Brief regering : Implementatieverplichtingen die voortvloeien uit de Handels- en Samenwerkingsovereenkomst tussen Europese Unie en Verenigd Koninkrijk
35 393 Betrekkingen tussen de Europese Unie en het Verenigd Koninkrijk
Nr. 32
BRIEF VAN DE MINISTERS VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID EN VOOR RECHTSBESCHERMING
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 14 januari 2021
Hierbij informeren wij u, mede namens de Minister van Buitenlandse Zaken, nader over
de implementatieverplichtingen die voortvloeien uit de Handels- en Samenwerkingsovereenkomst
(HSO) tussen de Europese Unie en het Verenigd Koninkrijk (VK). Dat het is gelukt om
in een zeer korte tijd een akkoord van deze omvang te bereiken is een verdienste van
de onderhandelaars, maar liever had het kabinet gezien dat het akkoord ruim voor het
einde van de overgangsperiode was bereikt. Dan was er meer tijd geweest voor alle
belanghebbenden om zich op basis van het akkoord voor te bereiden en voor het goedkeuringsproces
van het akkoord. Zoals reeds aangekondigd in de memorie van toelichting bij de wijziging
van de Verzamelwet Brexit1 kunnen zich in het geval van een akkoord situaties voordoen waarin met grote spoed
nationale wetgeving moet worden aangepast. Dit komt omdat de definitieve inhoud van
het akkoord en de doorwerking daarvan in de nationale rechtsorde pas in een zeer laat
stadium bekend is geworden en dat met het akkoord is gebleken dat de verdragsluitende
partijen geen ruimte hebben gelaten voor noodzakelijke implementatie- en uitvoeringsmaatregelen.
Zoals op 4 januari jl. aan uw Kamer gemeld2, geeft het akkoord op het terrein van rechtshandhaving en justitiële samenwerking
in strafzaken aanleiding voor Nederland om implementatiewetgeving aan te nemen om
het nationaal recht in overeenstemming met het akkoord te brengen.
De HSO is een EU-verdrag dat in beginsel geen rechtstreekse werking heeft. Daarop
is in het akkoord echter een belangrijke uitzondering gemaakt voor de samenwerking
inzake rechtshandhaving en justitie. Dit betekent dat dit deel van het akkoord ook
rechten en verplichtingen voor personen creëert en zij het akkoord voor de nationale
rechter kunnen inroepen. De HSO creëert ook bevoegdheden voor de strafvorderlijke
autoriteiten die direct kunnen worden toegepast, zodra de aanmelding van die autoriteiten
bij de Commissie heeft plaatsgevonden. Die aanmeldingen moeten uiterlijk 15 januari
2021 worden gedaan. Niet alleen moeten er door de lidstaten autoriteiten worden aangewezen
die de HSO uitvoeren en handhaven, ook moet het interne recht in overeenstemming met
het verdrag worden gebracht. De procedures die moeten worden gevolgd om de bevoegdheden
op grond van de HSO toe te passen worden in beginsel beheerst door het recht van de
lidstaten. Om die reden moet aanpassing van de wetgeving plaatsvinden en bestaat er
rechtsonzekerheid, zolang de wet niet is aangepast.
Hieronder wordt ingegaan op die onderdelen van de samenwerking inzake rechtshandhaving
en justitie waaruit implementatieverplichtingen voor Nederland voortvloeien. Er wordt
tevens ingegaan op de wijze waarop het kabinet beoogt deze wetswijzigingen spoedig
tot stand te brengen en op de werkwijze in de tussenperiode.
Overlevering
De HSO voorziet in afspraken met betrekking tot de overlevering van verdachten en
veroordeelden. Overlevering in de zin van de Overleveringswet is echter niet hetzelfde
als overlevering in de zin van de HSO. De Overleveringswet implementeert het kaderbesluit
Europees aanhoudingsbevel dat alleen tussen de lidstaten geldt. Door het aflopen van
de overgangsperiode kunnen er sinds 1 januari 2021 geen Europese aanhoudingbevelen
meer worden uitgevaardigd jegens personen die zich in het VK bevinden. Omgekeerd kan
het VK dergelijke bevelen ook niet meer uitvaardigen jegens personen die zich in Nederland
bevinden. Er moet daarom een voorziening worden getroffen om de begrippen uit de Overleveringswet
overeenkomstig te kunnen toepassen. Deze voorziening moet met spoed worden getroffen
gezien de rechtsonzekerheid die is ontstaan door de rechtstreekse werking van dit
deel van de HSO, dat al sinds 1 januari 2021 voorlopig wordt toegepast.
Het is in dit geval niet mogelijk om een tijdelijke voorziening te treffen met behulp
van artikel X van de Verzamelwet Brexit, daar artikel 2, lid 3, van de Grondwet voorschrijft
dat regels met betrekking tot uitlevering3 bij wet moeten worden vastgesteld, zonder de mogelijkheid van delegatie naar een
lager niveau van regelgeving. Om aan deze implementatieverplichting te voldoen wordt
daarom een spoedwet voorbereid. Het streven is binnen enkele weken een voorstel van
wet aan de ministerraad te kunnen voorleggen.
Zolang de wettelijke voorziening niet is getroffen, bestaat er geen alternatief voor
overlevering tussen Nederland en het VK. Reden hiervoor is dat het uitleveringsverdrag
van de Raad van Europa uit 1957 in de HSO expliciet buiten werking wordt gesteld in
de relatie tussen de EU en het VK. In het nog wel van toepassing zijnde regelgevingskader
is hiervoor evenmin een sluitende oplossing gevonden.
In de tussenliggende periode kan waar mogelijk toepassing worden gegeven aan de uitleveringsbepalingen
bij andere verdragen van de Raad van Europa en verdragen van de Verenigde Naties,
zoals bijvoorbeeld het VN-Drugsverdrag en het VN-Verdrag tegen grensoverschrijdende
misdaad. Het OM zal voorts zo mogelijk op basis van de rechtstreekse werking van de
HSO per geval het procesrisico bij uitvoering van de HSO afwegen tegen het veiligheidsrisico
bij opschorting van de uitvoering. Vaststelling van de al dan niet rechtstreekse toepasselijkheid
van de overleveringsbepalingen uit de HSO komt daarbij uiteindelijk de rechter toe.
Rechtshulp
Ten aanzien van rechtshulp is de nationale wetgeving niet volledig in lijn met de
bepalingen in de HSO. Het gaat daarbij voornamelijk om het in de HSO expliciet uitgeschreven
proportionaliteits- en noodzakelijkheidsbeginsel bij rechtshulp. Er wordt nog bezien
of dit tot wetswijziging noopt. Indien het noodzakelijk wordt geacht tot wetwijziging
over te gaan, kan deze wijziging worden opgenomen in de spoedwet ten behoeve van de
overleveringsbepalingen. Het Europees onderzoeksbevel kan in de relatie met het VK
niet langer worden toegepast. In de tussenliggende periode kan wel gebruik worden
gemaakt van het rechtshulpverdrag van de Raad van Europa uit 1959, dat onverkort van
toepassing blijft. Daarom wordt een eventuele voorziening met behulp van artikel X
in dit geval niet noodzakelijk geacht.
Doorgifte justitiële gegevens
De HSO voorziet in de doorgifte van justitiële gegevens van en aan het VK, zowel periodiek
als op verzoek. Voor de periodieke doorgifte van deze gegevens aan het VK – aan de
orde als in Nederland veroordelingen worden uitgesproken tegen onderdanen van het
VK – is sprake van een tegenstrijdigheid tussen de HSO en nationale wetgeving. De
doorgifte van justitiële gegevens waarin de HSO voorziet stuit op het gesloten karakter
van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens dat de desbetreffende verwerking
niet toestaat. Om de discrepantie tussen de HSO en nationale wetgeving op te heffen,
zal in de bovengenoemde spoedwet ten behoeve van de overleveringsbepalingen ook worden
voorzien in de implementatie van de HSO op dit onderdeel. In de tussentijd zal de
periodieke doorgifte van justitiële gegevens en de doorgifte op verzoek ten behoeve
van de strafrechtspleging worden voortgezet voor zover mogelijk op basis van de HSO.
Daarnaast voorziet de HSO in de mogelijkheid tot doorgifte van justitiële gegevens
van en aan het VK voor andere doelen van de strafrechtspleging, waaronder voor de
VOG voor zover die is aangevraagd met het oog op het werken met kinderen. Op dit onderdeel
is sprake van een leemte tussen de HSO en nationale wetgeving omdat die doorgifte
volgens de HSO in overeenstemming dient te zijn met het nationaal recht en de Wet
justitiële en strafvorderlijke gegevens nog niet in die mogelijkheid voorziet.
Gelet op de belangen van het kind als zeer bijzondere omstandigheid zal ten behoeve
van de doorgifte van justitiële gegevens voor het onderzoek met betrekking tot de
afgifte van een VOG voor zover die is aangevraagd met het oog op het werken met kinderen
gebruik worden gemaakt van de mogelijkheid om met spoed een tijdelijke voorziening
te treffen op grond van artikel X van de Verzamelwet Brexit. Dit strekt tot continuering
van de situatie zoals die bestond voorafgaand aan het aflopen van de overgangsperiode
op 31 december 2020. Er wordt naar gestreefd dat die tijdelijke regeling volgende
maand in werking kan treden. De tijdelijke regeling betreft een ministeriële regeling
die overeenkomstig artikel X wordt nagehangen bij beide Kamers van de Staten-Generaal.
Deze tijdelijke regeling zal terugwerkende kracht worden verleend tot en met 1 januari
jongstleden.
In de periode voorafgaand aan inwerkingtreding van de tijdelijke regeling zal de doorgifte
voor dit bijzondere doel reeds worden hervat. De werkwijze op grond van de tijdelijke
regeling zal zo snel mogelijk in nationale regelgeving worden verankerd. De tijdelijke
regeling komt te vervallen bij inwerkingtreding van voornoemde spoedwet ten behoeve
van de overleveringsbepalingen, waarbij tevens zal worden voorzien in een duurzame
grondslag voor de doorgifte van justitiële gegevens aan en van het VK voor het onderzoek
met betrekking tot de afgifte van een VOG voor zover die is aangevraagd met het oog
op het werken met kinderen.
PNR
Met betrekking tot de doorgifte van Passenger Name Record (PNR) gegevens door de Passagiersinformatie-eenheid
aan het VK is de nationale wetgeving niet in lijn met de HSO. De Wet gebruik van passagiersgegevens
voor de bestrijding van terroristische en ernstige misdrijven (PNR-wet) bevat de regels
voor doorgifte van PNR-gegevens aan derde landen. Omdat de doorgifte van PNR-gegevens
aan het VK beheerst wordt door de HSO moet in de PNR-wet helder worden vastgelegd
dat artikel 13 van de PNR-wet met betrekking tot de doorgifte aan derde landen niet
van toepassing is op de doorgifte van PNR-gegevens aan het VK.
Mede in verband met lopende zaken is het van belang op korte termijn de nationale
wetgeving in lijn te brengen met de HSO om eventuele onduidelijkheid in de uitvoeringspraktijk
weg te nemen, zodat de PNR-doorgifte aan het VK niet belemmerd wordt. Om dit op een
zo kort mogelijke termijn te repareren zal een tijdelijke voorziening worden getroffen
middels de voornoemde ministeriële regeling op basis van artikel X van de Verzamelwet
Brexit. De uitwisseling zal in de tussentijd doorgang vinden op basis van de HSO,
die op dit onderdeel voorgaat boven de nationaalrechtelijke bepalingen. De tijdelijke
regeling komt te vervallen bij inwerkingtreding van voornoemde spoedwet ten behoeve
van de overleveringsbepalingen waarbij wordt voorzien in een structurele wetswijziging.
Confiscatie/bevriezing
De HSO ziet op verzoeken tot confiscatie binnen en buiten het kader van het strafrecht.
De HSO voorziet in de verplichting tot tenuitvoerlegging van een confiscatiebevel
door erkenning van het buitenlandse confiscatiebevel of omzetting daarvan in een nationale
confiscatiebeslissing, waarbij de keuze aan de tenuitvoerleggende staat is. Daarbij
gelden weigeringsgronden. Nader zal worden bekeken in hoeverre de HSO op dit punt
aanleiding geeft tot aanvulling van de Nederlandse wetgeving. De justitiële samenwerking
op het gebied van de tenuitvoerlegging van confiscatiebevelen zal in de tussentijd
doorgang vinden op basis van de HSO.
Aan verzoeken buiten het kader van het strafrecht (non-conviction based confiscation) moet worden voldaan in de mate waarin dat door het nationale recht wordt toegestaan.
Met betrekking tot dergelijke verzoeken zal uitvoering worden gegeven in de mate waarin
dat op dit moment ook gebeurt.
De Minister van Justitie en Veiligheid,
F.B.J. Grapperhaus
De Minister voor Rechtsbescherming,
S. Dekker
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
F.B.J. Grapperhaus, minister van Justitie en Veiligheid -
Mede ondertekenaar
S. Dekker, minister voor Rechtsbescherming