Brief regering : Geannoteerde Agenda Informele Raad WSBVC 22 februari 2021
21 501-31 Raad voor de Werkgelegenheid, Sociaal Beleid, Volksgezondheid en Consumentenzaken
Nr. 596
BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 8 februari 2021
Op 22 februari aanstaande vindt een informele Raad WSBVC plaats via videoconferentie.
Hierbij zend ik u de Geannoteerde Agenda voor deze Raad toe.
Conform de vastgestelde afspraken1 informeer ik uw Kamer middels de Geannoteerde Agenda tevens over de voortgang van
de onderhandelingen inzake de herziening van de Coördinatie verordening Sociale Zekerheid
en het EU-voorstel Richtlijn toereikende minimumlonen in de EU. Tevens bevat de Geannoteerde
Agenda informatie over het recent gesloten akkoord op het Europees Globaliseringsfonds
en het Europees Sociaal Fonds+.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
W. Koolmees
GEANNOTEERDE AGENDA INFORMELE RAAD WERKGELEGENHEID EN SOCIAAL BELEID (WSBVC) 22 februari
2021, videoconference
In deze Geannoteerde Agenda treft u aan:
– Voortgangsrapportage herziening Coördinatieverordening Sociale Zekerheid
– Voortgangsrapportage t.a.v. het EU-voorstel Richtlijn toereikende minimumlonen in
de EU (COM, 2020, 682)
– Informatie over de Informele Raad WSBVC van 22 februari 2021
– kwartaalrapportage Europees Globaliseringsfonds (EGF) 2021–2027
– kwartaalrapportage Europees Sociaal Fonds+ (ESF+) 2021–2027
Voortgangsrapportage herziening Coördinatieverordening Sociale Zekerheid
In het nu volgende geef ik u een overzicht van de stand van zaken van de onderhandelingen
over de herziening van de Coördinatieverordening Sociale Zekerheid (883/2004).
Terugblik
De WSBVC Raad van 21 juni 2018 (Kamerstuk 21 501-31, nr. 49) is een algemene oriëntatie over de herziening van Verordening 883/2004 overeengekomen.
Nederland heeft tegen deze algemene oriëntatie gestemd. Ook Oostenrijk, Duitsland,
Malta en Denemarken stemden tegen. België, Luxemburg en Cyprus onthielden zich van
stemming.
In januari 2019 zijn de trilogen gestart tussen het voorzitterschap, het EP en de
Commissie, waarin onderhandeld wordt over de uiteindelijke tekst. Op 19 maart 2019
lieten de drie onderhandelende partijen, de Commissie, het voorzitterschap en het
EP, weten dat zij een voorlopig akkoord bereikt hadden. Vervolgens zijn in het voorjaar
van 2019 de onderhandelingen gestrand doordat een blokkerende minderheid van lidstaten
tegen het in de trilogen bereikte voorlopig akkoord stemde. Naast Nederland maakten
een aantal gelijkgezinde lidstaten deel uit van deze blokkerende minderheid. Daarnaast
stemden ook een aantal Oost-Europese landen tegen het voorlopig akkoord. Struikelblok
vormden de hoofdstukken werkloosheid en toepasselijke wetgeving. Nederland en de gelijkgezinde
lidstaten waren tegen de aanpassingen in het hoofdstuk werkloosheid. De Oost-Europese
landen daarentegen waren tegen de door het EP aangebrachte aanscherpingen in het hoofdstuk
toepasselijke wetgeving, met name wat betreft detachering. Het EP heeft het dossier
vervolgens over de EP-verkiezingen heen getild. In het najaar van 2019 zijn de trilogen
tussen Commissie, het huidige EP en het toenmalige Finse voorzitterschap hervat. De
standpunten van de Raad en het EP bleken echter te zeer uit elkaar te liggen om tot
overeenstemming te kunnen komen. Onder het Kroatische voorzitterschap is er vervolgens
geen voortgang geboekt in de onderhandelingen.
Stand van zaken
Onder het Duitse voorzitterschap is het niet gelukt een akkoord over de herziening
van de Verordening te bereiken. Het Portugese voorzitterschap heeft dit dossier inmiddels
opgepakt. Na een ronde van besprekingen met individuele lidstaten is de verwachting
dat het huidige voorzitterschap in de eerste helft van februari een eerste triloog
zal organiseren. Belangrijkste onderwerp van bespreking zal waarschijnlijk een onderdeel
van het hoofdstuk toepasselijke wetgeving zijn, namelijk de plicht tot voorafgaande
notificatie bij detachering. Dit is een voorstel van het EP. Het voorstel houdt in
dat detacheringen vooraf moeten worden gemeld. Deze verplichting geldt niet in – nog overeen te komen – uitzonderingssituaties.
Veel lidstaten hebben gewezen op de administratieve lasten en afbakeningsproblemen
die gepaard gaan met een dergelijke notificatieplicht. Daarom wordt verkend of deze
administratieve lasten kunnen worden gemitigeerd door digitale oplossingen.
Inzet Nederland
Ik blijf mij op verschillende fronten inzetten voor een beter resultaat voor Nederland.
Uiteraard neemt Nederland stelling tijdens de formele onderhandelingsmomenten met
het voorzitterschap. Daarnaast blijf ik met de gelijkgezinde lidstaten optrekken en
voorstellen doen. Omdat het voorlopig akkoord eerder strandde door een blokkerende
minderheid van lidstaten die dit voorlopig akkoord om heel uiteenlopende redenen niet
konden steunen, beperk ik me voor steun en samenwerking niet tot de groep gebruikelijke
gelijkgezinde lidstaten, maar werk ik met een zo ruim mogelijke groep samen, teneinde
blokkerende minderheden te bewerkstelligen of gekwalificeerde meerderheden te bereiken.
Daarnaast zijn er uiteraard ook regelmatig contacten over de herziening van de Verordening
met vertegenwoordigers van Nederland in het EP, met de Europese Commissie en andere
stakeholders.
Mijn inzet op het gebied van werkloosheid blijft gericht op het bereiken van een zo
kort mogelijke exportduur, gecombineerd met maatregelen gericht op vergroting van
de arbeidsparticipatie en verbetering van de handhaving. Mijn inzet op de toepasselijke
wetgeving is gericht op het tegengaan van premieshoppen.
Voortgangsreportage t.a.v. het EU-voorstel Richtlijn toereikende minimumlonen in de
EU (COM, 2020, 682)
Op 17 december jl. heeft uw Kamer mij de informatieafspraken doen toekomen, zoals
vastgesteld in het Algemeen Overleg van 1 december jl. (Kamerstuk 21 501-31, nr. 593) over o.a. het voorstel van een richtlijnvoorstel van de Europese Commissie voor
toereikende minimumlonen in de EU (Kamerstuk 35 639, nr.1). Onderstaand ga ik, in het kader van deze informatieafspraken, nader in op de ontwikkelingen.
Voortgang van de onderhandelingen
Gedurende de laatste twee maanden van het Duits voorzitterschap (tweede helft van
2020) heeft de Europese Commissie de verschillende artikelen van het voorstel, alsook
de conclusies uit de ex-ante gevolgenanalyse (Impact Assessment) toegelicht. Na verzoek door een aanzienlijk aantal lidstaten, waaronder Nederland,
heeft het Duits voorzitterschap tevens een opinie gevraagd aan de Juridische Dienst
van de Raad (JDR). De opinie, waar de JDR momenteel nog aan werkt, zal naar verwachting
ingaan op de vraag of het richtlijnvoorstel de bestaande bevoegdheidsverdeling tussen
de EU en de lidstaten respecteert.
In afwachting van de JDR-opinie heeft het Portugees voorzitterschap (eerste helft
van 2021) ervoor gekozen de onderhandelingen te beginnen met de hoofdstukken over
de horizontale bepalingen en slotbepalingen, die naar verwachting het minst gevoelig
liggen. Nederland heeft, tezamen met verschillende andere lidstaten, kenbaar gemaakt
graag eerst de opinie van de JDR te bespreken, voordat de onderhandelingen aanvangen.
Het acteren van Nederland
Zoals verwoord in het fiche dat met uw Kamer is besproken (Kamerstuk 22 112, nr. 2978), ziet het kabinet met name een toegevoegde waarde van actie op EU-niveau op sociaal
en werkgelegenheidsterrein als een voorstel bijdraagt aan opwaartse sociaaleconomische
convergentie en een gelijk speelveld. In hetzelfde fiche heeft het kabinet echter
ook aangegeven een aantal vragen en aandachtspunten bij het richtlijnvoorstel te hebben.
Het gaat hierbij o.a. om het belang van extra verduidelijking van de juridische basis
van het voorstel, het kabinetsstandpunt dat een Raadsaanbeveling een geschikter instrument
is en het belang van het respecteren van de bestaande bevoegdheidsverdeling.
Deze vragen en aandachtspunten zijn ook door verschillende andere lidstaten naar voren
gebracht. Met mijn collega’s uit Oostenrijk, Denemarken, Estland, Hongarije, Ierland,
Malta, Polen en Zweden heb ik derhalve een brief (bijgevoegd) aan het Portugees voorzitterschap
doen toekomen waarin aandacht voor deze punten wordt gevraagd. Door dergelijke coalities
te smeden wil ik de onderhandelingen proactief beïnvloeden.
Informatie over de Informele Raad WSBVC van 22 februari 2021 (VTC)
Op het moment van opstellen van deze Geannoteerde Agenda is nog geen officiële agenda
bekend van de Informele Raad WSBVC van 22 februari 2021. Naar verwachting vindt in
de ochtend een debat over sociaal beleid plaats. Daarnaast zal er een plenaire middagsessie
zijn over gendergelijkheid en de gevolgen van de COVID-19 pandemie.
Het Portugees Voorzitterschap heeft mondeling aangekondigd dat tijdens de ochtendsessie
uiteengegaan zal worden in drie parallelle beleidsdebatten. De thema’s zijn werkgelegenheid/
banen, vaardigheden en armoedebestrijding/sociale uitsluiting. Nederland zal een voorkeur
uitspreken voor deelname aan het debat over werkgelegenheid en banen. Uiteraard zal
de Nederlandse inbreng binnen bestaande beleidskaders zijn.
Tijdens het ochtenddeel van deze Informele Raad WSBVC zal ik mij vanwege privé redenen
ambtelijk laten vervangen. Voor het middagdeel over gendergelijkheid is Minister van
Engelshoven voornemens deel te nemen.
kwartaalrapportage Europees Globaliseringsfonds (EGF) 2021–2027
In maart 2019 is in de Raad een gedeeltelijke algemene oriëntatie bereikt op de EGF-verordening.
Nederland kon niet instemmen met deze gedeeltelijke algemene oriëntatie vanwege de
aanzienlijke verbreding van de doelstelling van het EGF in combinatie met een halvering
van de minimumdrempel voor aanvragen (van 500 naar 250 ontslagen werknemers in een
zogenoemde referentieperiode). Nederland had bij de publicatie van het voorstel door
de Europese Commissie al een negatief subsidiariteitsoordeel gegeven2. Naast Nederland stemde één andere lidstaat tegen. Twee lidstaten onthielden zich
van stemming. Met het akkoord over het nieuwe MFK is ook een besluit over de hoogte
van het EGF genomen. Het budget is vastgesteld op bijna 1,5 miljard in lopende prijzen
voor de periode 2021–2027. De afgelopen periode vonden de trilogen met het Europees
Parlement plaats. Medio december 2020 is er een akkoord bereikt tussen de Raad en
het Europees Parlement. In dit akkoord is de minimumdrempel voor aanvragen verder
verlaagd (van 250 naar 200 ontslagen werknemers), terwijl de doelstelling breed is
gebleven (alle herstructureringen die ontslagen tot gevolg hebben komen in aanmerking).
Nederland heeft dan ook tegen de uitkomst van de triloog gestemd. Naast Nederland
stemden drie andere lidstaten tegen.
kwartaalrapportage Europees Sociaal Fonds+ (ESF+) 2021–2027
Op de ESF+ verordening werd in 2019 al een gedeeltelijke algemene oriëntatie bereikt.
De Europese Commissie heeft vanwege de Covid-19 uitbraak eind mei 2020 een geactualiseerd
voorstel gepresenteerd voor het ESF+. Op deze geactualiseerde ESF+ verordening is
in juli 2020 een geactualiseerde gedeeltelijke algemene oriëntatie op Raadsniveau
bereikt. Nederland heeft ingestemd met de gedeeltelijke algemene oriëntatie van 2019
alsook de geactualiseerde gedeeltelijke algemene oriëntatie van juli 2020. Vervolgens
zijn de trilogen met het Europees Parlement gestart. De positie van het Europees Parlement
en het Raadsakkoord lagen ver uiteen. Het Europees Parlement had de wens om een aanzienlijk
deel van de ESF-budgetten te oormerken voor specifieke doelen, namelijk het bestrijden
van jeugdwerkloosheid (15% voor alle lidstaten), het tegengaan van kinderarmoede (5%
voor alle lidstaten), sociale inclusie (25% voor alle lidstaten), bestrijding materiële
deprivatie (3% voor alle lidstaten) en steun voor sociale partners (2% voor alle lidstaten).
De Raad voelde hier minder voor omdat dit voor lidstaten de nodige flexibiliteit weg
neemt om de middelen in te zetten op de landenspecifieke uitdagingen, die veelal verschillen
tussen lidstaten. Ondanks deze uiteenlopende posities op het onderwerp thematische
concentratie, is het Portugese voorzitterschap er in geslaagd om tot een akkoord te
komen dat er als volgt uit ziet:
– Jeugdwerkloosheid: er zal een verplichte allocatie van 12,5% gelden voor lidstaten
met een percentage NEET’s3 hoger dan het EU-gemiddelde over 2017–2019. Nederland zit onder dit EU-gemiddelde.
Lidstaten met een percentage NEET’s onder het EU-gemiddelde worden verplicht om een
«gepast bedrag» in te zetten voor de bestrijding van jeugdwerkloosheid, maar mogen
de hoogte van dit bedrag zelf bepalen.
– Kinderarmoede: er zal een verplichte allocatie van 5% gelden voor lidstaten met grote
uitdagingen op dit terrein (een hoger AROPE-percentage4 dan het EU-gemiddelde in de periode 2017–2019). Nederland zit onder dit EU-gemiddelde.
Lidstaten met een AROPE-percentage onder het EU-gemiddelde worden verplicht een «gepast
bedrag» in te zetten voor de bestrijding van kinderarmoede, maar mogen zelf de hoogte
van dit bedrag bepalen.
– Materiële deprivatie: de verplichting uit de Raadspositie om 2% van de ESF+ middelen
in te zetten voor de bestrijding van materiële deprivatie wordt verhoogd naar 3%.
– Sociale inclusie: er blijft, in lijn met de Raadspositie, een verplichte allocatie
van 25% voor sociale inclusie gelden.
– Steun aan sociale partners: alle lidstaten worden verplicht om een «gepast bedrag»
te besteden aan de ondersteuning van sociale partners. Alleen voor lidstaten met een
landenspecifieke aanbeveling op dit terrein geldt een verplicht percentage van 0,25%.
Nederland heeft op dit terrein geen landenspecifieke aanbeveling.
Nederland is tevreden met deze uitkomst en is voornemens in te stemmen met het onderhandelingsresultaat.
Dit vindt waarschijnlijk begin maart plaats in COREPER. Dat ten aanzien van jeugdwerkloosheid
en de bestrijding van kinderarmoede is gekozen voor een constructie waarbij alleen
lidstaten met grote uitdagingen op deze thema’s verplicht worden om een percentage
van de ESF+ middelen hierop in te zetten en voor de overige lidstaten meer ruimte
voor flexibiliteit bestaat, sluit aan bij de Nederlandse inzet. De lidstaten met grote
uitdagingen worden zo gestimuleerd om met deze problematiek aan de slag te gaan, terwijl
de overige lidstaten de flexibiliteit behouden om hun middelen in te zetten voor het
adresseren van andersoortige landenspecifieke uitdagingen. Daarnaast zijn de elementen
die Nederland heeft binnengehaald tijdens de onderhandelingen in de Raad overeind
gebleven in de triloog, bijvoorbeeld de sterkere koppeling met het Europees Semester.
Nederland was bij de publicatie van het Commissievoorstel kritisch ten aanzien van
een verplichte allocatie voor de bestrijding van materiële deprivatie. Het kabinet
heeft in een eerder stadium echter reeds aangegeven bereid te zijn om voedselbanken
te ondersteunen met de – op basis van de Raadspositie – minimaal 2% van de voor Nederland
beschikbare ESF+ middelen die ten behoeve moeten komen aan de meest behoeftigendoelgroep5. Dit in verband met de zorgen bij de voedselbanken over (verwachte) toenemende klantenaantallen
als gevolg van de coronacrisis, een (dreigend) tekort aan voedselaanbod en de inzichten
uit de initiatiefnota over ondersteuning van de voedselbanken van de leden Slootweg
en Bruins. Momenteel wordt met het Ministerie van LNV, de VNG en Voedselbanken Nederland
gewerkt aan een plan om deze middelen in te zetten. Uw Kamer wordt separaat nader
geïnformeerd over de Nederlandse ESF+ programmering en over de ondersteuning aan de
voedselbanken.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
W. Koolmees, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid