeft ernaar 20% van de bevolking in de
lage- en middeninkomens landen tegen eind 2021 te vaccineren. De verdeling van vaccins
geschiedt op basis van een door de WHO opgestelde mondiale allocatiesleutel. Voor
de 92 lage- en middeninkomenslanden geldt dat zij gebruik kunnen maken van een speciale
voorziening binnen COVAX.
In sommige regio’s bestaan daarnaast andere initiatieven: zo heeft de Afrikaanse Unie
tot op heden 670 miljoen vaccins voor de vaccinatie van nog eens 25% van de Afrikaanse
bevolking besteld, maar de leverdatum hiervan kan ver in de toekomst liggen.
Voorafgaand aan de jaarvergadering in oktober 2020 heeft de Bank in het kader van
de COVID-19-respons additionele financiering van 12 miljard US dollar voor aankoop
en distributie van vaccins goedgekeurd, waarbij de beschikbaarheid voor lage- en middeninkomenslanden
voorop stond. De Bank gaf daarbij het belang aan van goed functionerende distributiesystemen
om te verzekeren dat het vaccin ook daadwerkelijk de bevolking in ontwikkelingslanden
bereikt, en van een eerlijke toegang tot medicijnen – vooral voor de armste en kwetsbaarste
lagen van de bevolking.
De Bank hanteert bij de financiering voor COVID-19-respons een landen specifieke aanpak,
die rekening houdt met de beperkte capaciteit in veel landen, de vaak ontoereikende
logistieke infrastructuur, en gebrekkige capaciteit van de gezondheidszorg. Sinds
de jaarvergadering heeft de Bank projecten voor vaccins in Afghanistan, Bangladesh,
Ecuador, Ethiopië, Filippijnen, Kaapverdië, Libanon, Mongolië, Nepal, Tadzjikistan
en Tunesië goedgekeurd. In totaal heeft de Bank tot op heden 2 miljard US dollar aan
vaccinatie-activiteiten besteed.
Inzet Koninkrijk
Vaccinatie van de kwetsbaarste groepen is de efficiëntste manier om de pandemie onder
controle te krijgen. Nederland onderschrijft het belang van een wereldwijde eerlijke
toegang tot vaccins en steunt de ACT-A. Nederland behoort met een totale bijdrage
van 85 miljoen euro aan ACT-A tot de top-15 van publieke donoren. Nederland draagt
als onderdeel hiervan 30 miljoen euro bij aan de vaccin-pijler van ACT-A, COVAX.
Het Koninkrijk benadrukt dat financiering van de Bank voor vaccins in nauwe afstemming
met en op basis van coördinatie door COVAX dient te gebeuren aangezien COVAX als mondiaal
allocatiemechanisme van de WHO de leiding heeft bij de eerlijke verdeling van vaccins.
Voorkomen moet worden dat donatie of de verkoop van vaccinoverschotten in rijke landen
afbreuk doet aan het principe dat verdeling plaatsvindt op basis van efficiëntie en
behoeften van de kwetsbaarste landen en groepen.
Ook zal het Koninkrijk benadrukken dat op de lange termijn de financiering van vaccins
niet ten koste gaat van de reguliere gezondheidszorg in de getroffen landen. Om nu
en in de toekomst een antwoord te kunnen geven op mondiale uitdagingen gerelateerd
aan gezondheid is het van cruciaal belang dat de zorgverlening wordt versterkt. Daarbij
ligt de nadruk op de eerstelijnsgezondheidszorg om zo toekomstige pandemieën tijdig
te kunnen signaleren en te bestrijden. Bij de besteding van beschikbare middelen dient
daarom een goede balans worden te gevonden tussen investeren in vaccins en investeren
in de primaire zorg. Doordat de COVID-19-crisis een negatief effect heeft op beschikbare
middelen hiervoor, zal ook gekeken worden naar nieuwe financieringsinstrumenten, verbeterde
coördinatie en samenwerking op landenniveau. De effectiviteit en efficiëntie van de
inzet van beschikbare middelen kan worden vergroot op basis van vaststelling van de
behoeften van de eindgebruikers.
2. Inzet en rol Wereldbank op het gebied van schulden
De COVID-19-crisis heeft het risico op een hoge schuldenlast en onhoudbare schulden
voor lage-inkomenslanden en opkomende economieën aanzienlijk vergroot. De financieel-economische
impact van de pandemie confronteert veel landen met oplopende begrotingstekorten en
betalingsbalansproblemen. Door de negatieve impact van de afnemende vraag naar exportproducten,
lagere grondstoffenprijzen, afnemend toerisme en de hogere uitgaven gerelateerd aan
het adresseren van de COVID-19-impact, is de publieke schuldquote in lage-inkomenslanden
gestegen tot 52,1% bbp in 2020 en 60,8% bbp in 2021 volgens het IMF en de Bank.4
5
Een deel van de landen kampt daardoor momenteel met liquiditeitsproblemen, terwijl
deze en andere landen eveneens solvabiliteitsproblemen hebben. De Bank schrijft in
het rapport Global Economic Prospects 2021 dat wereldwijd gecoördineerde schuldverlichting lage-inkomenslanden kan helpen bij
het creëren van begrotingsruimte en de sociale vangnetten die nodig zijn voor een
herstel uit de COVID-19 crisis.
De schuldkwetsbaarheid van lage-inkomenslanden wordt deels gemitigeerd door internationale
initiatieven zoals het Debt Service Suspension Initiative (DSSI), waarmee op initiatief van de Bank en het IMF de G20 en de Club van Parijs
een betalingsmoratorium voor lage-inkomenslanden hebben ingesteld. Van april 2020
tot en met december 2020 zegde de Bank 19,5 miljard US dollar toe aan nieuwe financiering,
waarvan 6,8 miljard US dollar in de vorm van giften, aan landen die deelnemen aan
het DSSI.6 De Bank speelt een belangrijke rol bij de monitoring van de besteding van de door
deelname aan het DSSI vrijgekomen gelden en volgt of deze daadwerkelijk voor de crisisrespons
worden ingezet. Daarnaast speelt de Bank een rol bij het vergroten van transparantie
door het beheer van de database International Debt Statistics (IDS) gericht op het verschaffen van inzicht in de schulden van landen die deelnemen aan
het DSSI.7 Eind 2020 heeft de G20 het DSSI met zes maanden verlengd tot eind juni 2021 om landen
met acute liquiditeitsproblemen voldoende begrotingsruimte te geven. Tijdens de voorjaarsvergadering
in april 2021 zal worden besloten of het moratorium opnieuw verlengd wordt tot eind
2021.
Daarnaast is eind 2020 door de G20 en de Club van Parijs overeenstemming bereikt over
het Common Framework for Debt Treatment Beyond the DSSI (CF). Hoewel de Club van Parijs in het verleden vaker heeft samengewerkt met landen
die geen lid zijn van de Club van Parijs is het een belangrijk internationaal signaal
dat nu alle belangrijkste officiële crediteuren overeenstemming hebben bereikt over
een gezamenlijke aanpak van schulden, inclusief niet-Club van Parijs-leden.
Naast deze brede internationale inzet heeft de Bank ook een aantal specifieke instrumenten
ontwikkeld om de kwetsbaarheid van lage-inkomenslanden en opkomende economieën te
helpen verminderen. De eerste is de Multipronged Approach
to Address Debt Vulnerabilities (MPA) dat samen met het IMF is opgesteld. De MPA heeft als doel om (1) transparantie
van schulden te vergroten, (2) capaciteitsopbouw van public debt management te bevorderen, (3) het verder ontwikkelen van instrumenten voor de monitoring van
schulden, en (4) onderzoek naar hoe aanpassing van de leenvoorwaarden van de Bank
en het IMF een oplossing kan bieden om schuldrisico’s van lenende landen te verkleinen.
Onder de MPA heeft de Bank specifiek aandacht voor de IDA-landen, de armste landen
die geen of beperkte toegang hebben tot de kapitaalmarkt. Verder verleent de Bank
technische assistentie om landen te helpen bij het ontwikkelen van duurzaam begrotingsbeleid
voor herstel uit de crisis op de korte – en middellange termijn.8 Tot slot is de Sustainable Development Finance Policy (SDFP) een belangrijk beleidsinstrument van de Bank bij de steun aan IDA landen.
Het SDFP richt zich op het vergroten van transparantie, duurzame financiering en de
coördinatie tussen IDA en andere crediteuren. Een belangrijk onderdeel van het SDFP
zijn prikkels die de hoogte van financiering door de Bank koppelen aan resultaatafspraken
onder het SDFP.9
Inzet Koninkrijk
Prioriteit is het voorkomen van een nieuwe schuldencrisis. Bij het DSSI en het CF
zijn daarom voor het Koninkrijk twee uitgangspunten van belang. Het Koninkrijk pleit
voor een eerlijke verdeling van de lasten tussen crediteuren onderling. Private crediteuren
nemen nu niet deel aan het DSSI, en dit zal – indien dit zo blijft – de vrijgespeelde
begrotingsruimte van de betrokken landen deels weer tenietdoen wanneer deze ruimte
ingezet wordt om leningen van deze crediteuren af te lossen. Het Koninkrijk blijft
aandringen op deelname van alle crediteuren aan het DSSI en het CF. Ook is het Koninkrijk
van mening dat transparantie over schulden een voorwaarde is voor succesvolle implementatie
van zowel het DSSI als het CF doordat het verkleinen van de informatie-asymmetrie
leidt tot een beter beheer van deze schulden. De Bank kan hier volgens het Koninkrijk
met technische assistentie en beleid zoals het SDFP een belangrijke rol spelen bij
het vergroten van de capaciteit voor schuldmanagement en transparantie bij de armste
landen. Het Koninkrijk ondersteunt deze rol van de Bank en roept de Bank op dit verder
uit te bouwen.
Het is voor het Koninkrijk van belang dat de Bank een strategische discussie voert
met de aandeelhouders over de rol van de Bank met betrekking tot de aanpak van de
huidige schuldenproblematiek in klantlanden, coherent met de ambitie om landen te
helpen groener, inclusiever en weerbaarder uit de crisis te komen. Voor het Koninkrijk
is het van belang dat de Bank en het IMF een gecoördineerde aanpak hebben voor individuele
landen, zoals het gezamenlijk opstellen van een analyse van de schuldhoudbaarheid
in een land als deze voor financiering naar de Bank of het IMF stapt. Ten slotte moedigt
het Koninkrijk het vergroten van het aanbod van schuldinstrumenten met een andere
risicoverdeling tussen debiteur en crediteur aan, zoals bijvoorbeeld leningen in lokale
valuta.
De omvang en complexiteit van de huidige schuldenproblematiek vraagt ook om een debat
over de oorzaken en een bijpassende structurele aanpak van deze crisis in de verschillende
relevante fora. Om een volgende crisis te voorkomen, dient te worden gekeken naar
de onderliggende oorzaken van de huidige crisis. De lessen die daaruit volgen kunnen
vervolgens meegenomen worden in de bestaande instrumenten van de Bank gericht op preventie,
zoals de MPA en de SDFP. Daarbij dient ook voldoende aandacht te komen voor situaties
waar een schuldenlast groot is, maar niet onhoudbaar, aangezien deze alsnog een negatief
effect kan hebben op de begrotingsruimte die landen beschikbaar hebben om te investeren
in de SDG’s en klimaatbeleid.
Het Koninkrijk vindt het belangrijk dat in de discussie over de oplopende publieke
schuldquote van landen voldoende aandacht is voor een groen, inclusief en weerbaar
herstel uit de COVID-19 crisis, het bereiken van de SDG’s en de doelen van het klimaatakkoord
van Parijs, die vanwege deze vergrote schuldkwetsbaarheden en daarmee beperkte begrotingsruimte
van onder andere lage-inkomenslanden verder uit beeld raken.
Sinds de oproep van Nederland en andere landen bij de jaarvergadering worden innovatieve
oplossingen die ervoor moeten zorgen dat eventuele schuldverlichting bijdraagt aan
groen en inclusief herstel, onderzocht door de Bank en IMF.
3. Een groen, inclusief en weerbaar herstel na de COVID-19-crisis
In ontwikkelingslanden, met name in Afrika, raken de duurzame ontwikkelingsdoelen
(SDG’s) verder buiten bereik door de COVID-19-crisis. De Bank kondigde na de uitbraak
van de crisis een steunpakket aan van 160 miljard US dollar en hanteert hierbij de
strategische kaders zoals gepresenteerd in het COVID-19 Crisis Approach Response Paper van de Bank. De Bank heeft vanaf het begin van de COVID-19-crisis proactief, robuust
en tijdig landen ondersteund in hun aanpak van de gezondheidsgevolgen en sociaaleconomische
gevolgen van de COVID-19-pandemie.
Terwijl de crisisinzet wordt voortgezet, licht de Bank haar aanpak om landen te ondersteunen
bij de overgang van crisisbestrijding naar herstel toe in het geagendeerde document
voor het Development Committee «From COVID-19 Crisis Response to Resilient Recovery Saving Lives and Livelihoods while
Supporting Green, Resilient and Inclusive Development (GRID)». Het in dit document beschreven kader voor de aanpak van de Bank voor een
groen, inclusief en duurzaam herstel is gestoeld op drie dwarsdoorsnijdende uitgangspunten
om de uitdagingen die door COVID-19 en klimaatverandering worden versterkt, tegelijkertijd
en systematisch aan te pakken. Allereerst geeft de Bank aan dat publiek en particulier
kapitaal moet worden ingezet en geïnvesteerd in duurzame infrastructuur om groei en
werkgelegenheid te creëren. Daarbij gaat het om investeringen in belangrijke transities
in energie, voedselsystemen en landgebruik, en steden en transport. De Bank ondersteunt
landen en bedrijven om klimaat- en ontwikkelingsdoelstellingen te integreren in hun
investeringsplannen. Ten tweede onderstreept de Bank het belang van beleidshervormingen
om groen, inclusief en weerbaar herstel mogelijk te maken. Het gaat hierbij onder
meer om handelsbeleid, begrotingsbeleid en beleid om digitalisering en innovatie te
stimuleren. Tot slot zal het mobiliseren van kapitaal, in het bijzonder van de particuliere
sector, essentieel zijn om de voor herstel benodigde investeringen mogelijk te maken.
Inzet Koninkrijk
Juist nu is het van belang te zorgen dat ontwikkelingsfinanciering bijdraagt aan de
SDG’s en in lijn is met het principe Leave No One Behind en de doelen van het klimaatakkoord van Parijs. Bij de uitgaven van landen om de
negatieve effecten van de COVID-19-crisis op te vangen acht het Koninkrijk het van
belang dat deze uitgaven niet te koste gaan van het behalen van de langere termijndoelen,
waaronder de SDG’s. De economische weerslag van de crisis, waardoor zowel in ontwikkelde
– als ontwikkelingslanden veel banen verloren zijn gegaan, maakt het belang van inzet
op werkgelegenheid, fatsoenlijk werk en leefbaar inkomen groot.
Tijdens de voorjaarsvergadering zal het Koninkrijk de Bank vragen hoeveel financiering
door de Bank verstrekt is die bijdraagt aan vergroenings- en biodiversiteitsdoelstellingen
(conform de Rio Markers van OESO-DAC) en inclusiviteit. Het Koninkrijk zal blijven
benadrukken dat de Bank selectiever dient te zijn in het gebruik van haar middelen
door zich vooral te richten op armste delen van de bevolking en op de hoogste noden,
in het bijzonder in fragiele staten en conflictgebieden.
Het Koninkrijk hecht aan een herstelaanpak gericht op het behoud en scheppen van werkgelegenheid,
met oog voor achtergestelde groepen, waarbij productief en waardig werk, sociale bescherming,
rechten op het werk en sociale dialoog de agenda bepalen. Zo is de voortdurende inzet
van de Bank op menselijk kapitaal cruciaal, gezien de impact van COVID-19 op zorgverlening
en onderwijs. De positie van meisjes en vrouwen verdient hierbij speciale aandacht.
Het Koninkrijk benadrukt verder de kans om te investeren in sectoren die bijdragen
aan klimaatmitigatie en -adaptatie, en om steun aan fossiele brandstoffen uit te faseren
en vraagt de Bank om een aanjagende rol te spelen om te komen tot een coherente aanpak
van de schuldencrisis en de klimaatcrisis.
Nederland verwelkomt de recente aankondiging van president Malpass dat de Bank voor
de komende vijf jaar als doelstelling hanteert dat gemiddeld 35% van haar financiering
leidt tot een positieve klimaatimpact, waarvan 50% naar mitigatie en 50% naar adaptatie.
Juist nu is het van belang te zorgen dat ontwikkelingsfinanciering bijdraagt aan de
SDG’s en in lijn is met het principe Leave No One Behind en de doelen van het klimaatakkoord van Parijs. Ook daarom moedigt het Koninkrijk
de Bank aan om samenwerking te versterken met VN-organisaties, andere ontwikkelingspartners
en het maatschappelijk middenveld en zo deze crisis het hoofd te bieden. Omdat situaties
van structurele armoede, ongelijkheid en uitsluiting in de crisis verder zijn verergerd,
vraagt Nederland opnieuw aandacht van de Bank voor het verbeteren van de kwaliteit
en inclusiviteit van bestuur.
Tot slot zet het Koninkrijk in op een ambitieus nieuw klimaatplan van de Bank voor
de jaren 2021–2025, dat ten tijde van de voorjaarsvergadering wordt verwacht. Het
Koninkrijk zal de Bank oproepen zich te committeren aan een datum waarop de Bank kan
garanderen dat financieringen volledig in lijn zijn met de doelen van het klimaatakkoord
van Parijs en klimaatafwegingen te integreren in de besluitvorming en risicoraamwerken.
Het Koninkrijk zet in op uitfasering van de financiering van fossiele brandstoffen
en op de ondersteuning van klantlanden met het uitwerken van Nationally Determined Contributions (NDCs) en lange-termijn strategieën gericht op het verwezenlijken van een klimaat
neutrale economie halverwege de 21e eeuw, en transparante rapportage over klimaatfinanciering in de eigen portefeuille.
4. IDA middelentekort
Tijdens de jaarvergadering 2020 gaf President Malpass aan dat er onvoldoende financiering
beschikbaar zal zijn voor de armste landen voor de periode 2021–2023, ondanks de succesvolle
19e middelenaanvulling van IDA (IDA-19) die in december 2019 tot stand kwam. Dit is het
gevolg van het naar voren halen van 35 miljard US dollar voor de COVID-19-respons.
Extra inzet van het eigen kapitaal van IDA levert onvoldoende ruimte op voor de benodigde
concessionele financiering, zonder aantasting van de effectiviteit en duurzaamheid
van het financiële model van IDA. Een aanvulling van donorfinanciering van IDA op
de korte termijn is daarom ook noodzakelijk, zo stelt IDA. Nederland is een belangrijke
donor van IDA en neemt daarom deel aan de gesprekken over de financiële capaciteit
van dit deel van de Bank. Hoewel het middelentekort bij IDA niet geagendeerd staat
bij de voorjaarsvergadering, zullen deze gesprekken in de periode van de voorjaarsvergadering
worden voortgezet.
Nederland heeft net als andere landen de opgeschaalde inzet van IDA-19 middelen voor
crisisbestrijding in 2020 en 2021 gesteund. Daarnaast erkent Nederland ook dat het
tekort dat daardoor is ontstaan, prangend is doordat IDA-landen hard worden geraakt
door de crisis en hierdoor (1) de vraag naar externe financiering van IDA-landen hoger
zal liggen dan voor de crisis, (2) IDA vanwege de verhoogde schuldkwetsbaarheid meer
schenkingen en concessionele financiering aan IDA-klantlanden zal verstrekken, en
(3) de financieringslast voor het halen van IDA-19 beleidsdoelen vergroot wordt. Volgens
schattingen van de Bank zal de vraag naar externe financiering van IDA-landen door
COVID-19 met 110,5 miljard US dollar jaarlijks hoger liggen dan het gemiddelde van
de afgelopen vijf jaar. Historisch gezien voorziet IDA in 27% van de externe financiering
van de 74 IDA-landen, waar 2/3 van de allerarmsten ter wereld leven. Juist gezien
de impact van de crisis op de armste landen vindt Nederland de effectieve inzet van
multilaterale instellingen van belang, waarbij de Bank een centrale leverancier is
voor ontwikkelingsfinanciering. Nederland is sinds de start van de IDA in 1960 een
betrokken aandeelhouder en continue donor van de driejaarlijkse middelenaanvullingen
met een huidig aandeel van 2,87%.
In de gesprekken over de financiële capaciteit van IDA hebben donorlanden met de Bank
gesproken over een mogelijke aanvulling middels donorbijdragen. Met alle andere donorlanden
is in dat kader overeengekomen dat de twintigste middelenaanvulling van IDA (IDA-20)
met een jaar wordt vervroegd. Dit scenario had voor Nederland de voorkeur boven een
extra aanvulling van IDA-19, omdat de onderhandeling van het beleidspakket voor IDA-20
de kans biedt om de doelen voor een groen, weerbaar en inclusief herstel van de COVID-19-pandemie
vorm te geven. Nederland is daarbij van mening dat deze crisisperiode voor IDA een
goede aanleiding is om een deel van het kapitaal versneld in te zetten voor het inlenen
van kapitaal op de markt om zo meer middelen te mobiliseren en zal hier daarom in
de komende onderhandelingen op aandringen. Ook roept Nederland IDA op tot verdere
balansoptimalisatie en de gestelde leenvoorwaarden onderdeel te maken van het oplossen
van de problematiek. Het overeengekomen scenario sluit beter aan op de tijdslijn van
nationale politieke besluitvorming over een Nederlandse bijdrage.
Het komend jaar vinden de onderhandelingen over de inzet van IDA voor de komende jaren
plaats. In december a.s. zullen donorlanden besluiten tot de omvang van het financiële
pakket en de bijdrage van donoren, nadat de inhoudelijke doelstellingen en de financiële
voorwaarden overeen zijn gekomen. De COVID-19-pandemie heeft het belang van de ontwikkeling
van menselijk kapitaal benadrukt. Nederland zal daarom pleiten voor het toevoegen
van de ontwikkeling van menselijk kapitaal, waaronder de versterking van onderwijs-
en gezondheidssystemen, als pijler voor IDA-20. Voor Nederland blijven daarnaast Nederlandse
ontwikkelingsprioriteiten zoals het voorkomen van conflict en instabiliteit, het verminderen
van armoede en maatschappelijke ongelijkheid, en het bevorderen van duurzame inclusieve
groei en klimaatactie wereldwijd de thematische inzet bij de onderhandelingen van
een nieuw beleidspakket. De Kamer zal gedurende dit proces nader geïnformeerd worden
over de Nederlandse positie in deze onderhandelingen.
Indieners
-
Indiener
S.A.M. Kaag, minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.